woensdag 11 januari 2012

MAARTEN DE REUS: WE HEBBEN ELKAAR DAAR EEN BEETJE OPGEVOED EIGENLIJK

Categorie: interview
Onderwerp: Maarten de Reus over zijn opleiding in Arnhem en zijn huidige werk
Datum e-mailverkeer: 4, 5 en 6 januari 2012

Maarten de Reus werd in 1961 geboren in Heerenveen en groeide op in Steenwijk. Van 1979 tot 1985 studeerde hij aan de inmiddels opgeheven afdeling Architectonische Vormgeving/Monumentaal van de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. In de afgelopen jaren maakte Maarten de Reus een groot aantal kunstwerken bestemd voor de openbare ruimte. Het laatste daarvan, Het Baken in Emmeloord, werd in 2010 voltooid. Maarten de Reus woont afwisselend in Amsterdam en in Engeland. Hij is als docent verbonden aan de Rietveld Academie in Amsterdam en als gastdocent aan de Hochschule Für Bildende Künste in Hamburg.

Wat ben je aan het doen?
Ik maak nu in een besloten competitie een schetsontwerp voor een heel groot kunstwerk. Dat werk is bestemd voor een luchthaven in Zuid-Londen. Verder probeer ik in het kader van de crisis na te denken over juist superkleine beelden die toch veel impact hebben.

Je hebt, van het einde van de jaren zeventig tot het midden van de jaren tachtig gestudeerd aan de Arnhemse Kunstacademie. Je was student aan een afdeling die inmiddels al lang en breed is opgeheven: Architectonische Vormgeving/Monumentaal. Wat leerde je daar?
Ik ging niet naar die afdeling uit overtuiging. Ik was naïef en wist nog niet zoveel van kunst. Het leek me wel aardig om kunstenaar te zijn, meer om de lifestyle dan om aan mijn brandende talent gehoor te geven. Ik leerde eigenlijk vooral van mijn studiegenoten. Met name Gert-Jan de Vogel en Rob Hamelijnck waren belangrijk. Ik vertrouwde Gert-Jan en Rob volledig en keek ook wel tegen hen op. Je had in die tijd, anders dan nu, nog een basisjaar en omdat Gert-Jan en Rob na dat basisjaar naar
de afdeling Architectonische Vormgeving gingen, ging ik er ook naar toe. We hebben elkaar daar een beetje opgevoed eigenlijk. De afdeling was zeer klein. Ik was met Rob en nog twee anderen een hele jaargang. Ik kan me niet specifiek herinneren wat ik er leerde, we waren vooral bezig met de dingen anders te doen dan ze ons werden gesuggereerd. Bas Maters was hoofd van de afdeling en vertrouwde ons in weerwil van onze opstelling. Dat was belangrijk. Het zorgde ervoor dat we steeds door konden bewegen in de studie, ook toen Rob en ik bijvoorbeeld een jaar vooral muziek gingen maken. Van Bas Maters leerde ik iets dat ik nog steeds met me meedraag. Hij suggereerde een indeling van de dag: 'ochtends huishoudelijke en spoedeisende dingen doen en de shit aan de kant krijgen, dan 's middags strategisch en tactisch denken, plannen maken de nabije toekomst in, en vervolgens 's avonds dromen, zweven, en zwelgen in fantasieën. Dat ging er in als koek, en het werkt als ritme nog steeds voor mij.

Je oefent al meer dan 25 jaar het vak uit waarvoor je bent opgeleid, want je maakt nog steeds kunsttoepassingen voor de openbare ruimte. Gebruik je daarbij nog steeds ideeën en inzichten waarmee je tijdens je studie in Arnhem kennismaakte?
In het tweede jaar van mijn studie maakte ik het eerste beeld dat goed was, en iets was in plaats van probeerde te zijn. Toen wist ik dat het eventueel zou kunnen lukken, beeldend kunstenaar te worden. De big bang tijdens de academietijd was voor mij de ontdekking van waarachtige ruimtelijkheid. Dat is meer dan dat iets gewoon ruimte beslaat, of driedimensionaal is. Ik bedoel daarmee dat objecten de ruimte rond hen kunnen activeren, dat een beeld door de aanzichten die het in zich draagt de kijker van zijn positie, bewegen en kijken bewust maakt. Toen had ik het licht wel gezien en kwamen de beelden los, de een na de ander. Eigenlijk resoneert dat inzicht nog steeds in mijn werk. Het is een heel lyrisch besef.

Er is vanaf de jaren negentig nogal wat kritiek geweest op kunst in de openbare ruimte. Kunstenaars zouden de openbare ruimte opschepen met in zichzelf gekeerde kunstwerken die niets zouden toevoegen aan het gebruik en de beleving van de openbare ruimte. Blijkbaar ben jij een andere mening toegedaan. Je bent de afgelopen vijfentwintig jaar werken voor de openbare ruimte blijven maken. Op een of andere manier moet je ervan overtuigd zijn dat kunst in de openbare ruimte zin heeft en iets toevoegt, maar wat?
Ik heb niet zo veel geduld met die kritiek. De wereld staat vol met dingen waar jij, of ik, of de buurman niet om gevraagd hebben. Er zijn oneindig veel lelijke dingen in de wereld waar wij in leven, dingen bedacht door halvegaren of zielloze commissies. Een slecht aangelegde wijk doet oneindig meer kwaad dat een niet helemaal goed gelukt beeldje. In de kunst gaat er ook van alles mis natuurlijk. Niet ieder beeld in de openbare ruimte is een succes, maar de kans van slagen is in dat segment van de kunst niet groter of kleiner dan in bijvoorbeeld de architectuur. Als je op een rij zet wat er per jaar aan gebouwen wordt neergezet in Nederland zakt je broek af van ellende. En dan vindt toch hier en daar iemand een parel van een idee waaromheen een mooi ding kan ontstaan. Om die parel gaat het spel. Ik denk dat ik een goede parelzoeker ben. Je kunt een opdracht aan mij geven met een behoorlijke kans op een goed eindresultaat. Dus ja, ik denk dat ik wat toe te voegen heb aan de wereld die we met z'n allen delen. Het gaat daarbij niet om zelfexpressie of in zichzelf gekeerde cryptiek, maar om beelden die de plek waar ze staan activeren.

Als je er zo over denkt, vind je het dan niet jammer dat de afdeling Monumentale Vormgeving is opgeheven?
Eigenlijk is dat wel goed geloof ik. Je moet eerst in staat zijn goede beelden te maken, voor je ze vervolgens kan relateren aan de de plek waar ze staan. Ik denk dat een opleiding die zich op de openbare ruimte richt beter een postacademische opleiding kan zijn. Een bachelorstudie aan een kunstacademie is al zo kort tegenwoordig. Je moet als aankomend bachelor eerst maar eens zien dat je tot iets komt dat stevig is en buiten jezelf staat. Dat is al lastig genoeg. De wereld is complex en de parameters die bij beelden in de openbare ruimte een rol spelen zijn van velerlei soort. Op een kunstenaar die beelden in de openbare ruimte maakt, wordt vaak grote druk uitgeoefend. Je moet eerst stevig in je schoenen staan voor je daarmee kunt goochelen. Ik begon me pas tien jaar nadat ik was afgestudeerd te concentreren op beelden in de openbare ruimte. Daarvoor maakte ik installaties in galeries. De openbare ruimte lijkt me een werkveld dat maar beter met wat ervaring betreden kan worden. Niet iets voor een twintigjarige, tweedejaars student dus.

Wat ga je de komende tijd doen?
Ik ga mijn naam verloochenen en piepkleine sculptuurtjes maken, zo heet als de punt van een gloeiende naald.