zaterdag 28 januari 2012

SANDER LUSKE: ETEN, VORMGEVING EN BEELDVORMING



Categorie: interview
Onderwerp: Sander Luske over vormgeven en fotograferen
Datum gesprek: 18 januari 2012

Sander Luske (Nijmegen 1970) studeerde van 1988 tot 1993 aan de afdeling 3D Design van Artez in Arnhem. Na zijn afstuderen werkte hij als vormgever met als specialisatie porselein. Sinds een aantal jaren geeft hij ook les aan de afdeling Product Design van Artez in Arnhem. Hij is lid van de examencommissie van Artez en lid van de raad van toezicht van Stichting Leniging Atelier Nood Kunstenaars. Het gesprek vindt plaats in de door Luske tot woonhuis en atelier verbouwde keuken van een voormalig bejaardentehuis in de wijk Presikhaaf.

Waar ben je mee bezig?
Met het ordenen van mijn verzameling kookboeken. Daar hecht ik nogal aan. Ik heb onder andere dit Japanse kookboek. Dat heb ik in 2010 gekocht in Osaka waar ik op dat moment een solotentoonstelling had ingericht van mijn werk. Het aardige ervan is dat het niet alleen laat zien hoe het gerecht er uiteindelijk uitziet, maar dat het aan de hand van een reeks foto's heel precies laat zien hoe je te werk moet gaan. Het

DJ WALNOOT: DOORSTOTEN NAAR DE MASSA



Categorie: interview
Onderwerp: DJ WALNOOT over het concept DJ WALNOOT
Datum gesprek: 16 januari 2012

DJ WALNOOT ontstond op 5 november 2010 en luisterde sindsdien een reeks feesten op.

Hoe ontstond DJ WALNOOT?
Uit de noodzaak om het verschijnsel dj te relativeren. De gemiddelde dj is een over het paard getilde platendraaier die denkt dat hij ongelooflijk cool is. DJ WALNOOT streeft daaraan voorbij: geen onuitstaanbare dj, maar een object dat werkelijk niets in huis heeft om een dj te zijn. DJ WALNOOT wil aantonen dat hij ondanks zijn gebrekkige draaikunsten toch immens populair kan worden.

Maar wel een dj?
DJ WALNOOT stelt zich op als een leegte. Die leegte vult zichzelf met elementen ontleend aan de volkscultuur van de eenentwintigste eeuw: het dansfeest met alles erop en eraan, inclusief promotie en ja, je kunt er niet om heen, ook een dj. Maar DJ WALNOOT herschikt en verandert. Om te beginnen mixt DJ WALNOOT niet. Al die ingewikkelde mixen en re-mixen en overlopen waar de gewone dj zich mee bezighoudt, dat is onzin. Wie staat er nou op een feest en denkt dan goh, wat een goeie

YPE KOOPMANS: ONZE PLAATS HERNEMEN



Categorie: interview
Onderwerp: Ype Koopmans over de tentoonstelling Neo-realisme in Nederland. In de schaduw van morgen die eind 2012 wordt geopend in het Museum van Moderne Kunst Arnhem
Datum gesprek: 17 januari 2012

Ype Koopmans(1955) studeerde kunstgeschiedenis in Leiden en aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Voor hij naar Arnhem kwam, was hij aan beide instellingen als onderzoeker verbonden. In 1994 volgde hij Jan de Groot op als conservator moderne kunst van het Museum voor Moderne Kunst Arnhem. Ype Koopmans schreef boeken en artikelen en is hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Open Universiteit, waar hij promoties begeleidt en meewerkt aan de invulling van het masterprogramma.

CLAUS FÖTTINGER: ONKEL RUDI KUN JE NIET NOG EEN KEER MAKEN

Claus Föttinger Gallipoli Project 2005
Categorie: interview
Onderwerp: Claus Föttinger over zijn werk, de Duitse geschiedenis, internationalisering en Nederland
Datum gesprek: 18 januari 2012

Claus Föttinger werd in 1960 geboren in Neurenberg, een stad in de Duitse deelstaat Beieren. In de jaren tachtig studeerde hij aan de Kunstacademie van Düsseldorf. Begin jaren negentig was hij een van de oprichters van de Düsseldorfse kunstenaarsvereniging WP8. Claus Föttinger heeft een atelier in de Arnhemse wijk Sint Marten en woont in Düsseldorf en het Turkse Gallipoli.

woensdag 11 januari 2012

ANAN STRIKER: IK PROBEER ZOVEEL MOGELIJK MEE TE KRIJGEN

Categorie: interview
Onderwerp: Anan Striker over zijn stage op Curaçao
Data e-mailverkeer: 4 tot 7 januari 2012

Anan Striker werd in 1988 geboren en groeide op in Assen. Sinds 2009 studeert hij aan de afdeling Fine Art van Artez in Arnhem.

Waar ben je?
Ik vertoef momenteel op Curaçao, want ik loop stage bij Instituto Buena Bista. Het Instituto is opgericht door kunsthistoricus Nancy Hoffmann en twee beeldend kunstenaars, David Bade en Tirzo Martha. Er verblijven artists in residence en het fungeert als een schakel in een netwerk op het gebied van onderwijs en onderzoek. Het instituut fungeert ook als een plek voor talentontwikkeling en biedt studenten een op het kunstonderwijs gerichte oriëntatiecursus aan. In Willemstad heb ik het kleinste kamertje in een woning voor stagaires. Mijn kamer heeft een gat in het plafond en een glazen raampje uitkijkend op de woonkamer. Daglicht ontbreekt. Bovendien hebben alle ramen en deuren een soort van gevangenistralies tegen inbraak en op ongeveer het hele eiland is geen warm water. BON!

MIRJAM KUITENBROUWER: DE CAMERA ALS HUIS EN HET BEWUSTZIJN ALS CAMERA

 
Mirjam Kuitenbrouwer, Recursiekamer -Verenigde Uitzichten in een Kluizenaar met een Balkon voor Introspectie, 2011. Foto Thijs Quispel
Categorie: interview
Onderwerp: Mirjam Kuitenbrouwer over haar werk
Datum gesprek: 9 januari 2012

Mirjam Kuitenbrouwer (Nijmegen 1967) studeerde van 1984 tot 1989 aan de afdeling 3D Design van de Arnhemse Kunstacademie. Een ontwerper van echte gebruiksvoorwerpen is ze evenwel nooit geworden. Van 1989 tot 1991 bezocht ze de afdeling Mixed Media van de Jan van Eyck Academie in Maastricht en ontwikkelde zich verder als beeldend kunstenaar. Mirjam Kuitenbrouwer exposeerde in Nederland en daarbuiten. Haar werk werd aangekocht door Nederlandse en buitenlandse musea en maakt deel uit van verschillende bedrijfscollecties. Het gesprek vindt plaats in Arnhem, in haar woning en atelier, een voormalige negentiende-eeuwse werkplaats op het binnenterrein achter de Brusselse huizen aan de Spijkerkstraat.

Wat doe je?
Ik denk na over een reeks nieuwe werken. Wat mij bezighoudt is de menselijke waarneming en de vergelijking en het op elkaar betrekken van waarnemen en wonen, van architectuur en bewustzijn en van rechtstreekse en instrumentele waarneming. Op die onderwerpen ben ik nog steeds niet uitgekeken en ook nog niet uitgestudeerd. Kijken en waarnemen lijken min of meer vanzelfsprekend. Maar als je ze probeert te ontrafelen worden het complexe zaken. Zelfs filosofen en geleerden als Epicurus en Merleau-Ponty kwamen er niet zomaar uit. De menselijke waarneming is in ieder geval geen objectieve registratie van de buitenwereld. Wat we zien lijkt te worden bepaald door wat we weten en door de al of niet toevallige context van onze waarneming.

Wat bedoel je daarmee?
Jij hebt zojuist een foto genomen van deze zolder. Die foto zul je op een bepaalde manier bekijken omdat je hier in dit huis hebt rondgelopen en de ruimte met eigen ogen hebt bekeken. Je weet hoe het ruikt, hoe de vloer klinkt en hoe klein dit zoldertje is voor iemand van jouw omvang. Je bekijkt die foto met in je achterhoofd een hele reeks concrete ervaringen. Iemand die hier nooit is geweest en die ervaring niet heeft zal de foto echter heel anders zien en interpreteren.

Zit dat zo?
Ja, maar daarmee ben je er nog niet. Je kunt zeggen: ik schep de wereld die ik waarneem. In het verlengde daarvan kun je verder zeggen: wie ik ben en de toestand waarin ik verkeer beïnvloedt mijn waarneming van de wereld, of ik dat nu wil of niet. Omgekeerd kun je echter ook stellen dat de wereld die je waarneemt jou vormt. Wat je waarneemt lijkt in ieder geval in te werken op bijvoorbeeld je stemming. Dat is zeker niet moeilijk vast te stellen, maar misschien is de vormende invloed van de waarneming nog fundamenteler dan je geneigd bent te denken. Een ik zonder buitenwereld en de waarneming van een buitenwereld is onvoorstelbaar. Misschien is mijn ik als een stabiele en homogene entiteit zelfs wel een hele of halve illusie en bestaat dat ik bij de gratie van het feit dat ik dingen waarneem die anders zijn en ogenschijnlijk buiten mijzelf staan. Dat soort kwesties zijn niet zomaar uit te maken, maar je kunt er wel vragen over stellen. Is bijvoorbeeld onze binnenwereld niet gewoonweg een voortzetting van de wereld die we buiten ons waarnemen, zoals Italo Calvino zich afvroeg? Dat soort vragen zijn voor mij een belangrijke impuls bij het maken van mijn werk.

Maar hoe zet je zulke theoretische kwesties om in objecten, werken...?
Ik sluit niet uit dat ik de komende twee weken bezig ben met mijn verzameling analoge camera’s en viewers. Die heb ik in de loop van de tijd links en rechts opgekocht. Zo’n verzameling heb ik trouwens ook van super8 filmcamera’s. Ik demonteer ze en de onderdelen, de lenzen, spiegels en bepaalde andere delen van het interieur, orden ik naar soort en sla ik op in dozen. Ordenen, het ordenen van dingen en van citaten uit boeken en aantekeningen, is voor mij een manier om ideeën te ontwikkelen. Met camera's ben ik graag bezig omdat een camera in mijn ogen een beeldende metafoor van onze eigen waarneming is en voor de kwesties die daar mee samenhangen. Een camera is een huisje, het is architectuur in het klein, met een binnenruimte en vensters. Dat geeft me aanleiding om na te denken over waarnemen, over binnen en buiten en over schaal en maat. Want wat bij waarneming altijd een rol speelt, is dat laatste: schaal en maat. We kunnen wat we zien moeilijk plaatsen als we geen idee hebben van de schaal en maat ervan. Dingen waarvan we de maat en de schaal uit ervaring kennen, zoals mensen en architectuur, verschaffen daarvoor het kader. Wat ik hier allemaal noem lijkt misschien ongerijmd, maar waarneming, het probleem van het ik en de wereld, binnen en buiten en noem zo maar op hebben in mijn ogen met elkaar te maken. Voor mij is de uitdaging om ze in een overtuigend, beeldend verband te brengen. Tenslotte moet ik net als iedereen in de wereld die ik waarneem wonen. Ik maak die wereld en die wereld maakt mij.

Recursiekamer. Foto Thijs Quispel
Maar nadat je twee weken camera’s hebt gedemonteerd, wat voor werk ga je dan maken?
Ik denk aan objecten waarin ik interieurfoto’s combineer met onderdelen van foto- en filmapparatuur. Verder denk ik aan een reeks fotocollages op paneel. Die zijn voor mij belangrijk omdat ze me de gelegenheid geven om vorm te geven aan nog iets anders dat me intrigeert aan waarneming. Dat is het feit dat onze waarneming altijd een synthese is van fragmenten en daarbij nooit voor eens en altijd vastligt. Een ruimte nemen we nooit in één keer waar. Onze hersenen, om het nu heel simpel voor te stellen, plakken fragmentarische indrukken aan elkaar tot één ogenschijnlijk homogeen beeld en vullen niet zelden ontbrekende informatie op eigen houtje aan. Maar ook dat ogenschijnlijk homogene beeld is geen constante, want mijn beeld van bijvoorbeeld dit huis, dat mij zo vertrouwd is, verandert al naar gelang wat ik weet, mijn zorgen, mijn stemming en mijn bedoelingen. Het is zoiets als een boek dat je hebt gelezen. Dat boek blijft hetzelfde. Er staat wat er staat, maar als je het herleest, pik je er andere dingen uit op. Het boek verandert omdat je het na verloop van tijd met andere vragen leest en met een andere blik bekijkt. Ik ben trouwens bijna iets vergeten. Behalve met die objecten en panelen wil ik aan de slag gaan met mijn Recursiekamer. De Recursiekamer is een kluizenaarscel van twee bij vier meter die ik deze zomer heb tentoongesteld in het Fort bij Spijkerboor. Het woord recursie slaat op een zich herhalende opeenvolging van elementen. Zo is mijn recursiekamer opgebouwd. Het is een kamer waarbinnen met minimale middelen een complete leefwereld is opgezet als een uitdijend heelal. Er is een groot raam en een klein balkon, maar wat je door dat raam van de buitenwereld waarneemt is van A tot Z een projectie van het binnen op het buiten, een constructie. De Recursiekamer wil ik hier in mijn tuin opzetten om het hele project doorlopend verder te kunnen ontwikkelen.

Zo te horen heeft je werklust niet geleden onder de economische rampspoed van de afgelopen tijd?
Was het maar waar. Ik heb sinds kort een weekendabonnement op de NRC. Het is moeilijk om niet mee te gaan in de algehele somberheid! Vroeger kon ik me moeiteloos terugtrekken in mijn eigen wereld. Dat gaat me de laatste tijd wat minder makkelijk af. Kan ik me nog wel terugtrekken in mijn eigen wereld als in de buitenwereld de duistere wolken zich samenpakken? Aan de andere kant is mijn eigen wereld, het maken van mijn werk, voor mij de manier om geïnspireerd en vitaal in het leven te staan. Hoe erg alles ook is, naar die vitaliteit moet je blijven streven.

MAARTEN DE REUS: WE HEBBEN ELKAAR DAAR EEN BEETJE OPGEVOED EIGENLIJK

Categorie: interview
Onderwerp: Maarten de Reus over zijn opleiding in Arnhem en zijn huidige werk
Datum e-mailverkeer: 4, 5 en 6 januari 2012

Maarten de Reus werd in 1961 geboren in Heerenveen en groeide op in Steenwijk. Van 1979 tot 1985 studeerde hij aan de inmiddels opgeheven afdeling Architectonische Vormgeving/Monumentaal van de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. In de afgelopen jaren maakte Maarten de Reus een groot aantal kunstwerken bestemd voor de openbare ruimte. Het laatste daarvan, Het Baken in Emmeloord, werd in 2010 voltooid. Maarten de Reus woont afwisselend in Amsterdam en in Engeland. Hij is als docent verbonden aan de Rietveld Academie in Amsterdam en als gastdocent aan de Hochschule Für Bildende Künste in Hamburg.

Wat ben je aan het doen?
Ik maak nu in een besloten competitie een schetsontwerp voor een heel groot kunstwerk. Dat werk is bestemd voor een luchthaven in Zuid-Londen. Verder probeer ik in het kader van de crisis na te denken over juist superkleine beelden die toch veel impact hebben.

Je hebt, van het einde van de jaren zeventig tot het midden van de jaren tachtig gestudeerd aan de Arnhemse Kunstacademie. Je was student aan een afdeling die inmiddels al lang en breed is opgeheven: Architectonische Vormgeving/Monumentaal. Wat leerde je daar?
Ik ging niet naar die afdeling uit overtuiging. Ik was naïef en wist nog niet zoveel van kunst. Het leek me wel aardig om kunstenaar te zijn, meer om de lifestyle dan om aan mijn brandende talent gehoor te geven. Ik leerde eigenlijk vooral van mijn studiegenoten. Met name Gert-Jan de Vogel en Rob Hamelijnck waren belangrijk. Ik vertrouwde Gert-Jan en Rob volledig en keek ook wel tegen hen op. Je had in die tijd, anders dan nu, nog een basisjaar en omdat Gert-Jan en Rob na dat basisjaar naar

MARCEL DOORDUIN: DE GROTE SCHOONMAAK


Categorie: interview
Onderwerp: Marcel Doorduin over zijn werk
Datum gesprek: 3 januari 2012

Marcel Doorduin werd in 1969 geboren in Den Haag. Hij groeide op in Vlaardingen, een nogal vlakke streek, naar zijn zeggen. Rond zijn vijftiende bezocht hij Arnhem. De heuvels in het noorden van de stad en het contrast tussen de beboste stuwwallen en het rivierenlandschap ten zuiden van de Rijn maakten indruk. De jonge Marcel Doorduin besloot dat hij later in de omgeving van Arnhem zou gaan wonen. Omstreeks diezelfde tijd besloot hij bovendien om later kunstenaar te worden. In 1989 werd hij aangenomen op de afdeling Vrije Kunst van de kunstacademie in Arnhem. Zijn docenten waren Marten Hendriks, Han Janselijn en Jaap Wieseman. Na zijn eindexamen in 1993 studeerde Marcel Doorduin in 1994 en 1995 aan de Rijksacademie in Amsterdam waar hij werd begeleid door Fons Haagmans, Han Schuil en Narcisse Tordoir. Op de Rijksacademie werd Marcel Doorduin door Hannie Loerakker uitgenodigd om te exposeren in haar galerie. Hij bleef aan die galerie verbonden tot Hannie Loerakker haar werkzaamheden als galerist staakte in 2004. Het gesprek vindt plaats in Velp, even buiten Arnhem, waar Marcel Doorduin een atelier aan huis heeft. Buiten waait het hevig.

Waar ben je mee bezig?
Ik heb besloten om geen nieuwe werk te maken vóór ik al mijn oudere werk goed heb bekeken en heb geïnventariseerd. Van ieder werk maak ik een foto, als die er nog niet is, en al die foto's breng ik dan weer onder in een goed gerubriceerd computerbestand.

Wat ga je doen met dat bestand?
Twee dingen. Ik wil een nieuwe en betere website maken. Daar komt bij dat het bekijken en inventariseren van mijn eigen werk een mooie gelegenheid is om me af te vragen wat ik tot nu toe heb gedaan. Wat is daarvan de kern en in welke richting of richtingen zou ik mijn werk verder kunnen ontwikkelen? Het gaat om het inhoudelijk toespitsen van mijn werk en het daaruit distilleren van een programma voor de komende tijd. Dat gaat bij mij nooit geleidelijk, maar met sprongen. Op de Rijksacademie drongen vrijwel alle docenten aan op een praktische en onderzoekende manier van werken. Je moest een bepaald onderwerp nemen. Aan de hand daarvan maakte je een stuk of tien schilderijen. Zo leerde je om je werk op eigen houtje verder te ontwikkelen en schilderde je al onderzoekend tegelijkertijd een kleine tentoonstelling in een galerie bij elkaar. Een hele mooie en praktische manier van werken, maar ik kon er geen kant mee op. Het idee om te moeten schilderen aan de hand van een onderzoeksonderwerp verlamde me.

Hoe werkte jij dan in die tijd?
Voor mij betekende schilderen heel veel en heel veel verschillende dingen produceren. Maar achteraf is in al dat werk, dat me in sommige opzichten eerst versnipperd leek, een rode lijn aan te wijzen. Dat moet je ook leren, in je eigen werk de grote lijnen zien. Terugkijkend is mijn werk grofweg onder te brengen in drie categorieën. De eerste categorie bestaat uit werk waarin architectuur en landschap de hoofdrol spelen. Een tweede categorie bestaat uit portretten van voorwerpen. De derde categorie wordt gevormd door werk waarin bouwsystemen centraal staan. In veel gevallen gaat het om stapelingen van abstracte elementen die tezamen een figuratief beeld opleveren. Achteraf wordt ook duidelijk dat ik in al mijn werk steeds een aantal schilderkunstige kwesties aansnijd. Zulke kwesties zijn het tegenover en naast elkaar stellen van abstracte en figuratieve elementen, het gebruiken van diepte en en ondiepte. Een terugkerend thema in mijn werk is ook maat en schaal, transparantie en het transformeren van een abstract beeld in een figuratief beeld door de toevoeging van een klein, ogenschijnlijk figuratief detail.

Hoe?
Bijvoorbeeld een stel strepen dat ogenschijnlijk een steiger vormt en waardoor je van een paar vlekken plotseling een huis maakt.

Zo te zien heb je wel heel veel werk gemaakt in de zestien jaar nadat je de Rijksacademie verliet. Waren het alleen schilderkunstige kwesties die je ertoe brachten om dat allemaal bij elkaar te schilderen?
Schilderen is voor mij een middel en geen doel.

Wat is het doel?
Er zijn voor mij een aantal archetypische beelden. Ik heb ooit als kind Bruintje Beer gelezen. Het verhaal ging over iemand die in een fabriek een superlicht metaal wist te maken. Maar daarvan maakte hij net iets teveel, waardoor de hele fabriek de lucht in werd getild en weg zweefde. Andere archetypische beelden zijn voor mij de poppenhuizen die ik als kind zag in het Rotterdamse Museum Dubbelde Palmboom. Ook heb ik ooit een huis zien afbranden, tot de grond toe. Dat soort beelden hebben me, toen ik al jong was, ervan overtuigd dat sommige beelden meer zeggen dan anderen. Ze brengen op een of andere manier een spel met talloze beeldende associaties op gang. Voor mij is dat van belang omdat het me motiveert en inspireert. Mensen hebben in mijn ogen niet zomaar toegang tot de werkelijkheid. Het is niet zo dat je 's ochtends je ogen opendoet en dat dan de hele wereld met alle zin en betekenis zomaar aan je voeten ligt. Je moet de werkelijkheid, wat dat ook is, een vorm en een betekenis geven. Zonder ideeën en veronderstellingen over hoe de wereld in elkaar zit zou alles vormeloos en zinloos zijn. Mijn schilderijen zie ik als middelen: uitgangspunten voor onontbeerlijke constructies over de werkelijkheid en wat ons in die werkelijkheid zou kunnen inspireren en motiveren.

Dat laatste wil ik best geloven, maar uiteindelijk zit je, wat je ook wilt, voor een doek of een paneel en moet je daar een schilderij van maken dat de aandacht van de toeschouwer trekt en vasthoudt. Dat doe je met behulp van een reeks schilderkunstige ingrepen. Je wekt bijvoorbeeld de suggestie van diepte en lokt de blik van de toeschouwer de diepte in, maar tegelijkertijd voeg je allerlei elementen in die het perspectief en de illusie van diepte en ruimte teniet doen. In sommige gevallen heeft je werk zelfs iets verstikkends. Je lokt je toeschouwer een ruimte in waar hij of zij gevoelsmatig niet verder kan en vast komt te zitten. Doe je dat opzettelijk?
Het is niet mijn bedoeling om het publiek iets aan te doen. Verstikkend zou ik mijn werk ook niet willen noemen. Dat verstikkende zit misschien in het feit dat ik een lucht of een ruimte nog wel eens schilder alsof het een stroperige of honingachtige vloeistof is. Maar dat is dan meer om de toeschouwer te laten zien dan het uiteindelijk allemaal verf is. De toeschouwer, en trouwens ikzelf ook, is daardoor gedwongen te schakelen: van het bekijken van een figuratief beeld naar het besef dat het uiteindelijk niet helemaal is wat het lijkt. De toeschouwer moet even uit de illusie stappen, maar er dan toch weer door worden verleid. Het bekijken van een schilderij moet een spel zijn waar liefst geen einde aan komt.

Werk je inmiddels ook in thematische series, zoals je docenten je dat zestien jaar geleden adviseerden, toen je op de Rijksacademie zat?
Ik zei al, bij mij gaan dingen met sprongen. Dit is niet de eerste keer dat ik mijn oudere werk bekijk om op grond daarvan een programma voor een reeks nog te maken schilderijen te bedenken. In 2010 heb ik dat ook al eens gedaan. Ik besloot toen om het onderwerp horizon te onderzoeken. Ik had in mijn werk tot dan toe een tamelijk gewone, rechte horizon gebruikt op rechthoekige panelen en doeken. Wat ik me voornam was om een serie schilderijen te maken op ronde panelen van triplex waarin ik de horizon zou verbuigen en fragmenteren. Ik wilde daarbij ook onderzoeken of ik me geheel en al van de horizon zou kunnen ontdoen. Zo'n voornemen om aan de hand van een bepaald onderwerp een serie te maken, had me zestien jaar geleden eerder gefrustreerd dan geholpen. Vorig jaar bleek ik die aanpak opeens wel vruchtbaar te kunnen gebruiken. Er kwam een reeks schilderijen tot stand die thematisch samenhingen en in mijn ogen geldig waren. Een van de resultaten is een schilderij zonder horizon dat je 360 graden kunt draaien, maar telkens een logisch beeld oplevert. Bovendien leverde het in serie onderzoeken van het onderwerp horizon me ideeën op voor mogelijke nieuwe series.

En tot zoiets moet uiteindelijk ook de huidige grote schoonmaak of inventarisatie leiden?
Juist.