maandag 16 juli 2012

SASCHA VAN RIEL: OPEN REPETITIE OP DE VIERDE VERDIEPING VAN HET WHITNEY MUSEUM


Categorie: interview
Onderwerp: over werkelijkheid en illusie in het theater en haar samenwerking met de Amerikaanse regisseur en schrijver Richard Maxwell
Datum gesprek: 22 juni 2012

Sascha van Riel (Enschede 1969) studeerde aan de afdeling 3D (nu Product Design) van de Arnhemse kunstacademie, aan de Universität der Künste in Berlijn en aan de HKU. Ze werkte vervolgens als licht- en decorontwerper onder meer voor Het Zuidelijk Toneel, Toneelgroep Amsterdam en New York City Players.

In april van dit jaar was je in New York. Wat deed je daar?
Ik werkte als licht- en decorontwerper mee aan de openbare repetities van het theatergezelschap New York City Players op de vierde verdieping van het Whitney Museum in Manhattan. We noemden het Open rehearsal en hebben dat bijna letterlijk zo aangepakt. De museumbezoekers konden dwars door onze repetities lopen. We repeteerden overigens voor een stuk dat in de toekomst ook echt gespeeld zal worden in het theater. Maar afgezien daarvan zijn er plannen om ook het openbaar repeteren in een museum een vervolg te geven. Richard Maxwell, regisseur, schrijver en oprichter van New York City Players, had het een van de laatste keren dat ik hem sprak over een museum in Basel.

Hoe komt een theaterrepetitie in een museum terecht?
Het Whitney Museum in New York organiseert iedere twee jaar de Whitney Biennial. Op die tentoonstellingen is voornamelijk beeldende kunst te zien. Maar omdat kunstvormen tegenwoordig nogal door elkaar lopen, hebben de samenstellers van de Biennial van 2012 besloten om op de vierde verdieping van het museum plaats te bieden aan theater- en dansmakers. Op de vierde verdieping was in maart van dit jaar een speciaal op de ruimte van het museum toegesneden dansperformance van choreografe Sarah Michelson te zien. Daarna was de beurt aan de Britse choreograaf Michael Clark en vervolgens kwamen wij, dat wil zeggen Richard Maxwell en New York City Players, waarvoor ik het licht en het decor deed.

Was het een gewone repetitie, maar dan in het museum?
Nee. Normaal gesproken heeft een repetitie een nogal intiem karakter; dingen worden uitgeprobeerd. Het is voor iedereen een kwetsbare fase. In een museum voor beeldende kunst als het Whitney krijgt zoiets onvermijdelijk een draai. Richard en ik hebben daar bij de voorbereiding en uitvoering van de openbare repetitie rekening mee gehouden. Het stuk dat we in april in het museum repeteerden gaat over de heksenvervolging in de zeventiende eeuw in de staat Massachusetts. In 1692 en 1693 zijn negentien mannen en vrouwen daar op beschuldiging van hekserij om het leven gebracht. Achter de beschuldigingen van hekserij zat volgens historici een reeks van factoren: spanningen tussen personen en bevolkingsgroepen, politiek opportunisme, goddienstige tegenstellingen en ook massahysterie. Richard Maxwell is bezig om daar al repeterend en schrijvend een theaterstuk over te maken. Het gaat Maxwell niet om een historische reconstructie. Hij gebruikt de heksenprocessen in Massachusetts als uitgangspunt om in te gaan op algemenere vragen. Hoe komen mensen er bijvoorbeeld toe om elkaar te beschuldigen en hoe worden groepen en individuen op grond van dat soort beschuldigingen buiten de maatschappelijke orde geplaatst. Een van de bronnen waar Richard Maxwell in de voorstelling gebruik van maakt is de film Day of wrath of Vredens dag van regisseur Carl Dreyer. Day of wrath, een zwart-witfilm, werd in 1943 in Denemarken gedraaid. Onder filmliefhebbers wordt onder meer de enscenering geprezen, die sterk geënt lijkt op de zeventiende-eeuwse, Hollandse schilderkunst. Dreyers film gaat over de zeventiende-eeuwse heksenwaan in Denemarken, maar wordt ook beschouwd als een allegorische toespeling op de toenmalige bezetting van Denemarken door de Duitsers. De film snijdt algemene, menselijke vraagstukken aan over sociale aanpassing, verzet en persoonlijke verantwoordelijkheid. De film heeft met andere woorden nogal wat dubbele bodems en dat geldt ook voor het stuk van Richard Maxwell dat we repeteerden in het Whitney Museum. Nu weet je een beetje de achtergronden van het stuk dat we repeteerden, maar die achtergronden verklaren natuurlijk niet waarom het geen gewone openbare repetitie werd.

Waar lag dat dan aan?
Het Whitney Museum is begin jaren zestig van de vorige eeuw ontworpen door Marcel Breuer. Vóór de openbare repetities begonnen, ben ik in januari van dit jaar naar New York gevlogen om het Whitney museum samen met Richard Maxwell te bezoeken. We waren allebei gelijk verliefd op de ruimte op de vierde verdieping. Die betreed je onmiddellijk als je uit de lift stapt. Hij wordt bepaald door een raam aan je linkerhand, een zachtgrijze leistenen vloer, witte wanden en het donkergrijze plafond van beton dat is samengesteld uit carrés. Het knappe aan het ontwerp van Breuer is dat door het kleur- en materiaalgebruik de aandacht van de bezoeker meteen op de witte muren wordt gevestigd. Ook heel knap is dat de carrés multifunctioneel zijn. Je kunt er wanden aan bevestigen en tussen de carrés lopen rails om licht aan te hangen. Net als Richard Maxwell vond ik dat je de ruimte moest laten zoals hij is. De openheid ervan kon je gebruiken in dienst van de repetitie, maar ook als een ode aan de architectuur. Dus geen verhoogd toneel, eigenlijk geen of zo min mogelijk ingrepen, behalve het licht. Ik heb het hele grid van carrés vol laten hangen met alle in het museum beschikbare lichtarmaturen, zo'n 126 stuks, om zo de hele verdieping, de open repetitie en ook de bezoekers te belichten zoals in de rest van het museum de kunstwerken worden belicht. Van de scènes die we repeteerden spelen zich er twee af in de avond. Om die scènes uit te lichten en een effect van licht en donker te krijgen heb ik gebruik gemaakt van de stoppenkast van het museum. Dat stuitte aanvankelijk op wat weerstand van het museumpersoneel, maar uiteindelijk vonden ze het goed dat ik voor de belichting sommige lichtgroepen uitschakelde. Het zorgde voor sterke clair-obscureffecten. Al met al zag de belichting er nogal schilderachtig uit. Dat sloot aan bij de sfeer van Carl Dreyers film uit 1943, waarin grijzige beelden van zeventiende-eeuwse bakstenen huizen en tegelvloeren een prominente rol spelen en trouwens ook bij de regie en de enscenering van Richard Maxwell. Als regisseur is Maxwell nogal sober en een beetje statisch. Samen met de belichting in het museum leverde dat mooie beelden op.

En het museumpubliek?
Het museumpubliek liep er dwars door heen. Dat was ook de bedoeling. Voor de acteurs viel het soms niet mee om hun concentratie te bewaren, maar de bezoekers waren er erg enthousiast over.

Wat denk je er zelf van?
Dit experiment leverde hoe dan ook een nieuwe en interessante ervaring op. Wat je van die ervaring mee terug naar het theater neemt weet ik nog niet.

Kun je iets meer vertellen over Richard Maxwell?
Maxwell wordt gezien als een belangrijke, hedendaagse Amerikaanse schrijver en regisseur. Dat blijkt onder meer uit de prijzen de beursen die hij en zijn gezelschap in de loop van de tijd hebben ontvangen en uit het feit dat ze in de loop van hun bestaan vaak zijn uitgenodigd voor festivals en coproductie in zowel Amerika als de rest van de wereld. Ondanks die internationale erkenning is de positie van Maxwell in Amerika en New York betrekkelijk marginaal. Maxwell en zijn gezelschap behoren tot wat doorgaans als Off-Off-Broadway wordt omschreven. Daartoe behoren ook ERS, Elevator Repair Service en The Wooster Group. ERS voert op dit moment de voorstelling Gatz op in Londen. In Gatz wordt de in 1925 voor het eerste gepubliceerde bestseller The great Gatsby van schrijver F. Scott Fitzgerald woord voor woord gereproduceerd in de setting van een zakenkantoor. Gatz duurt iets van acht uur en is in Londen een enorm succes. The Wooster Group werd in 1975 opgericht door Spalding Gray en Elizabeth LeCompte en verwierf in de jaren zeventig en tachtig internationale faam met zeer vernieuwende theaterstukken. Tussen ERS, The Wooster Group en het gezelschap van Richard Maxwell bestaan nauwe banden. Er worden acteurs uitgewisseld en Maxwell regisseert op dit moment bij The Wooster Group The early plays van Eugene O’Neill.

En wat voor regisseur en theatermaker is Maxwell?
Richard Maxwell houdt er als regisseur en theatermaker van om de verhalen van literaire teksten, toneelteksten en andere bronnen, zoals films, te strippen en terug te brengen tot hun kern. Een van Maxwells inspiratiebronnen is het door Joseph Campbell geschreven boek The hero with a thousand faces. Campbell analyseert daarin allerlei heldenverhalen als genre en beschrijft op grond daarvan de elf fasen die de held in het typische heldenverhaal doorloopt. Campbells werk vormde de basis voor Maxwells voorstelling Neutral hero en Ode to the man who kneels. Voor die laatste voorstelling destilleerde Richard Maxwell uit een groot aantal Westernfilms een soort blauwdruk van de Western met als belangrijpste componenten de typische held, zijn tocht naar het stadje waar hij het aan de stok krijgt met de slechterik, de mooie vrouw waar hij verliefd op wordt, de oudere man die de held probeert te helpen en ga zo maar door. Typerend voor de voorstellingen van Maxwell is de centrale plaats van het alledaagse en banale. De binnenwereld van de personages, zoals die blijkt uit monologen en dialogen, is daarentegen uitgesproken gevoelig en poëtisch. In wat er gebeurt en gezegd wordt op het podium is er een duidelijke spanning tussen de binnenwereld van de personages en de met de Amerikaanse droom verweven ideeën, voorstellingen en ambities. Door die Amerikaanse droom en de daarbij behorende ontgoochelingen worden de personages ook vaak gedreven en geleefd. Maxwell onderzoekt de Amerikaanse werkelijkheid, zou je kunnen zeggen. Als theatermaker onderzoekt hij tegelijkertijd het theater als middel om de werkelijkheid te kunnen begrijpen. Als je als theatermaker theater wilt gebruiken om de werkelijkheid te onderzoeken, dan kun je er niet omheen dat theater zich bedient van illusies. Die illusies moet je volgens Maxwell voor jezelf als regisseur, voor je acteurs en voor het publiek verhelderen. Het is een probleem dat al aan het begin van de vorige eeuw door theatermakers aan de orde werd gesteld, maar Maxwell wil de vragen die dat probleem oproept met de inzichten en de ervaringen van nu beantwoorden. Waar het Maxwell in de kern om gaat, is om zijn toeschouwers iets ‘echts’ te geven, een uitsnede van werkelijkheid van nu, in plaats van de gebruikelijke theaterillusies. Maxwells onderzoekende en kritische houding als het gaat om de illusies van het theater verklaart zijn manier van regisseren. Hij wil niet dat zijn acteurs de emoties van de tekst nog eens extra en illusionistisch inkleuren met hun spel. Hij houdt niet van gebaren of acteurs die met hun vingers in de weer zijn. De acteurs moeten reageren op het moment, dat wil zeggen op het hier en nu van het spelen van een stuk voor een publiek, en ook de emoties van de acteurs moeten daarvandaan komen. In Maxwells terughoudendheid of minimalisme schuilt volgens mij de betovering die uitgaat van zijn voorstellingen. De inhoud daarvan is sterk poëtisch en filosofisch. Dat is niet altijd eenvoudig. En toch spreekt het aan. Ik denk omdat Maxwell en zijn acteurs je niets voorkauwen. De toeschouwer krijgt door de terughoudendheid van de regie de ruimte om zich al of niet te laten meeslepen en om aan wat hij hoort en ziet een eigen betekenis te hechten.

Hoe sluit jouw licht- en decorontwerp daarbij aan?
Ik interesseer me voor wat je de ingrediënten van het theater kunt noemen. Daar reken ik de dingen toe die bij theaterbezoek horen: de reis erheen, het kopen van een kaartje, koffie drinken, in een rood zeteltje gaan zitten, wachten tot er iets gaat gebeuren, de verwachtingen die daarbij horen en ook de dag die achter je ligt. Bij de ingrediënten van het theater horen ook de zogenaamde theatermiddelen en attributen: coulissen en friezen, de zetstukken, de vakken met schoren, de trekken en de trekkenwand, het achterdoek en alles wat op het toneel staat of ernaast en achter. Het licht mag ik natuurlijk niet vergeten. Met alle middelen die ik hier noem en met nog meer andere middelen, worden in het theater illusies geschapen. Wat me als licht- en decorontwerper vooral interesseert, is de vraag hoe je de middelen die worden gebruikt om illusies te scheppen voor iets anders kunt gebruiken door ze uiteen te rafelen. Door de theatermiddelen uiteen te rafelen, door ze te strippen, zoals Maxwell teksten en verhalen stript, kom je in mijn ogen tot de kern van wat je met die middelen kunt zeggen. Je beperkt jezelf, maar de zeggingskracht van wat je overhoudt is groter. Je komt tot de essentie en je ontdekt ook nieuwe en onvermoede mogelijkheden, nieuwe associatielagen die je met licht en decor kunt aanboren. Daar is het mij uiteindelijk ook om te doen: het inzetten van de bestaande middelen op een nieuwe en rijkere manier; niet om een illusie te scheppen, maar om de realiteit bloot te leggen, althans in zoverre dat mogelijk is. Mijn werk staat in die zin in dienst van het werk van Richard Maxwell als regisseur.

Geef eens een voorbeeld?
Voor Neutral Hero heb ik een proscenium of voortoneel ontworpen in de vorm van een boog. Zo’ n boog, vaak met vergulde tierelantijnen, vind je in iedere klassieke schouwburg. Je kijkt er door naar het toneel. Het is het kijkgat van de kijkdoos, zeg maar. Nu werd Neutral Hero juist niet in klassieke theaters opgevoerd maar in zogenaamde vlakke-vloer-theaters. Die vlakke vloer, een vinding van de vorige eeuw, was bedoeld om de toeschouwer en de acteur in één en dezelfde ruimte te plaatsen en de illusie van het toneel als een verhoogde, andere ruimte, weg te nemen. Mijn boog van licht constructiehout was in vlakke-vloer-theaters ergens misplaatst, maar zo uit zijn gebruikelijke verband gerukt was het een middel om de twaalf spelers, de lege toneelvloer en de banale, alledaagse omstandigheden waarin ze verwikkeld zijn voor de toeschouwers te verbijzonderen.
 In Ode to the man who kneels heb ik gebruik gemaakt van maar één licht. Dat licht heb ik gecombineerd met het gebruik van een diaprojector, een ventilator en een stukje papier dat door die ventilator beweegt en zo de projectie van de diaprojector verandert. Dat zorgde voor lichteffecten die associaties opriepen met de fotografie die in de tijd waarin het stuk speelt tot ontwikkeling kwam. Het licht riep ook associaties op met andere zaken die in de voorstelling aan de orde kwamen: het beeld van een spookstad en het idee van de schaduwlevens die mensen kunnen leiden. Tot zo’n ingreep die een extra associatieve laag toevoegt aan het stuk, kom je alleen als je tijd neemt om de bestaande middelen te onderzoeken en tot hun kern te ontleden.

Is theatermaken in Amerika gemakkelijk?
Nee. Theatermakers en acteurs moeten in Amerika veel moeite doen om geld bij elkaar te krijgen voor het maken van hun stukken. Richard Maxwell kan zijn nieuwe stukken eigenlijk alleen maar produceren omdat Europese theaters en festivals er geld in steken. De acteurs en andere medewerkers van gezelschappen als The Wooster Group, ERS en New York City Players vormen een hechte groep. Als je, zoals ik een paar jaar geleden, als nieuweling begin, word je aan iedereen voorgesteld en ben je vrijwel onmiddellijk deel van de familie. Dat heeft ermee te maken dat iedereen erg op elkaar is aangewezen. Vrijwel niemand kan zonder bijbaantjes en hulp van anderen. Het is dus niet gemakkelijk, maar de inzet is groot.

http://www.saschavanriel.nl/
Alle foto's zijn gemaakt door Sascha van Riel, behalve de laatste, gemaakt door Michael Schmelling