Onderwerp: over de betekenis van
het verleden, ontwerpen en communiceren, nieuwe technieken en ontwerp in tijden
van crisis
Datum gesprek: 22 juni 2012
Ineke Hans (Zelhem 1966) studeerde
aan de afdeling 3D (nu Product Design) van de Arnhemse kunstacademie. Ze
behaalde in 1995 haar master’s degree Furniture Design aan het Royal College of
Art in Londen en werkte drie jaar voor Habitat. In 1998 begon ze studio Ineke
Hans.
Je hebt eenvoudige gebruiksvoorwerpen, zoals ze door
mensen al eeuwen worden gemaakt met eenvoudige materialen, meer dan eens
aangewezen als een bron van inspiratie. Kun je uitleggen wat voor jou het
belang van zulke voorwerpen is?
De soort gebruiksvoorwerpen die je
noemt, is voor mij om een aantal redenen interessant. Voor een deel zit hem dat
in de simpele, praktische en goede keuzes die er vaak aan ten grondslag lagen.
Dat zie je, net als het feit dat er over stijl niet of anders werd nagedacht. Het
maken van objecten en het oplossen van problemen, was een kwestie van gezond verstand.
Boeren op de Veluwe maakten vroeger stoelen van eikenhout omdat er toevallig
een
eikenbos in de buurt was. Tweehonderd kilometer verderop waren om diezelfde reden de stoelen van beukenhout. Dat spreekt me aan. Geen ingewikkelde, overbodige of verkwistende keuzemogelijkheden, maar simpelweg roeien met de riemen die je hebt. Tot zulke keuzes was je vroeger ook wel gedwongen gezien de betrekkelijke schaarste aan materialen en de moeilijkheden en kosten van transport. Het is, alleen al daarom, interessant om daar nu over na te denken. We leven in een maatschappij waarin je nog altijd eindeloos veel keuzes moet en kan maken. Dat zal ongetwijfeld veranderen en zeker is dat we andere en betere keuzes moeten gaan maken. Simpele gebruiksvoorwerpen hebben nog meer te bieden om over na te denken. Een gebruiksvoorwerp moet functioneel zijn, maar het moet in mijn ogen ook communiceren. Een goed ontwerp roept de vraag op wat je er mee kunt doen of prikkelt anderszins de gedachten Ik heb twee jaar geleden een tentoonstelling gemaakt die MIND-SETS heette. Op die tentoonstelling liet ik voorbeelden zien van mijn eigen werk in combinatie met simpele gebruiksvoorwerpen uit de tijd dat het woord design nog moest worden uitgevonden. Een van de dingen die ik liet zien was een paar klompen met planken eronder. Met die klompen kon je over het veen lopen. De planken voorkwamen dat je erin wegzakte. Heel simpel en handig zijn die klompen. Bovendien zijn ze communicatief heel sterk, al zal dat niet de bedoeling geweest zijn van de maker. Als je die klompen ziet, trek je ze in gedachte aan om ergens niet in weg te zakken en bijvoorbeeld over een moeras of het veen te lopen. Dat is simpelweg een onweerstaanbare gedachte. Maar hoe ontwerp je iets dat zo direct tot de verbeelding spreekt, zo direct communiceert als die klompen? Hoewel ontwerpen vaak wordt voorgesteld als iets dat vooral op het nu en de toekomst is gericht, zal een ontwerper er rekening mee moeten houden dat mensen waarnemen op een manier die over lange periodes evolutionair en cultureel bepaald is. De eerste auto zag er niet zonder reden uit als een koets zonder paarden. Er is zoiets als een collectief geheugen of collectieve kennis: de ervaringen, ideeën en voorstellingen die we allemaal kennen en delen. Een ontwerper kan niet anders dan daarop inhaken. Ik heb dat in de jaren negentig geprobeerd in het project Seven chairs in seven days, door meubels te maken die de vorm hadden van ogenschijnlijk geëxtrudeerde pictogrammen. Pictogrammen, zoals je ze overal ter wereld op ieder vliegveld, in ieder ziekenhuis en elders tegenkomt, zijn in mijn ogen een zeer simpele en effectieve neerslag van onze collectieve kennis. Pictogrammen interesseren me nog steeds, maar er zijn ook andere manier om het collectieve geheugen en onze collectieve kennis aan te boren en te gebruiken om met ontwerpen te communiceren. Een van die manieren is het uitkleden van een gebruiksvoorwerp tot al het overbodige eraf is. Dat is moeilijker dan het lijkt, maar mijn ervaring is dat hoe meer je dingen ontdoet van al het overbodige, hoe sterker ze worden in visueel en communicatief opzicht. Wat dat betreft kun je aan simpele gebruiksvoorwerpen ook een voorbeeld nemen. Een hamer, een melkkruk of een hark, daar zit niets overbodigs meer aan. Er valt niets meer aan te verbeteren en dat is wat ik als ontwerper ook wil. Ik wil dingen maken waar niets meer aan te verbeteren valt en die daardoor min of meer boven jou als maker uitstijgen.
eikenbos in de buurt was. Tweehonderd kilometer verderop waren om diezelfde reden de stoelen van beukenhout. Dat spreekt me aan. Geen ingewikkelde, overbodige of verkwistende keuzemogelijkheden, maar simpelweg roeien met de riemen die je hebt. Tot zulke keuzes was je vroeger ook wel gedwongen gezien de betrekkelijke schaarste aan materialen en de moeilijkheden en kosten van transport. Het is, alleen al daarom, interessant om daar nu over na te denken. We leven in een maatschappij waarin je nog altijd eindeloos veel keuzes moet en kan maken. Dat zal ongetwijfeld veranderen en zeker is dat we andere en betere keuzes moeten gaan maken. Simpele gebruiksvoorwerpen hebben nog meer te bieden om over na te denken. Een gebruiksvoorwerp moet functioneel zijn, maar het moet in mijn ogen ook communiceren. Een goed ontwerp roept de vraag op wat je er mee kunt doen of prikkelt anderszins de gedachten Ik heb twee jaar geleden een tentoonstelling gemaakt die MIND-SETS heette. Op die tentoonstelling liet ik voorbeelden zien van mijn eigen werk in combinatie met simpele gebruiksvoorwerpen uit de tijd dat het woord design nog moest worden uitgevonden. Een van de dingen die ik liet zien was een paar klompen met planken eronder. Met die klompen kon je over het veen lopen. De planken voorkwamen dat je erin wegzakte. Heel simpel en handig zijn die klompen. Bovendien zijn ze communicatief heel sterk, al zal dat niet de bedoeling geweest zijn van de maker. Als je die klompen ziet, trek je ze in gedachte aan om ergens niet in weg te zakken en bijvoorbeeld over een moeras of het veen te lopen. Dat is simpelweg een onweerstaanbare gedachte. Maar hoe ontwerp je iets dat zo direct tot de verbeelding spreekt, zo direct communiceert als die klompen? Hoewel ontwerpen vaak wordt voorgesteld als iets dat vooral op het nu en de toekomst is gericht, zal een ontwerper er rekening mee moeten houden dat mensen waarnemen op een manier die over lange periodes evolutionair en cultureel bepaald is. De eerste auto zag er niet zonder reden uit als een koets zonder paarden. Er is zoiets als een collectief geheugen of collectieve kennis: de ervaringen, ideeën en voorstellingen die we allemaal kennen en delen. Een ontwerper kan niet anders dan daarop inhaken. Ik heb dat in de jaren negentig geprobeerd in het project Seven chairs in seven days, door meubels te maken die de vorm hadden van ogenschijnlijk geëxtrudeerde pictogrammen. Pictogrammen, zoals je ze overal ter wereld op ieder vliegveld, in ieder ziekenhuis en elders tegenkomt, zijn in mijn ogen een zeer simpele en effectieve neerslag van onze collectieve kennis. Pictogrammen interesseren me nog steeds, maar er zijn ook andere manier om het collectieve geheugen en onze collectieve kennis aan te boren en te gebruiken om met ontwerpen te communiceren. Een van die manieren is het uitkleden van een gebruiksvoorwerp tot al het overbodige eraf is. Dat is moeilijker dan het lijkt, maar mijn ervaring is dat hoe meer je dingen ontdoet van al het overbodige, hoe sterker ze worden in visueel en communicatief opzicht. Wat dat betreft kun je aan simpele gebruiksvoorwerpen ook een voorbeeld nemen. Een hamer, een melkkruk of een hark, daar zit niets overbodigs meer aan. Er valt niets meer aan te verbeteren en dat is wat ik als ontwerper ook wil. Ik wil dingen maken waar niets meer aan te verbeteren valt en die daardoor min of meer boven jou als maker uitstijgen.
Je combineert je belangstelling voor simpele
gebruiksvoorwerpen zo te zien met een voorkeur voor een industriële manier van
produceren. Is dat juist?
Ik heb een voorkeur voor de
inzet van nieuwe technische middelen, maar dat is niet altijd het zelfde als
industriële productie. Voor industriële productie heb ik ook nooit
uitdrukkelijk of eenzijdig gekozen. Ik vind dat je als ontwerper breed moet
werken en niets uit de weg moet gaan. Ik heb unica gemaakt, maar in 2010 heb ik
ook voor Ahrend de 380 gemaakt, een stoel die in grote aantallen, industrieel geproduceerd
kan worden. Zulke uiteenlopende dingen doen, vind ik een stimulans. Je zou
kunnen zeggen dat ik niet meer doe dan het ontwerp in overeenstemming brengen
met de wijze waarop het geproduceerd zal worden. Ik heb nog niet zo lang
geleden een vaas voor Oranienbaum gemaakt; een enkel exemplaar van mondgeblazen
stukken dat is aangekocht door het Gemeentemuseum Den Haag. Het zou onzin zijn
om zo’n vaas in grote oplages te produceren. En omdat je daar niet voor kiest,
ga je bij het bedenken, ontwikkelen en uitvoeren van zo’ n ontwerp ook heel
anders te werk. Zulke keuzemogelijkheden had ik vroeger zeker niet. Toen ik
begin jaren negentig in Arnhem van de Academie kwam, zat werken met industriële
meubelproducenten als Pastoe, Ahrend of Montis er voor een jonge, pas
afgestudeerde ontwerper gewoon niet in. Industriële meubelproducenten hadden
een eigen ontwerper in dienst. Met ontwerpers van buiten werd amper
samengewerkt. Jonge ontwerpers die van de Academie kwamen hadden in de jaren
negentig eigenlijk geen andere keuze dan het opzetten van een eigen werkplaats.
Het circuit van de gevestigde meubelproducenten en het circuit van aan de
kunstacademies opgeleide ontwerpers hadden weinig verbinding. Het waren lange
tijd twee gescheiden werelden. Daar is pas verandering in gekomen door het
succes van Marcel Wanders en Moooi. Nederlandse
meubelproducenten zijn daardoor wakker geworden. Tegenwoordig is het duidelijk dat
samenwerken met zelfstandige ontwerpers loont of kan lonen. Design zit
ogenschijnlijk in de lift. Kochten de mensen vroeger antiek, tegenwoordig kopen
ze design. Design overheerst de markt, of je dat nu leuk vindt of niet. Ook ik
heb van de ontwikkelingen die ik nu noem een graantje meegepikt. Eind jaren
negentig, toen ik mijn eigen studio begon, had ik geen meubelproducenten als
opdrachtgever. Ik ben eigenlijk ongevraagd begonnen: gewoon een collectie maken
en laten zien tijdens een beurs. Dat heeft uiteindelijk wel wat opgeleverd, maar
toen ik eraan begon wist ik dat nog niet. In ieder geval werk ook ik inmiddels
samen met meubelproducenten.
Ja. Ik werk natuurlijk wel samen
met een bepaald soort producenten. Groot vind ik niet belangrijk, of ze
interessant zijn als producent wel. Waar het mij om gaat is of je samen met een
producent richting een spannend product kunt werken. Het ontwerpen van een
industriële productie brengt zeer complexe vraagstukken met zich mee. Je moet
je bij een opdracht allereerst afvragen hoe je een ontwerp kunt maken dat zowel
bij jou als ontwerper past, als bij het bedrijf dat de opdracht verstrekt.
Daarnaast zijn er allerlei technische en functionele kwesties die je moet
oplossen. Sinds een aantal jaren komen daar steeds meer ecologische kwesties
bij. Hoe kun je iets efficiënt en zuinig produceren en met grondstoffen die je
liefst optimaal kunt hergebruiken? Het zijn puzzels waar ik graag aan werk. Ik
ben erg tevreden over de A380, de stoel die ik voor Ahrend heb ontwikkeld. Niet alleen het resultaat bevalt me, maar ook de
keuzes die gemaakt zijn bij het ontwerpen, testen en ontwikkelen. Het blijkt
achteraf erg goed dat ik bij het ontwerpen van de nieuwe stoel, een klassieke
stoel van Ahrend, de Revolt, steeds
in mijn achterhoofd heb gehouden. De Revolt
werd ontworpen door Friso Kramer. Toen de stoel in 1953 geïntroduceerd
werd, was het materiaalgebruik ervan – gevouwen staal in plaats van buizen -
totaal industrieel uitgedacht en erg uitgekookt. De Revolt is een stoel die iedereen kent, niet de naam misschien, maar
wel het beeld van die stoel. En het is voor veel mensen dè stoel als je vraagt
om een Ahrendstoel aan te wijzen. De Revolt heeft iedereen ergens in zijn geheugen.
Half Nederland heeft er trouwens op gezeten. Teruggrijpen op dat iconische,
bijna archetypische beeld heb ik kunnen combineren met het toepassen van een
gerecyclede en flexibele soort kunststof voor de rugleuning en een eveneens
herbruikbare, stevige kunststof voor de zitting en de poten.
Maar speelt behalve je voorkeur voor complexe
vraagstukken, ook je voorkeur voor nieuwe technieken een rol?
Ik ben als ontwerper natuurlijk
nieuwsgierig naar nieuwe manieren om dingen te maken. Zo heb ik me ooit in het
verleden verdiept in de mogelijkheden van lasertechniek. Maar techniek is
uiteindelijk voor mij geen doel op zich. Het is een middel. Ik vind dat een
ontwerper zich moet bezighouden met de tijdgeest en dingen die we nodig hebben.
Met dezelfde technieken dingen ontwerpen die dertig jaar of langer geleden ook
al werden gemaakt is volgens mij overbodig. Daar heb je geen ontwerper voor
nodig, al is het natuurlijk denkbaar dat een ontwerper zulke technieken
herinterpreteert en inzet om producten te ontwerpen die inspelen op de veranderende behoeftes, eisen en randvoorwaarden
van nu. Ik heb voor het Zweedse bedrijf Offecct een driezitsbank gemaakt met horizontale
elementen van één, anderhalf en twee meter en twee soorten rugpanelen. Met de
driezitsbanken kun je binnen een kantoorruimte een zekere beschutting scheppen
met een minimale hoeveelheid onderdelen, een kleine overlegruimte. Die
beschutting of afzondering is echter betrekkelijk. De mate van openheid of
beslotenheid hangt af van hoe je de banken opstelt en hoe je gaat zitten. Zodra
je opstaat ben je bovendien weer een deel van de grotere ruimte van het
kantoor. De driezitsbank is ontworpen met het oog op het zogenaamde nieuwe
werken. Mensen werken tegenwoordig niet meer aan een eigen bureau of in kleine
kantoorkamertjes. Kantoren zijn vaak grote, open ruimtes. Daarin heeft de
werknemer van nu een flexibele werkplek en een belangrijk deel van het werken
is tegenwoordig overleg met anderen. De driezitsbank komt tegemoet aan de
vragen die het nieuwe werken met zich meebrengt: de vraag naar beschutte
overlegplekken, maar ook de vraag naar mogelijkheden om met andere mensen in de
kantoorruimte zonder veel obstakels in contact te kunnen treden. Bij dat nieuwe
werken heb ik wel mijn vraagtekens, maar als ontwerper kun je het ook niet
negeren. Het is belangrijk om erover na te denken en om producten te maken die
een antwoord zijn op nieuwe omstandigheden. Nieuwe producttypes en ook technieken
kunnen daarbij een belangrijke rol spelen, zeker als het gaat om efficiënt en
duurzaam te produceren.
Het ontwerpen is sinds
de jaren tachtig van de vorige eeuw nogal veranderd. Functionaliteit heeft een
heel ander gewicht gekregen en ontwerpers spelen niet zelden visuele
taalspelletjes. Ze vermengen tekens die afkomstig zijn uit vaak heterogene
culturele en functionele gebieden zoals techniek, natuur en cultuur en
overschrijden in het verleden doorgaans gerespecteerde stijl- en statusgrenzen.
Jijzelf hebt, dat noemde je zoëven zelf al, de beeldtaal van pictogrammen
gebruikt voor het maken van meubels. Je hebt houten stoelen voorzien van een
bladnerf en kunststof meubels het uiterlijk van hout, textiel en leer gegeven.
Kun je vertellen hoe je daartoe komt en hoe het zich verhoudt met de
onnadrukkelijkheid die gebruiksvoorwerpen toch ook moeten hebben?
Het
ontwerpen is inderdaad veranderd. In de afgelopen twintig jaar heeft zich een
nieuwe beeldcultuur ontwikkeld. Het communiceren en spelen met de betekenissen
en bijbetekenissen van beelden en materialen is daardoor een onderdeel van het
ontwerpen geworden. Behalve over praktische functionaliteit, gaat ontwerpen wat
mij betreft over mentale functionaliteit: spreekt het ontwerp je aan, heeft het
associatieve kwaliteiten, laat het je hart even een beetje sneller kloppen en
is er, nadat je het een tijdje hebt, nog iets leuks aan te ontdekken? Een
ontwerp moet kortom ook iets poëtisch hebben. Bij dat alles moet je wel een
beetje bij huis blijven, vind ik. Ik ontwerp geen gadgets. Ik plak geen
ideetjes aan techniekjes. Een ontwerp is bij mij altijd de uitkomst van een
complex, gelaagd proces. Belangrijk voor mij zijn scherpte en diepgang.
Experiment en conceptueel denken, waar ik zeer aan hecht, mogen nooit een
excuus zijn om het nadenken over functionaliteit over boord te zetten. Wat mij
betreft gaat alles hand in hand. De uitdaging is juist om àlle aspecten met
elkaar te verbinden en tot hun recht te laten komen. Ik heb een kapstok gemaakt
in de vorm van een boom, of beter gezegd in de vorm van een gestileerde boom of
een boompictogram. De kapstok was de uitkomst van mijn kennismaking met
lasertechniek toe die nog niet zoveel werd gebruikt. Hoe en waarvoor kon je die techniek gebruiken? Ik begon met hout. Het idee om
een kapstok te maken en die kapstok een gestileerde boomvorm te geven kwam min
of meer aanwaaien. Op een dag dacht ik: stel dat er geen design is of dat je, zonder
ook maar iets bij je, verdwaalt in een bos. Wat doe je dan? Waarschijnlijk ga
je na verloop van tijd op een omgevallen boomstam zitten en vervolgens zul je de
tak van een boom gebruiken om dingen aan op te hangen. Ik vond het een mooi en
simpel beeld. Om dat te bedenken had ik niet veel tijd nodig. Wat wel
tijd kostte was het bedenken van een manier om de kapstok zo efficiënt
mogelijk, dus met zo min mogelijk verspilling, uit een plaat hout te laseren,
om hem heel functioneel te krijgen en om hem meer te laten worden dan een
geintje. Later zijn we de kapstok uit plaatstaal gaan snijden en dat bracht
weer allerlei andere mogelijkheden en vraagstukken met zich mee. Ik wil daarmee
zeggen dat het spelen met beelden altijd verwikkeld is met andere kwesties die
in het kader van een ontwerp op tafel komen en opgelost moeten worden. Dat
geldt ook voor mijn laserstoel uit 2002. Ik wilde lasertechniek gebruiken om
een houten stoel te maken die licht van gewicht was, elegant en toch stevig.
Daarvoor wilde ik snijden met laser. Je kunt met laser immers goedkoop en snel
onderdelen uit een plaat hout snijden en ook nog eens gewicht besparen door in
de houten delen voor de zitting, leuningen en de poten patronen uit te snijden.
Bij dat laatste moet je ergens een optimum weten te vinden. Hoe kun je de stoel
zo licht mogelijk maken zonder dat dit ten koste gaat van de stevigheid? Bij
dat alles moet zo’n stoel er dan ook nog eens goed uit zien. Hij moet als beeld
sterk zijn en communiceren, maar daar hebben we het zojuist al over gehad. Ik
bedacht dat het met laser uitsnijden van cirkels of gaten in de zitting, de
poten en de rugleuningen een resultaat kon opleveren dat visueel verwant is met
ouderwets kant- of knipwerk. Je zou dus een gemakkelijk en snel te produceren
industrieel product de uitstraling van tijdrovend handwerk kunnen geven. Het
leek me een vorm van ironie die de hedendaagse gebruiker wellicht doorziet en
kan waarderen, if not dan is het voor
mij een fijn verhaal. We hebben hier in de studio vervolgens drie maanden
gepuzzeld welk patroon zowel het sterkste beeld als de stevigste stoel
opleverde. Inmiddels is laser overigens een gangbare techniek geworden.
Dat
lijkt onvermijdelijk. De crisis roept in ieder geval een aantal vragen op of
maakt oude vragen urgenter. Komen we eigenlijk niet al om in de spullen en
waarom zou je nog ontwerpen en produceren? Een andere kwestie die door de
crisis wordt opgeworpen is in mijn ogen de betekenis van de techniek.
Ontwerpers zullen veelzijdig moeten zijn. Ze moeten kunnen nadenken over
kleinschalige producties en massaproductie, maar ook over strategieën. Ik
koester het experiment en zie om me heen prachtige dingen gebeuren.
Tegelijkertijd zie ik niet in hoe het terugvallen op ambacht of het verbouwen
van je eigen wortelen en aardappelen op je dakterras een oplossing zou kunnen
bieden voor zowel verspilling als armoede op een mondiale schaal. Welke
technieken en denkkaders ons wel een uitweg kunnen bieden, weet ik nog niet,
maar de vraag houdt me wel bezig. In ieder geval denk ik dat het vak ontwerper
alleen een toekomst heeft als ontwerpers producten bedenken die echt nodig
zijn, dat wil zeggen die met de technische en visuele middelen van nu
beantwoorden aan daadwerkelijke vragen en behoeftes, mentaal en praktisch.
Daarbij moet je een zekere ruimte laten voor wat niet aan die eis voldoet.
Ontwerpen die niet noodzakelijk zijn of die de functionaliteit tarten en het
hoofd prikkelen kunnen van belang zijn voor de ontwikkeling van het ontwerpen.