Categorie: interview
Onderwerp: over werkelijkheid en
illusie in het theater en haar samenwerking met de Amerikaanse regisseur en
schrijver Richard Maxwell
Datum gesprek: 22 juni 2012
Sascha van Riel (Enschede 1969)
studeerde aan de afdeling 3D (nu Product Design) van de Arnhemse kunstacademie,
aan de Universität der Künste in Berlijn en aan de HKU. Ze werkte vervolgens
als licht- en decorontwerper onder meer voor Het Zuidelijk Toneel, Toneelgroep
Amsterdam en New York City Players.
In april van dit jaar was je in New York. Wat deed je
daar?
Ik werkte als licht- en
decorontwerper mee aan de openbare repetities van het theatergezelschap New
York City Players op de vierde verdieping van het Whitney Museum in Manhattan.
We noemden het Open rehearsal en
hebben dat bijna letterlijk zo aangepakt. De museumbezoekers konden dwars door onze
repetities lopen. We repeteerden overigens voor een stuk dat in de toekomst ook
echt gespeeld zal worden in het theater. Maar afgezien daarvan zijn er plannen
om ook het openbaar repeteren in een museum een vervolg te geven. Richard
Maxwell, regisseur, schrijver en oprichter van New York City Players, had het
een van de laatste keren dat ik hem sprak over een museum in Basel.
Het Whitney Museum in New York
organiseert iedere twee jaar de Whitney Biennial. Op die tentoonstellingen is
voornamelijk beeldende kunst te zien. Maar omdat kunstvormen tegenwoordig nogal
door elkaar lopen, hebben de samenstellers van de Biennial van 2012 besloten om
op de vierde verdieping van het museum plaats te bieden aan theater- en
dansmakers. Op de vierde verdieping was in maart van dit jaar een speciaal op
de ruimte van het museum toegesneden dansperformance van choreografe Sarah
Michelson te zien. Daarna was de beurt aan de Britse choreograaf Michael Clark
en vervolgens kwamen wij, dat wil zeggen Richard Maxwell en New York City
Players, waarvoor ik het licht en het decor deed.
Was het een gewone repetitie, maar dan in het museum?
Nee. Normaal gesproken heeft een
repetitie een nogal intiem karakter; dingen worden uitgeprobeerd. Het is voor
iedereen een kwetsbare fase. In een museum voor beeldende kunst als het Whitney
krijgt zoiets onvermijdelijk een draai. Richard en ik hebben daar bij de
voorbereiding en uitvoering van de openbare repetitie rekening mee gehouden.
Het stuk dat we in april in het museum repeteerden gaat over de
heksenvervolging in de zeventiende eeuw in de staat Massachusetts. In 1692 en
1693 zijn negentien mannen en vrouwen daar op beschuldiging van hekserij om het
leven gebracht. Achter de beschuldigingen van hekserij zat volgens historici
een reeks van factoren: spanningen tussen personen en bevolkingsgroepen,
politiek opportunisme, goddienstige tegenstellingen en ook massahysterie.
Richard Maxwell is bezig om daar al repeterend en schrijvend een theaterstuk
over te maken. Het gaat Maxwell niet om een historische reconstructie. Hij
gebruikt de heksenprocessen in Massachusetts als uitgangspunt om in te gaan op
algemenere vragen. Hoe komen mensen er bijvoorbeeld toe om elkaar te
beschuldigen en hoe worden groepen en individuen op grond van dat soort
beschuldigingen buiten de maatschappelijke orde geplaatst. Een van de bronnen
waar Richard Maxwell in de voorstelling gebruik van maakt is de film Day of wrath of Vredens dag van regisseur Carl Dreyer. Day of wrath, een
zwart-witfilm, werd in 1943 in Denemarken gedraaid. Onder filmliefhebbers wordt
onder meer de enscenering geprezen, die sterk geënt lijkt op de
zeventiende-eeuwse, Hollandse schilderkunst. Dreyers film gaat over de
zeventiende-eeuwse heksenwaan in Denemarken, maar wordt ook beschouwd als een
allegorische toespeling op de toenmalige bezetting van Denemarken door de
Duitsers. De film snijdt algemene, menselijke vraagstukken aan over sociale
aanpassing, verzet en persoonlijke verantwoordelijkheid. De film heeft met
andere woorden nogal wat dubbele bodems en dat geldt ook voor het stuk van
Richard Maxwell dat we repeteerden in het Whitney Museum. Nu weet je een beetje
de achtergronden van het stuk dat we repeteerden, maar die achtergronden
verklaren natuurlijk niet waarom het geen gewone openbare repetitie werd.
Waar lag dat dan aan?
Het Whitney Museum is begin
jaren zestig van de vorige eeuw ontworpen door Marcel Breuer. Vóór de openbare
repetities begonnen, ben ik in januari van dit jaar naar New York gevlogen om
het Whitney museum samen met Richard Maxwell te bezoeken. We waren allebei
gelijk verliefd op de ruimte op de vierde verdieping. Die betreed je
onmiddellijk als je uit de lift stapt. Hij wordt bepaald door een raam aan je
linkerhand, een zachtgrijze leistenen vloer, witte wanden en het donkergrijze
plafond van beton dat is samengesteld uit carrés. Het knappe aan het ontwerp
van Breuer is dat door het kleur- en materiaalgebruik de aandacht van de
bezoeker meteen op de witte muren wordt gevestigd. Ook heel knap is dat de
carrés multifunctioneel zijn. Je kunt er wanden aan bevestigen en tussen de
carrés lopen rails om licht aan te hangen. Net als Richard Maxwell vond ik dat
je de ruimte moest laten zoals hij is. De openheid ervan kon je gebruiken in
dienst van de repetitie, maar ook als een ode aan de architectuur. Dus geen verhoogd
toneel, eigenlijk geen of zo min mogelijk ingrepen, behalve het licht. Ik heb
het hele grid van carrés vol laten hangen met alle in het museum beschikbare lichtarmaturen,
zo'n 126 stuks, om zo de hele verdieping, de open repetitie en ook de bezoekers
te belichten zoals in de rest van het museum de kunstwerken worden belicht. Van
de scènes die we repeteerden spelen zich er twee af in de avond. Om die scènes
uit te lichten en een effect van licht en donker te krijgen heb ik gebruik
gemaakt van de stoppenkast van het museum. Dat stuitte aanvankelijk op wat
weerstand van het museumpersoneel, maar uiteindelijk vonden ze het goed dat ik
voor de belichting sommige lichtgroepen uitschakelde. Het zorgde voor sterke clair-obscureffecten.
Al met al zag de belichting er nogal schilderachtig uit. Dat sloot aan bij de
sfeer van Carl Dreyers film uit 1943, waarin grijzige beelden van
zeventiende-eeuwse bakstenen huizen en tegelvloeren een prominente rol spelen
en trouwens ook bij de regie en de enscenering van Richard Maxwell. Als regisseur
is Maxwell nogal sober en een beetje statisch. Samen met de belichting in het museum
leverde dat mooie beelden op.
En het museumpubliek?
Het museumpubliek liep er dwars
door heen. Dat was ook de bedoeling. Voor de acteurs viel het soms niet mee om
hun concentratie te bewaren, maar de bezoekers waren er erg enthousiast over.
Wat denk je er zelf van?
Dit experiment leverde hoe dan
ook een nieuwe en interessante ervaring op. Wat je van die ervaring mee terug naar
het theater neemt weet ik nog niet.
Kun je iets meer vertellen over Richard Maxwell?
Maxwell wordt gezien als een
belangrijke, hedendaagse Amerikaanse schrijver en regisseur. Dat blijkt onder
meer uit de prijzen de beursen die hij en zijn gezelschap in de loop van de
tijd hebben ontvangen en uit het feit dat ze in de loop van hun bestaan vaak
zijn uitgenodigd voor festivals en coproductie in zowel Amerika als de rest van
de wereld. Ondanks die internationale erkenning is de positie van Maxwell in
Amerika en New York betrekkelijk marginaal. Maxwell en zijn gezelschap behoren
tot wat doorgaans als Off-Off-Broadway wordt omschreven. Daartoe behoren ook
ERS, Elevator Repair Service en The Wooster Group. ERS voert op dit moment de
voorstelling Gatz op in Londen. In Gatz wordt de in 1925 voor het eerste
gepubliceerde bestseller The great Gatsby
van schrijver F. Scott Fitzgerald woord voor woord gereproduceerd in de setting van een zakenkantoor. Gatz duurt iets
van acht uur en is in Londen een enorm succes. The Wooster Group werd in 1975
opgericht door Spalding Gray en Elizabeth LeCompte en verwierf in de jaren
zeventig en tachtig internationale faam met zeer vernieuwende theaterstukken.
Tussen ERS, The Wooster Group en het gezelschap van Richard Maxwell bestaan
nauwe banden. Er worden acteurs uitgewisseld en Maxwell regisseert op dit
moment bij The Wooster Group The early
plays van Eugene O’Neill.
En wat voor regisseur en theatermaker is Maxwell?
Richard Maxwell houdt er als
regisseur en theatermaker van om de verhalen van literaire teksten,
toneelteksten en andere bronnen, zoals films, te strippen en terug te brengen
tot hun kern. Een van Maxwells inspiratiebronnen is het door Joseph Campbell
geschreven boek The hero with a thousand
faces. Campbell analyseert daarin allerlei heldenverhalen als genre en beschrijft
op grond daarvan de elf fasen die de held in het typische heldenverhaal
doorloopt. Campbells werk vormde de basis voor Maxwells voorstelling Neutral hero en Ode to the man who kneels. Voor die laatste voorstelling destilleerde
Richard Maxwell uit een groot aantal Westernfilms een soort blauwdruk van de
Western met als belangrijpste componenten de typische held, zijn tocht naar het
stadje waar hij het aan de stok krijgt met de slechterik, de mooie vrouw waar
hij verliefd op wordt, de oudere man die de held probeert te helpen en ga zo
maar door. Typerend voor de voorstellingen van Maxwell is de centrale plaats
van het alledaagse en banale. De binnenwereld van de personages, zoals die
blijkt uit monologen en dialogen, is daarentegen uitgesproken gevoelig en
poëtisch. In wat er gebeurt en gezegd wordt op het podium is er een duidelijke
spanning tussen de binnenwereld van de personages en de met de Amerikaanse
droom verweven ideeën, voorstellingen en ambities. Door die Amerikaanse droom en
de daarbij behorende ontgoochelingen worden de personages ook vaak gedreven en
geleefd. Maxwell onderzoekt de Amerikaanse werkelijkheid, zou je kunnen zeggen.
Als theatermaker onderzoekt hij tegelijkertijd het theater als middel om de
werkelijkheid te kunnen begrijpen. Als je als theatermaker theater wilt
gebruiken om de werkelijkheid te onderzoeken, dan kun je er niet omheen dat
theater zich bedient van illusies. Die illusies moet je volgens Maxwell voor
jezelf als regisseur, voor je acteurs en voor het publiek verhelderen. Het is
een probleem dat al aan het begin van de vorige eeuw door theatermakers aan de
orde werd gesteld, maar Maxwell wil de vragen die dat probleem oproept met de
inzichten en de ervaringen van nu beantwoorden. Waar het Maxwell in de kern om
gaat, is om zijn toeschouwers iets ‘echts’ te geven, een uitsnede van
werkelijkheid van nu, in plaats van de gebruikelijke theaterillusies. Maxwells
onderzoekende en kritische houding als het gaat om de illusies van het theater
verklaart zijn manier van regisseren. Hij wil niet dat zijn acteurs de emoties
van de tekst nog eens extra en illusionistisch inkleuren met hun spel. Hij
houdt niet van gebaren of acteurs die met hun vingers in de weer zijn. De
acteurs moeten reageren op het moment, dat wil zeggen op het hier en nu van het
spelen van een stuk voor een publiek, en ook de emoties van de acteurs moeten
daarvandaan komen. In Maxwells terughoudendheid of minimalisme schuilt volgens
mij de betovering die uitgaat van zijn voorstellingen. De inhoud daarvan is
sterk poëtisch en filosofisch. Dat is niet altijd eenvoudig. En toch spreekt het
aan. Ik denk omdat Maxwell en zijn acteurs je niets voorkauwen. De toeschouwer krijgt
door de terughoudendheid van de regie de ruimte om zich al of niet te laten
meeslepen en om aan wat hij hoort en ziet een eigen betekenis te hechten.
Hoe sluit jouw licht- en decorontwerp daarbij aan?
Ik interesseer me voor wat je de
ingrediënten van het theater kunt noemen. Daar reken ik de dingen toe die bij
theaterbezoek horen: de reis erheen, het kopen van een kaartje, koffie drinken, in een rood zeteltje gaan zitten, wachten tot er iets gaat
gebeuren, de verwachtingen die daarbij horen en ook de dag die achter je ligt. Bij de ingrediënten van het theater horen
ook de zogenaamde theatermiddelen en attributen: coulissen en friezen, de zetstukken, de vakken met schoren, de trekken en
de trekkenwand, het achterdoek en alles wat op het toneel staat of ernaast en
achter. Het licht mag ik natuurlijk niet vergeten. Met alle middelen die ik
hier noem en met nog meer andere middelen, worden in het theater illusies
geschapen. Wat me als licht- en decorontwerper vooral interesseert, is de vraag
hoe je de middelen die worden gebruikt om illusies te scheppen voor iets anders
kunt gebruiken door ze uiteen te rafelen. Door de theatermiddelen uiteen te
rafelen, door ze te strippen, zoals Maxwell teksten en verhalen stript, kom je
in mijn ogen tot de kern van wat je met die middelen kunt zeggen. Je beperkt
jezelf, maar de zeggingskracht van wat je overhoudt is groter. Je komt tot de essentie en je ontdekt ook nieuwe en
onvermoede mogelijkheden, nieuwe associatielagen die je met licht en decor kunt
aanboren. Daar is het mij uiteindelijk ook om te doen: het inzetten van de
bestaande middelen op een nieuwe en rijkere manier; niet om een illusie te scheppen, maar om de realiteit bloot te leggen, althans
in zoverre dat mogelijk is. Mijn werk staat in die zin in dienst van het werk
van Richard Maxwell als regisseur.
Geef eens een voorbeeld?
Voor Neutral
Hero heb ik een proscenium of voortoneel ontworpen in de vorm van een boog.
Zo’ n boog, vaak met vergulde tierelantijnen, vind je in iedere klassieke
schouwburg. Je kijkt er door naar het toneel. Het is het kijkgat van de
kijkdoos, zeg maar. Nu werd Neutral Hero
juist niet in klassieke theaters opgevoerd maar in zogenaamde vlakke-vloer-theaters.
Die vlakke vloer, een vinding van de vorige eeuw, was bedoeld om de toeschouwer
en de acteur in één en dezelfde ruimte te plaatsen en de illusie van het toneel
als een verhoogde, andere ruimte, weg
te nemen. Mijn boog van licht constructiehout was in vlakke-vloer-theaters
ergens misplaatst, maar zo uit zijn gebruikelijke verband gerukt was het een
middel om de twaalf spelers, de lege toneelvloer en de banale, alledaagse
omstandigheden waarin ze verwikkeld zijn voor de toeschouwers te verbijzonderen.
In Ode to the man
who kneels heb ik gebruik gemaakt van maar één licht. Dat licht heb ik
gecombineerd met het gebruik van een diaprojector, een ventilator en een stukje
papier dat door die ventilator beweegt en zo de projectie van de diaprojector
verandert. Dat zorgde voor lichteffecten die associaties opriepen met de
fotografie die in de tijd waarin het stuk speelt tot ontwikkeling kwam. Het
licht riep ook associaties op met andere zaken die in de voorstelling aan de
orde kwamen: het beeld van een spookstad en het idee van de schaduwlevens die
mensen kunnen leiden. Tot zo’n ingreep die een extra associatieve laag toevoegt
aan het stuk, kom je alleen als je tijd neemt om de bestaande middelen te
onderzoeken en tot hun kern te ontleden.
Is theatermaken in Amerika gemakkelijk?
Nee. Theatermakers en acteurs moeten
in Amerika veel moeite doen om geld bij elkaar te krijgen voor het maken van
hun stukken. Richard Maxwell kan zijn nieuwe stukken eigenlijk alleen maar
produceren omdat Europese theaters en festivals er geld in steken. De acteurs
en andere medewerkers van gezelschappen als The Wooster Group, ERS en New York
City Players vormen een hechte groep. Als je, zoals ik een paar jaar geleden, als
nieuweling begin, word je aan iedereen voorgesteld en ben je vrijwel
onmiddellijk deel van de familie. Dat heeft ermee te maken dat iedereen erg op
elkaar is aangewezen. Vrijwel niemand kan zonder bijbaantjes en hulp van
anderen. Het is dus niet gemakkelijk, maar de inzet is groot.
http://www.saschavanriel.nl/
Alle foto's zijn gemaakt door Sascha van Riel, behalve de laatste, gemaakt door Michael Schmelling
Alle foto's zijn gemaakt door Sascha van Riel, behalve de laatste, gemaakt door Michael Schmelling