vrijdag 24 februari 2012

HANS JUNGERIUS: ONTGINNING VANUIT DE KUNST

Hans Jungerius voor de mobiele expositieruimte MIR van Alphons ter Avest

Categorie: interview
Onderwerp: Hans Jungerius over het project Kamp Koningsweg
Datum gesprek: 9 februari 2012

Hans Jungerius (Doetinchem 1969) studeerde van 1993 tot 1997 aan de afdeling Architectonische Vormgeving/Monumentaal van de Kunstacademie in Arnhem. In 2000 richtte hij met Rob Groot Zevert, Melle Smets en Jurr van Diggelen het kunstenaarsinitiatief G.A.N.G op.

In het verleden heb je je als initiatiefnemer van Stichting G.A.N.G. beziggehouden met de openbare ruimte in vooral stedelijke gebieden. Belangrijke kwesties daarbij waren hoe maken mensen gebruik van de openbare ruimte, hoe kijken ze daar tegen aan en wat zijn de nog niet benutte mogelijkheden die het gebruik en de beleving van de openbare ruimte zouden kunnen verbeteren. Sinds juli 2011 ben je een soort culturele huismeester van een voormalig militair terrein dat midden in de bossen ligt. Wat is de zin van een kunstinitiatief in een afgelegen natuurgebied aan de noordelijke rand van Arnhem?
Bij je omschrijving van dit gebied als natuurgebied, zou ik een kanttekening willen plaatsen. Dat hier veel bomen staan wil niet zeggen dat het om natuur in een ongerepte staat gaat. Van oudsher was dit zogenaamde woeste grond. Vóór de negentiende eeuw was de Veluwe een heidelandschap waar schapen liepen. Die werden gehouden vanwege hun economische belang. Toen in het midden van de negentiende eeuw de
kunstmest werd uitgevonden door Justus van Liebig werd het mogelijk de heide te ontginnen. Er werden hier akkers en bossen aangelegd, maar die bossen werden niet aangelegd om natuur te scheppen. Hun doel was economisch. Het hout voor de toen onontbeerlijke kolenwinning in de mijnen van het Ruhrgebied en Limburg werd hier geplant, gekweekt en geveld. Ook al zie je dat er niet aan af, deze hele omgeving werd, en wordt trouwens nog steeds gevormd door menselijk ingrijpen met economische en later ook militaire, bestuurlijke, wetenschappelijke en culturele doelen. Tot voor kort waren hier een groot aantal militaire terreinen. Met name de Duitsers hadden daar een aandeel in. De Luftwaffe legde hier vanaf 1940 een vliegveld aan dat de grote had van het huidige Schiphol, met landingsbanen, als boerderij gecamoufleerde scherfvrije hangars en een bovengrondse vluchtleidingsbunker tegen de geallieerde bombardementen. Het gebruik voor niet-militaire doelen was ook tamelijk intensief. Op korte afstand van hier liggen het Burgers Zoo, het Nederlands Openlucht Museum, maar liefst twee pannenkoekenrestaurants, twee campings, een depot van het Gelders Archief en instituten voor agrarisch onderzoek. Wat verderop betreed je een van de grote Nederlandse natuurgebieden, het Nationale Park de Hoge Veluwe. In dat park is een van de belangrijke kunstcollecties van Nederland te zien in het Kröller-Müller Museum. De Hoge Veluwe kun je beschouwen als natuur of aangelegde natuur, want ooit was het heide en je vindt in het park nog altijd de resten van de vroegere Duitse landingsbanen. Maar om de rest van het gebied te omschrijven als natuur lijkt me niet helemaal juist.

Hoe zou je het gebied dan wel willen omschrijven?
Het gebied is door Harro de Jong, een landschapsarchitect die meewerkt aan de ontwikkeling van het culturele programma, omschreven als nieuwe woeste grond. Het gebruik van het gebied, de functies die je er aantreft en de natuur- en cultuurhistorische monumenten en sporen zijn zeer divers. De wordingsgeschiedenis van Nederland als deltagebied en als natie ligt hier als het ware aan je voeten. Je vindt hier de drooggevallen beddingen van rivieren uit de IJstijd, de zichtbare resten van de ontbossing en de heidevorming in de Middeleeuwen en de nog min of meer intacte bouwwerken die herinneren aan de Duitse bezetting en de Koude Oorlog. Het actuele gebruik van het gebied, de dierentuin, het Openlucht Museum en het Kröller-Müller Museum, zijn niet minder interessant. Daarbij komt dat het gebruik van het gebied nog steeds verandert. Oude, met name militaire functies, verdwijnen en daar moet iets anders voor in de plaats komen. Het opmerkelijke is evenwel dat het belang en de diversiteit van het gebied nauwelijks leeft bij de burger en de politiek. Een belangrijke oorzaak daarvan is in mijn ogen het feit dat het gebied moeilijk of niet toegankelijk is. Overal staan hekken, veel terreinen zijn afgesloten voor publiek en verbindende stroken zijn vaak zo smal dat ze voor buitenstaanders amper zijn te vinden. Het gebied als geheel vormt daardoor een barrière tussen de noordelijke rand van de stad Arnhem en de Hoge Veluwe als natuurgebied met het Kröller-Müller Museum als een plek waar natuur wordt verbonden met cultuur. De reden waarom we ons hier gevestigd hebben, is om juist dat te veranderen. Het gebied heeft allerlei mogelijkheden. Die willen we onderzoeken en waar mogelijk realiseren.

Hoe?
Kamp Koningsweg is gekocht door projectontwikkelaar KWP en woningbouwcorporatie Portaal. KWP en Portaal willen op het terrein 34 atelierwoningen realiseren, deels in de aanwezige, als boerderij vermomde scherfvrije militaire verblijven. Bij het project zijn een aantal culturele partners betrokken waaronder Stichting G.A.N.G., Stichting Leniging Ateliernood Kunstenaars en Buro Harro, van landschapsarchitect Harro de Jong. De inbreng van de culturele partners moet in mijn ogen op drie terreinen liggen. Allereerst moet de diversiteit en de cultuurhistorische rijkdom ervan worden gedocumenteerd en onder de aandacht worden gebracht. Verder moeten de culturele partners ideeën ontwikkelen over de gebruiksmogelijkheden van het gebied. Ten slotte moeten de culturele partners nadenken over het leggen van verbindingen tussen Arnhem, het nu moeilijk toegankelijke, maar interessante tussengebied en de verder noordelijk gelegen Hoge Veluwe. Wat nu gescheiden is moet worden verbonden en die verbinding op zich moet een aantrekkelijke bestemming worden. Het gebied moet met andere woorden opnieuw ontgonnen worden. Dit keer niet fysiek en met kunstmest, zoals in de negentiende eeuw, maar in de eerste plaats mentaal, op grond van ideeën die door kunstenaars, vormgevers en architecten kunnen worden ontwikkeld. Ontginning vanuit de kunst.

Lukas Feireiss 
Wat is het programma waarmee je dat wilt bereiken?
Ons programma is drieledig. Om te beginnen willen we in mei en juni van 2012 het terrein zelf onder de aandacht brengen door het organiseren van een festival waarvoor we nu een klein budget hebben. Het festival krijgt een vervolg. Op dit moment werk ik samen met de Berlijnse publicist en curator Lukas Feireiss en André Dekker van Observatorium aan de invulling van een grote manifestatie en tentoonstelling die in 2013 op en om dit terrein moet plaatsvinden. De samenwerking met Feireiss en Dekker lijkt me van belang. Feireiss houdt zich onder meer bezig met de verbinding van architectuur en natuur en zulke zaken als de stad in het bos en het bos in de stad. André Dekker van de kunstenaarsgroep Observatorium houdt zich bezig met de verbinding van landschap, kunst en maatschappij. Het thema dat we gezamenlijk willen ontwikkelen is camouflage in de breedste zin van het woord, dus van het kunstmatige dat zich voordoet als iets natuurlijks en omgekeerd, tot en met de als boerderij vermomde vliegtuighangar. Over het thema en de plannen geeft Feireiss hier op 8 juni een lezing.
Naast de projecten in 2012 en 2013 willen we op het terrein een leercampus in het leven roepen. De deelnemers in dit project, dat voorlopig Kaderschool heet, zijn naast landschapsarchitect Harro de Jong, Hans Venhuizen en André Dekker. Alle drie houden ze zich bezig met de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte en alle drie hebben als docent of gastdocent banden met onderwijsinstellingen als de Universiteit van Wageningen, Artez en de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. De Kaderschool gaat summerschools organiseren waarin we mensen van verschillende bloedgroepen samen willen brengen: kunstenaars, architecten, filosofen, schrijvers, stedenbouwkundigen en beleidsmakers op het gebied van ruimtelijke ordening. Onderwerp van de bijeenkomsten zijn de denkkaders van waaruit we omgaan met de omgeving en het landschap. Wat speelt zich daadwerkelijk af in onze omgeving, wat is onze kijk daarop en hoe kun je door ideeënontwikkeling het gebruik en de kwaliteit van de omgeving verbeteren. Wat we willen ontwikkelen is een centrum voor kennis en innovatie. Hoe kunnen architecten, kunstenaars, wetenschappers, stedenbouwkundigen en beleidsmakers van elkaar leren als het gaat om hard kijken, het door ideeënontwikkeling aanpakken van complexe situaties en het verbreden van je mentale horizon?
De derde poot van het programma dat we vanuit Kamp Koningsweg willen ontwikkelen gaat over verbindingen. Wat zou er mooiere zijn dan de mogelijkheid om via een aantrekkelijke route vanaf het Museum van Moderne Kunst in Arnhem, via park Sonsbeek en Zypendaal naar Kamp Koningsweg te wandelen en van daaruit naar de verderop gelegen ingang van de Hoge Veluwe en het Kröller-Muller Museum? Die route zou van de culturele en toeristische attracties van Arnhem een sterke eenheid maken. De route op zich zou al een attractie zijn en bedenk wat zo'n route voor mogelijkheden schept als er straks, in 2016, wellicht weer een Sonsbeektentoonstelling wordt georganiseerd. Een deel van de route is er al. De overloop van Sonsbeek en Zypendaal, daar hoef je niets meer aan te doen. Maar tussen Zypendaal en de Hoge Veluwe ligt een verrommeld stuk bos waar bijna niemand komt, Landgoed Schaarsbergen. Aan dat bos willen we zo weinig mogelijk doen, al moet je volgens mij wel nadenken over de verbetering van de landschappelijke kwaliteit ervan. Door het bos loopt van noord naar zuid een rechte laan van Amerikaanse eiken. Ook daar hoef je niets meer aan te doen. Halverwege ligt evenwel de A12, een hinderlijke barrière. Je moet een eind naar het oosten lopen om uiteindelijk een viaduct te vinden en je weg te vervolgen. De laan met Amerikaanse eiken willen we gaan gebruiken. Het blijft gewoon een zandpad. Maar halverwege zouden we wel een paviljoen, een klein maar sprekend bouwwerk willen laten verrijzen. Verderop bij het viaduct willen we eveneens een architectonische attractie neerzetten. Dat alles om de belevingswaarde van de tocht door het niet echt spectaculaire bos van Landschap Schaarsbergen op te vijzelen. Het spreekt voor zich dat de paviljoens op een verantwoorde manier moeten worden geïntegreerd in het bos Een volgende stap is het bouwen van een voetgangersbrug over de A12. Zo'n brug zou een landmark kunnen zijn, een object met een iconische waarde dat voorbijrazende automobilisten eraan herinnert dat ze in Arnhem zijn.

Wil je die brug zelf gaan ontwerpen en bouwen?
Nee. Daar gaat het niet om. Het gaat in eerste instantie om het op gang brengen van ideeënvorming over wat je met het gebied kan doen. Stichting G.A.N.G gaat onder meer lobbyen voor de brug als idee.

Zitten beleidsmakers te wachten op de ideeën van kunstenaars?
De openbare ruimte is in Nederland op papier ogenschijnlijk van iedereen. Toch is het maar een kleine groep mensen die er daadwerkelijk mee bezig is en erover beslist. Dat zijn voornamelijk de technische deskundigen en beleidsmakers op het gebied van de ruimtelijke ordening. Er is vaak gezegd dat die denken en handelen vanuit een beperkt kader. Mijn ervaring is dat technisch deskundigen en beleidsmakers wel degelijk openstaan voor ideeën die zijn ontwikkeld vanuit de kunsten. Zeker als het gaat om stedelijke en perifere gebieden, gebouwen en complexen waarvoor nieuwe functies moeten worden bedacht. Kunstenaars kunnen ideeën ontwikkelen vanuit andere invalshoeken. Technisch deskundigen en beleidsmakers hebben daar doorgaans de tijd niet voor en ze zijn er ook niet zo goed in. Ik denk dat daar, in de ideeënontwikkeling vanuit de kunst, grote kansen schuilen. Het is dat wat kunst maatschappelijk belang geeft en onmisbaar maakt.


Maar is dan je uiteindelijke doel om als kunstenaar deel te worden van het beperkte gezelschap dat beslist over de inrichting van Nederland?
Nee. Niet alleen de inbreng vanuit de kunsten is van belang, het gaat ook om het vergroten van de inbreng en de betrokkenheid van burgers.We hebben het modernisme van de jaren zestig en zeventig achter ons gelaten. In de modernistische denkwereld was er geen plaats voor onbegrijpelijkheid, voor in het verleden verankerde waarden, voor de onvoorziene gevolgen van veranderingen en eigenlijk ook niet voor de inbreng van burgers. De drang om te beheersen leidde ertoe dat de burger dingen kreeg opgelegd die die burger vaak helemaal niet wilde. De modernistische stedenbouw is daar een sprekend voorbeeld van. Het modernisme was goed in het formuleren van toekomstige doelen, waar gaan we heen? Waar het modernisme geen antwoord op had was de vraag waar zijn we nu? Als je die vraag serieus probeert te beantwoorden dan moet je inzien dat een goed gebruik van de openbare ruimte om de kennis en de ideeën van specialisten vraagt, maar niet met voorbijgaan aan de wensen en de inzichten van burgers. Die zul je in ontwikkelingsprocessen serieus moeten nemen. Direct contact met burgers en de uitwisseling van ideeën en inzichten tussen burgers en kunstenaars is altijd een onderdeel geweest van de projecten van Stichting G.A.N.G. De mensen stonden wel eens te kijken van de ideeën en de plannen die we naar voren brachten, maar uiteindelijk kreeg je ze meestal wel mee. Burgers willen wel degelijk praten met kunstenaars, maar dan moet je wel op voet van gelijkheid met ze omgaan.