vrijdag 24 februari 2012

MARTEN HENDRIKS: VORM IS EERDER EEN BEGIN, DAN EEN EINDPUNT



Categorie: interview
Onderwerp: Marten Hendriks over zijn werk en de installatie False Front van 2010
Datum gesprek: 25 januari 2012

Marten Hendriks (Doetinchem 1941) studeerde van 1958 tot 1963 aan de Arnhemse Academie voor Kunst en Kunstnijverheid. Aan die Academie was hij van 1977 tot 2001 verbonden als docent van de afdeling Vrije Kunst. In 1971 en in 2001 organiseerde het Arnhemse Museum van Moderne Kunst solotentoonstellingen van zijn werk.

Ik wilde het hebben over False Front, een installatie die je in de zomer van 2010 hebt gemaakt op de benedenverdieping van een pand aan de Apeldoornsestraat in Arnhem. Maar laten we het eerst hebben over je eerdere werk en de ontwikkeling daarvan. Na 2000 heb je niet meer geschilderd. Was dat een kwestie van een plotseling besluit?
Nee er was geen sprake van een besluit. Op een gegeven moment waren er gewoonweg andere dingen waar ik me bezighield. Ik heb altijd meerderde disciplines naast elkaar gebruikt en vermengd. Ik heb gefotografeerd, gefilmd en me beziggehouden met geluid, performances en installaties. Ik maakte stencilboeken en samen met G.J. de Rook tijdschriften. Je moet niet vergeten dat mijn generatie druk in de weer was met het verruimen van het idee wat een kunstwerk was of zou kunnen zijn. Het kon een schilderij zijn of een ruimtelijk werk, maar even goed iets heel anders. Een multidisciplinaire aanpak lag dus voor de hand.
 In 1971 had ik in drie zalen van het toenmalige Arnhems museum een tentoonstelling van mijn schilderijen. Toen het er allemaal hing, kwam het me voor als een overzichtstentoonstelling van het werk van een reeds overleden kunstenaar. Na die tentoonstelling heb ik tien jaar niet meer geschilderd, misschien van de schrik. Ik tekende en maakte zeefdrukken in tot kleine boekjes versneden telefoonboeken. Uit de telefoonboekjes ontstond later een twintig minuten durende 16mm film. Ook bezeefdrukte ik samen met Hans Gaarenstroom kranten die ik later gebruikte in combinatie met video als materiaal voor het werk Reference/Interference, een parallel-installatie die gelijktijdig plaatsvond in de Appel in Amsterdam en het toenmalige Museum in Nijmegen. Een van mijn andere projecten was het markeren en documenteren van de harde delen – de botten – in mijn eigen lichaam en dat van anderen. Het project mondde uit in performances in Warschau en New York. Met film hield ik me ook vrij intensief bezig. Ik filmde bijvoorbeeld de projectie van een film en daarna filmde ik de projectie van die film en dat zo verder. Daarbij merkte ik dat ik me bij het monteren steeds meer liet leiden door kwaliteitscontrasten in kleur. Ik vond dat een nogal schilderkunstige benadering van het medium film. Toen ik daar meer en meer over nadacht, vond ik op een gegeven moment dat ik dan net zo goed weer kon gaan schilderen. En dat ben ik vanaf de begin jaren tachtig tot omstreeks 2000 blijven doen.

Is er in het werk dat je vanaf de jaren zestig hebt gemaakt een rode lijn aan te wijzen?
Aan een rode lijn heb ik zelf nooit bewust gewerkt. Maar in wat ik zojuist allemaal noemde is, hoe uiteenlopend ook, wel een verbindende factor aan te wijzen. Verschijnselen die al vroeg vragen bij mij opriepen, zijn me in de loop van de tijd steeds meer gaan interesseren. Als student op de Academie had ik bijvoorbeeld lessen in modeltekenen. Het was de bedoeling dat je tekening op het model zou gaan lijken. Dat lukte mij nauwelijks of niet omdat ik vooral constateerde dat het model geleidelijk steeds meer op mijn tekening ging lijken. Het model kwam bij wijze van spreken als model in de ochtend het klaslokaal binnen en vertrok aan het eind van de dag als mijn tekening. Dat wat je maakt, beïnvloedt je waarneming. Dat je door je werk je kijken op scherp zet in een door dat werk bepaalde richting, is steeds de aanzet geweest en steeds meer de aanzet geworden voor nieuw werk.

Kun je dat uitleggen?
Vrijwel iedere dag teken ik langdurig en tamelijk onafgebroken. Ik begin aan nieuwe tekeningen of ik werk verder aan eerder begonnen tekeningen. Het tekenen is een mentale toespitsing die het mogelijk maakt in de werkelijkheid, buiten mijn werkruimte, opmerkelijke overeenkomsten met dat wat ik teken te documenteren in foto’s. Omgekeerd laten die foto’s, als resultaat van mijn selectieve waarneming, met alles wat daar toevallig of niet een stempel op drukt, me met andere ogen naar mijn tekeningen kijken. Het levert nieuw materiaal op. Mijn werk is dus zowel materiaal als instrument voor het maken van nieuw werk en het herzien of het opnieuw gebruiken van elementen uit ouder werk.

Verklaart dat waarom je in je werk tekeningen, die veelal architectonisch van aard zijn, combineert met bijvoorbeeld foto’s van gebouwen, en van gebouwen die weerspiegeld worden in ruiten van andere gebouwen en auto’s?
De herkenning van kenmerkende details van mijn veelal computer gegenereerde tekeningen brengen gebouwen in zicht. Ook wanneer die weerspiegeld worden in geparkeerde auto’s, of heel even maar weerspiegeld worden in passerende auto’s. Foto’s daarvan brengen mijn tekeningen in contact met de werkelijkheid.

Laten we het hebben over je installatie False Front van 2010 in het pand aan de Apeldoornsestraat. Je kreeg door toeval een aantal maanden een leeg pand tot je beschikking. Wat trof je daar aan?
De Apeldoornseweg is een statige, negentiende-eeuwse aanleg. Het is een brede weg met in het midden bomen en aan weerszijden veelal witte herenhuizen. Aan het begin van de hele weg, de Apeldoornsestraat, is die opzet verstoord. Aan één kant is de bebouwing afgebroken en vervangen door een groot, vierkant kantoorgebouw dat er eind jaren vijftig of begin jaren zestig moet zijn neergezet. Vroeger deed het dienst als kantoor van de KPN. Op het gebouw staat een driepotige zendmast die iets weg heeft van een raket. Aan de andere kant staat nogal altijd een rij herenhuizen. Halverwege is een van de huizen afgebroken om toegang te verschaffen tot een op het achterterrein gelegen telefonietoren. Dat gebouw, ook van de KPN, is van een latere datum en op z'n minst twee of drie keer zo hoog als het andere kantoorgebouw. Al met al vormen beide gebouwen een forse ingreep. Het is moderne architectuur, dat wil zeggen een gewilde breuk met de vormtaal van het verleden en zonder compromis met de omliggende bebouwing. Sommige mensen vinden dat harteloos en lelijk, maar de gebouwen en het beeld dat die in die omgeving opleveren, spreken me juist wel aan. Een zelfde verstoring, de compromisloze doorbraak van het nieuwe in het oude, trof ik aan in het pand. Oorspronkelijk was de benedenverdieping in gebruik als deel van het woonhuis. Aan een kant was er een kamer en suite met daarachter een serre. Aan de andere kant van de benedenverdieping lag een zijkamer of kantoor. Vanuit de woonkamer kon je door een deur in de zijkamer komen. Naast de woonkamer en achter de zijkamer was een gang die alle vertrekken op de benedenverdieping verbond. Die hele opzet is na de oorlog grondig veranderd. Er heeft in het pand een meubelwinkel gezeten, weer later een kapper en ook nog een makelaar of een uitzendbureau. De kamer en suite verdween evenals de scheidingsmuur tussen kamer en kantoor. Toen ik aan de slag ging, was de benedenverdieping door een aannemer leeggehaald. Maar je kon de resten en de sporen van de kamer en suite, de oorspronkelijke haard met schoorsteen en de scheidingsmuren nog aanwijzen. Om te beginnen heb ik heb met stapelingen van kartonnen dozen de oude scheiding van de kamer en suite nagebouwd en de volumes van de schoorstenen. Resten van één van de oorspronkelijke schoorsteenmantels, die ik in een latere aanbouw van het huis tussen allerlei rommel terugvond, heb ik door een van de handige mensen die me hielpen bij de uitvoering van het project op de plek laten monteren waar ze zich ooit bevonden. En met oude spieramen heb ik de plaats en het volume aangegeven van de scheidingsmuur tussen huiskamer en kantoor. Iets vergelijkbaars heb ik gedaan met de betengeling. Je kon zien dat de wanden vroeger betengeld waren. Dat wil zeggen dat er voor de muren doek was gespannen op een lattenwerk waarop dan weer behang was geplakt. De oude betengeling heb ik verbeeld door vóór de muren een raster van spieramen te plaatsen. Daarachter, op de kale wanden, plakte ik als een soort behang ongeveer achthonderd prints op A4-formaat van tekeningen, computer gegenereerde tekeningen en foto’s Het ging nog bijna mis omdat de eigenaar van het pand halverwege mijn werkzaamheden een nieuwe pui liet plaatsen. Dat leverde de titel op van de uiteindelijke installatie: False Front. Maar wat ik had gebouwd van karton kwam door het plaatsen van de pui bloot te staan aan weer en wind en begon in te zakken. Mijn eigen bouwsels moest ik dus tussentijds restaureren voor ik verder kon.

Wat was het belang van de reconstructie van het oorspronkelijke woonhuis?
Je moet ergens beginnen om je een plek eigen te maken. Als je een nieuwe woning betrekt doe je dat ook. Je gaat aan de slag. Je richt het op jouw manier in en zo wordt het jouw plek. Maar voor de reconstructie had ik nog andere redenen. Wat ik wilde was een installatie waarin de tekeningen je omringden. Dat lijkt misschien niet belangrijk, maar tekeningen heb je gewoonlijk gedrukt of op beeldscherm voor je. Door tekeningen omringd worden, is iets anders. De huiselijke maat leek me verder de juiste omstandigheid voor de kijkervaring die ik voor ogen had. Bij de dagelijkse routine in een huiskamer hoort een soort van achteloosheid. Je loopt vaak langs dingen heen zonder er naar te kijken. Maar iets waar aan je nooit of nauwelijks aandacht aan besteedt, kan plotseling om allerlei redenen je aandacht opeisen. Door mijn werk – de verbeelding van de meest recente geschiedenis van mijn werk – te vermengen met de geschiedenis van die kamers, hoopte ik een soortgelijke openheid van kijken als het ware vanzelfsprekend te maken. Het ging me om de mogelijkheid ergens wel of niet je aandacht op te vestigen en je met verschillende ogen door de installatie te bewegen.

Een niet onbelangrijk deel van de installatie of tentoonstelling was het behang van iets van achthonderd prints op A4 formaat. Dat waren prints van je eigen tekeningen, foto's van gebouwen, de weerspiegeling van gebouwen in andere gebouwen en autoruiten, interieurelementen zoals trappen, foto's van dingen als chocoladeblokken met een architectonisch uiterlijk, maar ook hopen winkelwagens en sloopresten van gebouwen. Als ik het zo opnoem, klinkt het als een ongeordend geheel. Op de tentoonstelling kreeg je echter de indruk dat de prints streng waren geordend op vormovereenkomsten of juist tegenstellingen. Je kon het hele behang van boven naar beneden en van begin tot eind lezen als een film of beeldrijm. Het ene volgde min of meer logisch uit de vorm van het voorafgaande. Zie ik dat juist?
Ja .Zo zag het er uit. Logica is echter geen leidraad binnen mijn werk. Het gaat mij om de visuele interactie tussen de beelden. In mijn rangschikkingen probeer ik tegelijkertijd meerdere ordeningsprincipes te hanteren omdat ik verwacht dat daardoor onvoorziene relaties aan het licht komen.

Maar is het dan niet zo dat je werk zich sterk of uitsluitend richt op vorm en op overeenkomsten of verschillen van vorm, waarbij de inhoud geen enkele rol meer speelt?
Wanneer je met inhoud iets bedoelt dat achter een vorm schuil zou gaan, bijvoorbeeld de emotie of het verlangen van de kunstenaar, dan is daar, denk ik, geen sprake van. Het was voor mij al vroeg onaannemelijk dat je in een kunstwerk iets zou kunnen vastleggen wat je voelt. Een vorm is geen eindpunt maar een begin. Je kunt er iets naar toe kijken. Een vorm roept associaties op en die associaties liggen niet voor altijd vast. Die kunnen veranderen door waar je je in gedachten mee bezig houdt.

Je hebt weleens gezegd dat je het niet erg vond als je werk overkwam als een parfum. Kun je dat toelichten?
Misschien bedoelde ik daarmee te zeggen dat het echt mooi zou zijn wanneer een werk of een aspect daarvan gelijktijdig wel en niet zou kunnen bestaan. Wat voor je waarneming niet direct aanwezig is, kan immers wel degelijk van invloed zijn op je ervaring en bewustzijn. Als je een parfum geconcentreerd blijft opsnuiven, ruik je het op een gegeven moment niet meer, al blijf je er in je achterhoofd misschien wel mee bezig. Het is niet toevallig dat het geheel van op de wanden geplakte prints een belangrijke rol speelde binnen False Front. Wanneer je de installatie, zoals die aan de Apeldoornsestraat bestond, voorstelt als een film en de prints als stills, dan ontnam de film in zijn geheel het zicht op de stills. Maar richtte je je blik op een van de stills, dan ontnam je dat het zicht op de film. Het is zoals bij kijken en lezen: wanneer je kijkt kun je niet lezen en wanneer je leest kun je niet kijken. Om de installatie te bekijken moest je een keuze maken. De installatie bestond voor de waarneming daardoor altijd maar ten dele. En toch was wat ogenschijnlijk ontbrak van invloed.