zaterdag 17 september 2016

ARASH FAKHIM: WAT ALS?




Categorie: interview
Onderwerp: Arash Fakhim over zijn werk
Auteur: Peter Nijenhuis
Datum gesprek: 14 september 2016

Arash Fakhim (Teheran 1987) studeerde deze zomer af aan de afdeling Fine Art van ArtEZ in Arnhem. Zijn werk maakt deel uit van de tentoonstelling Ernstig Geschikt 2016 die tot en met 25 september te zien is in de tentoonstellingsruimte van Studio Omstand in Arnhem.

Waar houd je je mee bezig in je werk of, anders gezegd, wat vormt de aanleiding ervan?
Er zijn meerdere aanleidingen en ook meerdere zaken waar ik me mee bezighoud. Een belangrijke rol speelt het materiaal. Daar heb ik me vanaf het tweede jaar van de kunstacademie min of meer systematisch mee beziggehouden. Ik heb iets met industriële materialen als piepschuim en epoxy. Vloeibare materialen spreken me in het bijzonder aan. Ik denk dat dat zo is omdat in de wereld van nu alles vloeibaar lijkt en ook ik vloeibaar wil zijn. Haargel belichaamt vanwege die belletjes, de kleur en de stroperigheid zo'n beetje alles wat mijn verbeelding in werking zet. Bij materialen als gel en piepschuim en de materialen die je tegenkomt in de Gamma en in Chinese winkels met één-euro-aanbiedingen denk ik altijd: wat als? Wat als ik het één vermeng met het ander? Het wordt in mijn ogen echt interessant als stoffen en materialen onvoorspelbaar op elkaar inwerken, als dingen afbreken of elkaar aantasten en wegbijten.

Boeien industriële materialen je omdat ze de voortbrengselen zijn van de maatschappij van nu waarin, dankzij de technologie, goedkope massaconsumptie mogelijk is met alle esthetische en ecologische gevolgen van dien?
Met aspecten als de kapitalistische massaproductie en de ecologische gevolgen daarvan, houd ik me op dit moment niet bezig. Dat is niet omdat ze me niet boeien, dat doen ze wel, maar omdat het me op dit moment vooral gaat om het ontwikkelen van een eigen beeldtaal. Ik houd me daarom ook meer bezig met het esthetische aspect, de mengeling van weerzin en onweerstaanbaarheid die industriële materialen oproepen en hoe je dat tweeslachtige kunt gebruiken. Overigens is het ook nog eens zo dat foam of matrassenschuim voor mij iets erotisch heeft. De kleur doet denken aan ouderwetse damespanty's en als je foam aanraakt en indrukt, voelt dat aan als mensenvlees. Mijn objecten maak ik onder andere door met een elektrisch broodmes in foam te snijden en dat blijft iets vreemds.

Wat prikkelt je verbeelding nog meer?
Dat is niet zo makkelijk te omschrijven. Ik zag laatst een door wegwerkers gemaakt staketsel met een soort verkeersbord, een provisorische aanwijzing voor de weggebruiker. Uit dat ding sprak handvaardigheid, kennis en onbedoelde schoonheid. Zulke dingen vind ik zeer inspirerend. In Frankrijk zag ik in een nachtwinkel een door de winkelier zelf gebouwd kraampje van een vergelijkbare schoonheid. Zelfgebouwde krabpalen voor katten vind ik ook geweldig vanwege de combinatie van een functionele, modernistisch ogende constructie en van die langharige bekledingen in allerlei snoepgoedkleuren.

Vanwaar die fascinatie voor geknutsel en onbedoelde of toevallige schoonheid die je tegenkomt op straat en in alledaagse situaties? Dat zie je in hedendaagse kunst wel meer. Heb je daar een verklaring voor?
In mijn ogen heeft dat te maken met de digitale beeldcultuur waarin mensen van mijn generatie vanaf hun jeugd zijn ondergedompeld. Internet is over de hele wereld het venster geworden op de werkelijkheid en overal kom je dezelfde visuele saus tegen. Door die omstandigheid worden eigenaardigheden in je eigen, directe omgeving van belang. Je bent op zoek naar verschil, naar iets menselijks en individueels, naar iets eigens dat inspireert door juist niet te voldoen aan de globale standaard. Vaak zit dat in dingen die als zodanig niet zijn bedoeld, zoals zelfgemaakte verkeersborden en krabpalen. Ik kijk met veel plezier naar de visuele uitingen van niet-westerlingen die aanhaken bij de westerse beeldcultuur en die proberen te imiteren. Dat zie je op flyers van kebabzaken, in de inrichting van sishabars en op Ghanese filmposters. Daar waar dat nèt níet helemaal lukt en de eigen beeldtraditie onbedoeld door de imitatie schijnt, wordt het in mijn ogen interessant. Er niet in slagen iemand anders of iets anders na te doen, is nu eenmaal in veel gevallen het onbedoelde begin van een eigen identiteit. Dat is overigens al wel vaker opgemerkt, onder andere door René Gude.

Maar je refereert ook aan de globale beeldcultuur door je lichaam te schminken met het logo van Coca-Cola.
Die lichaamsbeschilderingen komen voor uit een andere, meer formele kwestie, het geworstel met de disciplines en de scheidslijnen tussen sculptuur en schilderkunst en die tussen analoge en digitale middelen. Je hebt zoiets als schilderkunst en sculptuur, maar wat moet je ermee? Hoe kom je daarmee tot nieuwe en tot de verbeelding sprekende beelden? Ik ben het schilderen op de kunstacademie een tijd uit de weg gegaan omdat het platte me niet aantrok en, zodra ik begon te schilderen, het figuratieve me stoorde. Ik maakte objecten, maar door het maken van objecten was ik nog niet af van de schilderkunst. Als ik een stuk aluminium bespoot met lak of een object van aardewerk voorzag van glazuur, dan drong zich onwillekeurig de vraag op waar ik mee bezig was. Was dat dan geen schilderkunst? Als kunststudent wordt je min of meer gedwongen om daarover na te denken. Je moet disciplines en hun eigenaardigheden helder voor ogen hebben. Je moet hun mogelijkheden en beperkingen kennen, net als de mogelijkheden en beperkingen van materialen, om ze vervolgens op jouw manier te gebruiken. Dat gepieker over disciplines heeft ertoe geleid dat ik het schilderkunstige paneel tegenwoordig gebruik als kapstok voor sculptuur. Aan mijn panelen hangt letterlijk van alles en nog wat. Mijn geworstel met disciplines heeft nog een andere kant. Ik heb de neiging om mijn objecten menselijke eigenschappen toe te schrijven. Ik zie ze als een familie, met een vader en moeder, ooms, tantes, neefjes en nichtjes. Ik hoop dat niet alleen ik, maar ook anderen die verwantschap tussen mijn objecten zien. Omgekeerd heb ik de neiging om mijn eigen lichaam te zien als object. Als zodanig kun je het beschilderen, zoals een potje of asbakje bijvoorbeeld, of je kunt je lichaam opvatten als schilderij, maar dat is dan een heel andere benadering. Ik zei al, wat mij bezighoudt is de vraag: wat als? Wat levert het op als ik dit of dat vermeng, dit materiaal, deze discipline, benadering of wereld met een andere? Dat zit ook achter het gebruik van stickers. Op een gegeven moment werd ik gefascineerd door van die vloeiende, energieke kwaststreken. Ik bedacht dat ik die ook digitaal zou kunnen maken, met een digitale brush en fotoshop. De digitale kwaststreken heb ik op mijn website gezet en vervolgens heb ik ze ook op stickerfolie geprint om ze weer op mijn panelen te plakken en in mijn installaties te gebruiken. Zulke vertalingen van het analoge en fysieke naar het digitale en weer terug zijn voor mij interessant omdat ze resultaten opleveren die ik kan gebruiken voor het ontwikkelen van mijn eigen beeldrepertoire.

Je maakt in je werk met andere woorden gebruik van de eigenaardigheden en de grenzen van disciplines als de schilderkunst en de tradities waardoor ze gevormd zijn. Is de kunstgeschiedenis voor jou een richtsnoer?
Ik heb veel bewondering voor kunstenaars als Kurt Schwitters, Franz West, Martin Kippenberger, Mike Kelley, Rachel Harrison en Isa Genzken. Wat ik bewonder is hun fenomenale materiaalgebruik en de wijze waarop ze een vorm gaven of geven, want de laatste twee leven nog, aan hun kunstenaarschap. En toch houd ik me met opzet niet te veel bezig met de kunstgeschiedenis en theoretische overwegingen op grond waarvan je allerlei dingen wel of niet zou kunnen doen. Als je je oriënteert op kunstenaars uit het verleden schep je voor jezelf een plafond, waar je moeilijk doorheen breekt. Een zekere afstand of zelfs onverschilligheid tegenover de kunstgeschiedenis is volgens mij van deze tijd. Ik denk net als Alessandro Baricco, de schrijver van De barbaren, dat we in het tijdperk van de oppervlakte leven. De vroegere diepgang van de symfonie, de klassieke roman en het schilderij voldoet niet meer aan de verlangens en behoeftes van de hedendaagse mens. Die heeft vooral de drang om over de oppervlakte van de feiten en verschijnselen te scheren. De hedendaagse mens zoekt naar de knooppunten waar alles ogenschijnlijk samenkomt om daar op een vluchtige wijze op in te gaan, of beter gezegd 'langs' te gaan. Baricco betreurt dat. Ik heb dat minder. Je moet aanvaarden dat de hedendaagse mens in cultureel opzicht een postmoderne toerist is. Hij of zij maakt overal foto's van, letterlijk en in een overdrachtelijke zin, om ze thuis te bekijken. Ergens is dat oppervlakkig en vervreemdend, maar het is niettemin een vorm van ervaren en in de wereld staan.

Maar wat leid je daaruit af, wat zou dat moeten betekenen voor jouw werk en de kunst?
Daar heb ik op dit moment geen kant-en-klaar antwoord op. Dat antwoord kan alleen komen van mijn werk. Waar ik me op dit moment mee bezighoud is de vraag hoe ik in een tijd van artistieke overproductie een eigen beeldtaal kan ontwikkelen die zich onderscheidt en naar mijn gevoel aansluit bij de wereld van nu. Toen ze Karel Appel vroegen wat zijn kunst betekende, zei Appel dat hij zich daar niet mee bezighield. Hij maakte werk. 'Wat het betekent', aldus Appel, 'lees ik morgen wel in de krant.' Zo denk ik er, althans op dit moment, ook over.