Categorie: interview/Onderwerp: Herman Hofman, voormalig hoofd van de afdeling Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzaken van de gemeente Arnhem over cultuurbeleid in de jaren zeventig en tachtig/Auteur: Peter Nijenhuis/Datum gesprekken: 6, 13 en 20 mei en 3 juni 2019
Inwoners en bestuurders van Arnhem zien hun stad niet zelden als de culturele hoofdstad van het Oosten. Het in oktober 2018 gepubliceerde rapport van adviesbureau Blueyard concludeert dat dat zelfbeeld niet meer in overeenstemming is met de werkelijkheid. Het museum is gesloten, samenwerking tussen instellingen is er amper, kwaliteit en verbinding met internationale ontwikkelingen ontbreken en artistiek talent dat afstudeert aan kunstopleiding ArtEZ vertrekt zo snel mogelijk naar elders.
Was het ooit anders? In het rapport, en
trouwens ook in de regionale pers, wordt gerefereerd aan een verleden dat
schijnbaar beter was: de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Iemand
die in die jaren een rol van betekenis speelde is Herman Hofman. Van 1970 tot
1990 was hij hoofd van de gemeentelijke beleidsafdeling Cultuur, Recreatie,
Sport en Jeugdzaken (CRSJ).
De in 1937 in Vlissingen geboren Hofman kwam
uit een arbeidersmilieu waar politieke betrokkenheid, vakbondswerk en
belangstelling voor cultuur min of meer vanzelfsprekend waren. Na de Rijks HBS
trad Hofman in 1954 in dienst van de gemeente Vlissingen. In 1962 werd hij
plaatsvervangend hoofd cultuur, jeugdzaken en voorlichting van de gemeente
Amstelveen en vanaf 1966 beklede hij een vergelijkbare functie in de gemeente
Sliedrecht. Naar eigen zeggen had hij het geluk om in Amstelveen en Sliedrecht
samen te werken met initiatiefrijke burgemeesters. Op het gebied van cultuur,
sport, voorlichting en jeugdzaken hadden Nederlandse gemeenten zich tot dan toe
met terughoudendheid bewogen. Veel was nieuw. Kunst en cultuur hadden nog een
vanzelfsprekend aanzien. Die vanzelfsprekendheid had ongetwijfeld te maken met
de maatschappelijke situatie. In en na de Tweede Wereldoorlog werd zowel in
Amerika als Europa cultuurspreiding gezien als een onmisbare grondslag voor een
stabiele en democratische samenleving die in een meer materiele zin moest
worden gegrondvest op een rechtvaardige economische orde en bestaanszekerheid.
In de drie naoorlogse decennia waarin de
Nederlandse verzorgingsstaat werd opgetuigd, was Herman Hofman betrokken bij de
opbouw van wat inmiddels al weer deels is geprivatiseerd of verdwenen: van
zwembaden en openbare bibliotheken, tot en met speelplaatsen,
toneelgezelschappen, culturele festivals en betaalbaar en toegankelijk
muziekonderwijs. Hij maakte naam als een gewiekst en daadkrachtig organisator
met een uitgebreid, landelijk netwerk in de bestuurlijke en culturele wereld
die nauwe banden onderhield met kunstenaars.
In weerwil van de door Hofman en CRSJ
georganiseerde succesvolle festivals, de geslaagde Sonsbeektentoonstelling van
1986 en andere activiteiten die ook in de rest van het land aandacht trokken,
werd de door Herman Hofman op poten gezette afdeling CRSJ eind jaren tachtig
stap voor stap ontmanteld en in 1990 opgeheven. De opheffing van CRSJ werd door
de pers en veel kunstenaars gezien als het gevolg van een machtsstrijd tussen
Hofman en de toenmalige wethouder Martin van Meurs, maar het gemeentebestuur had
besloten tot een drastische wijziging van de gehele organisatie en daarvan
vormde CRSJ nu eenmaal een onderdeel. Factor van betekenis daarbij was
ongetwijfeld het veranderende bestuurlijke klimaat, dat zakelijker werd en meer
gericht op management. Hofman weigerde mee te solliciteren naar het
directeurschap van één van de nieuwe diensten en werd hoofd Beleidscoördinatie
en Onderzoek. Hij bleef de eerste vervanger van de gemeentesecretaris en
bekleedde die functie na 1990 op verzoek
van alle fractievoorzitters in de gemeenteraad drie jaar zelf. Hij had een
groot aandeel in de viering van 100 Jaar Stadspark Sonsbeek en was als privé
persoon tot 2003 voorzitter van de GBK, de Gemeenschap Beeldende Kunstenaars, en
mede-oprichter en secretaris van Toneelgroep Oostpool. Daarna was hij landelijk
en internationaal nog jaren actief in het georganiseerde ouderenwerk.
Waarom
solliciteerde je in 1969 in Arnhem naar een baan als hoofd van de afdeling
Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzaken?
De gemeente Arnhem reorganiseerde eind jaren zestig haar
ambtelijke apparaat. Cultuur werd met recreatie, sport en jeugdzaken
ondergebracht in een nieuwe en nog op te bouwen afdeling CRSJ. Het feit dat de
afdeling van de grond af aan moest worden opgebouwd, was voor mij één van de
redenen om te solliciteren.
Een andere reden
was het feit dat Arnhem een aanzienlijke culturele inventaris had. Er was een
schouwburg en een concertzaal. Arnhem had het Gemeentemuseum, Studio LP (de
voorloper van Introdans), Toneelgroep Theater, Het Gelders Orkest, een
kunstacademie en een conservatorium. En dan waren er natuurlijk nog de
niet-gemeentelijke instellingen als het Openluchtmuseum en het Museum Bronbeek.
De Arnhemse Commissie voor de Beeldende Kunstenaars Regeling adviseerde,
behalve het Arnhemse gemeentebestuur, alle gemeentebesturen van de Gelderse
gemeenten boven de Rijn. Dat alles bij elkaar maakte Arnhem tot een aanzienlijk
cultuurcentrum.
Afbeeldingen 2 Musisi Sacrum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1583 nr. 1943. 3 Foto G. van Roden, Anton van Hooff directeur Burgers Zoo Arnhem, Gelders Archief coll. 1544 nr. 1177 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 4 Foto Piet Veeren, Leeuwen in het Safaripark Burgers Zoo 1970, Gelders Archief coll. 1526, nr. 1669. 5 Foto G. van Roden, tentoonstelling de intocht van Sinterklaas Openluchtmuseum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2827-0001, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 6 Idem, nr. 2827-0002. 7 Veluwse papiermolen in het Openluchtmuseum Arnhem, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9869. 8 Museum Arnhem, bron Wikipedia. 9 Idem. 10 Musis Sacrum 1978, Gelders Archief coll. 1583 nr.1979. 11 Foto G. van Roden, Musis Sacrum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4356, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 12 Musis Sacrum Arnhem, interieur, bron internet. 13 Fotobureau Gazendam, maquette Schouwburg Arnhem 1937, Gelders Archief coll. 1501 nr. 11177. 14 Schouwburg Arnhem, bron internet. 15 Foto G. van Roden, schouwburg Arnhem optreden Dansacademie 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2575-0001. 16 Militair tehuis en museum Bronbeek, bron internet. 17 Foto G. van Roden, Militair tehuis en museum Bronbeek 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 5217-0002, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 18 Foto G. van Roden, brigade-generaal J. van der Leer commandant van Bronbeek 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4694-0008, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 19 Foto G. van Roden, Militair tehuis en museum Bronbeek 116-jarig bestaan 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4966-0006, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.
Afbeeldingen 2 Musisi Sacrum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1583 nr. 1943. 3 Foto G. van Roden, Anton van Hooff directeur Burgers Zoo Arnhem, Gelders Archief coll. 1544 nr. 1177 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 4 Foto Piet Veeren, Leeuwen in het Safaripark Burgers Zoo 1970, Gelders Archief coll. 1526, nr. 1669. 5 Foto G. van Roden, tentoonstelling de intocht van Sinterklaas Openluchtmuseum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2827-0001, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 6 Idem, nr. 2827-0002. 7 Veluwse papiermolen in het Openluchtmuseum Arnhem, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9869. 8 Museum Arnhem, bron Wikipedia. 9 Idem. 10 Musis Sacrum 1978, Gelders Archief coll. 1583 nr.1979. 11 Foto G. van Roden, Musis Sacrum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4356, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 12 Musis Sacrum Arnhem, interieur, bron internet. 13 Fotobureau Gazendam, maquette Schouwburg Arnhem 1937, Gelders Archief coll. 1501 nr. 11177. 14 Schouwburg Arnhem, bron internet. 15 Foto G. van Roden, schouwburg Arnhem optreden Dansacademie 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2575-0001. 16 Militair tehuis en museum Bronbeek, bron internet. 17 Foto G. van Roden, Militair tehuis en museum Bronbeek 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 5217-0002, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 18 Foto G. van Roden, brigade-generaal J. van der Leer commandant van Bronbeek 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4694-0008, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 19 Foto G. van Roden, Militair tehuis en museum Bronbeek 116-jarig bestaan 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4966-0006, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.
Wat waren je taken
als hoofd CRSJ?
Allereerst een afdeling op poten zetten met kwalitatief
goede medewerkers en medewerksters en met hen het college adviseren op de vier
beleidsterreinen. Daar kwamen een hoop zaken bij. Als hoofd van CRSJ werd ik
secretaris van allerlei commissies: de commissie van toezicht van het museum,
die van beheer van de schouwburg, de monumentencommissie en de commissie
Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen. CRSJ voerde het
secretariaat van de Stichting Cultureel Jongeren Paspoort en beoordeelde alle
jaarlijkse subsidieaanvragen van koren, toneel- en muziekverenigingen en die
van de professionele gezelschappen.
Je bemoeide je ook
met sport en met jeugdzaken.
Onder sportzaken viel de planning van sporthallen,
sportvelden en zwembaden en het overleg met de Raad voor de Sportbelangen. Als
gemeentelijk waarnemer zat ik in het besturen van de Rijnhal en Vitesse. Begin
jaren zeventig waren het amateurvoetbal en het profvoetbal bij Vitesse nog
organisatorisch vervlochten. Omdat het profvoetbal zich sterk ontwikkelde,
leidde dat tot onevenwichtigheden. Amateur- en profvoetbal moesten dus uit
elkaar worden gehaald, iets waarover ik moest onderhandelen met de
Belastingdienst en de KNVB. Onder jeugdzaken vielen de jeugdorganisaties, de
club- en buurthuizen en de wijkcentra. Een van de dingen die ik heb kunnen
bereiken is het tot stand komen van drie bouwspeelplaatsen. Dat was in
Nederland tot dan toe onbekend. Ik kwam ermee in aanraking toen ik met andere
ambtenaren in de jaren zeventig naar Denemarken reisde. Kinderen konden op zo'n
bouwspeelplaats met afgedankte bouwmaterialen en gereedschap zelf iets bouwen.
Op die manier leerden ze om te gaan met gereedschap en materialen en ze leerden
ook om samen te werken. Terug in Arnhem heb ik de politiek en anderen
enthousiast weten te maken om zoiets in de Arnhemse oude wijken te realiseren.
De eerste bouwspeelplaatsen werden geopend in Klarendal, de Geitenkamp en
Malburgen, maar begin jaren tachtig ging het economisch slecht. Er moest worden
bezuinigd en de uitbreiding van het aantal bouwspeelplaatsen werd spijtig
genoeg afgeblazen.
Wat voor functies had je landelijk?
Wat voor functies had je landelijk?
Ik was voorzitter van de vereniging van de hoofden
kunstzaken van de 100.000 plus gemeenten, de grotere gemeenten zeg maar. Namens
Arnhem nam ik deel aan het overleg op het ministerie van Cultuur Recreatie en
Maatschappelijk werk (CRM) over de gezelschappen. Het ging over de afstemming
van de subsidies van gemeenten, provincies en het Rijk. Je zou kunnen zeggen
dat ik de belangen van in Arnhem gevestigde gezelschappen behartigde: Het
Gelders Orkest, Toneelgroep Theater, en het in Enschede gevestigde Opera Forum,
waar Arnhem aan meebetaalde.
Afbeeldingen 20 Hans Pieko, schilderij op de afscheidingswand tussen de bedrijfskantine en de afdeling C.R.S.J. in het stadhuis z.j., bestand Herman Hofman. 21 Hans Pieko, Nieuwjaarskaart van de afdeling C.R.S.J. ca. 1975, bestand Herman Hofman. 22 Herman Hofman en oud-wethouder Jaap van Hensbergen in de hernieuwde Arnhemse raadszaal, Gelders Archief coll. 1501-01 nr. 9683. 23 Herman Hofman aan boord van een historisch zeilschip op het IJsselmeer 1989, bestand Herman Hofman.24 Idem.
En je zat in de Stuurgroep Praktijk Onderzoek Beeldende Kunst (POBK).
Ik werd in 1976 door het ministerie gevraagd om zitting
te nemen in de stuurgroep. Het ministerie vond dat er voor een korte periode
van drie jaar een projectgroep moest komen die zich bezighield met de rol van
de beeldende kunstenaar. Kon de beeldende kunstenaar buiten de artistieke
werkzaamheden in zijn of haar atelier nog andere maatschappelijke rollen
vervullen? Het ministerie had de wens dat daar ideeën over werden ontwikkeld en
dat die ideeën praktisch werden onderzocht. Dat gebeurde in projecten zoals de
Kroonse Wal hier in Arnhem, waar beeldende kunstenaars vorm gaven aan de
verbindings- en winkelroute door de nieuwbouwwijk De Laar.
In de jaren
tachtig zat je in de Raad voor de Kunst.
Ik zat in de commissie die zich bezighield met het
landelijk toneel. In die commissie zaten ook mensen uit het vakgebied zelf,
acteurs en regisseurs. Opmerkelijk vond ik de in die kringen heersende opvattingen
wat betreft de artistieke rangorde. Onderaan in die rangorde stond de
toenmalige Haagse Comedie, die volstrekt stoffig en niet modern werd gevonden.
Provinciale gezelschappen als Toneelgroep Theater en het Brabantse Globe
mochten bestaan, maar telden niet echt volwaardig mee en bovenaan stond het in
Amsterdam gevestigde Publiekstheater. Amsterdam werd toen al gezien als het
culturele centrum van Nederland en niet ten onrechte. Daar zaten de beste
acteurs en regisseurs. Hans Croiset vertrok als artistiek leider bij
Toneelgroep Theater in Arnhem en ging naar Amsterdam. Ger Thijs deed hetzelfde.
Ger Thijs kon zich behoorlijk kritisch uitlaten over het ‘provinciale’ Arnhem.
Had jij als hoofd
cultuur van Arnhem te maken met dedain voor de provincie?
Nee, opvallend genoeg niet. Bij mensen als Jean Leering,
voorheen directeur van het Van Abbe en later het Tropen Museum en Adriaan van
der Staay van de Rotterdamse Kunststichting, die ik via de POBK leerde kennen,
kwam je dat niet tegen. Met top-ambtenaren van het ministerie van CRM als Theo
van Velzen en Jan Knopper was de relatie uitstekend, zelfs zeer
vriendschappelijk. Ik sluit niet uit dat die ook een beetje steun zochten bij
de ‘provincialen’ vanwege de benadering vanuit de Randstad. Die was niet altijd
aangenaam voor de ambtenaren van het in Rijswijk gevestigde ministerie.
Op wat voor manier
was je als hoofd van CRSJ betrokken bij het beleid en de dagelijkse gang van
zaken van culturele instellingen als het Gemeentemuseum, de schouwburg en Het
Gelders Orkest?
Het Arnhemse Gemeentemuseum had een commissie van
toezicht. Daarvan was de wethouder de voorzitter en ik trad op als de
secretaris. Leden waren een gemeenteraadslid van links en een van rechts, een
historica, de beeldend kunstenaar Ad Gerritsen, de oprichter en voorzitter van
de Stichting Leniging Ateliernood Kunstenaars Frans Wiessing, de
kunsthistoricus Paul Hefting en gedurende korte tijd ook de vormgever Benno
Premsela. Pierre Janssen, de directeur van het museum, legde op de maandelijkse
bijeenkomst verantwoording af over de financiën en het beleid. De voorstellen
voor aankopen werden besproken. Als secretaris liet ik de discussie over
artistieke keuzes over aan de leden. Ook de twee gemeenteraadsleden hielden een
Thorbeckiaanse afstand als het ging om de artistieke en inhoudelijke keuzes van
Pierre Janssen en zijn staf. Dat was aan Janssen, die die zaken trouwens ook
zonder moeite wist te verdedigen. Waar nodig kwamen de conservatoren Jan de
Groot en Riet Neerincks hun eigen aankoopvoorstellen toelichten.
Pierre Janssen koos voor de vooroorlogse figuratie, heeft dat ooit ter discussie gestaan?
Pierre Janssen wilde de lijn doortrekken, die zijn
voorganger Johan Mekkink was begonnen en dat was het tonen en verzamelen van
schilders als Raoul
Hynckes, Wim Schuhmacher, Carel Willink, Pyke Koch, Dick Ket, Edgar Fernhout en
Johan Mekkink zelf. Daarnaast wilde hij tentoonstellingen maken met
Arnhemse kunstenaars als Ad Gerritsen en Klaas Gubbels en hij wilde naar nieuwe
ontwikkelingen kijken, zoals het werk van Pat Andrea en Roger Raveel bijvoorbeeld.
Dat alles werd in de commissie van toezicht door Janssen uiteengezet, door de
leden besproken en aanvaard. Je kunt over de keuzes van Janssen, die niet door
iedereen in de Nederlandse museumwereld werden toegejuicht, een
kunsthistorische discussie beginnen, maar daar kwam het in de commissie
eigenlijk nooit van.
Er was wel gedoe
in het Gemeentemuseum.
Pierre Janssen had wat moeite om samen te werken. Janssen
was een talent op het gebied van educatie en de omgang met het publiek. Maar
omdat hij zelf zo goed wist wat hij op dat gebied wilde, konden de medewerkers
educatie het nooit goed doen. Janssen kwam ook in aanvaring met andere
stafleden omdat hij bij meningsverschillen niet de discussie aanging, maar die
ontweek. Op een gegeven moment vond er geen stafoverleg meer plaats, maar
communiceerde Janssen vanuit zijn werkkamer door middel van briefjes met
medewerkers die een kamer verderop zaten. De staf beklaagde zich over dat
gedrag bij de wethouder. De stafvergaderingen werden hervat en ik heb er een
tijdlang als bemiddelaar bijgezeten tot dat ik het met andere dingen te druk
kreeg. Janssen was natuurlijk zeer bekend vanwege zijn programma op de TV en
dat stimuleerde de publieke belangstelling. Bussen met dagjesmensen op weg naar
de Veluwe stopten bij het museum, niet voor de exposities, maar om koffie te
drinken en een glimp op te vangen van Pierre Janssen. Het museum ontving
brieven waarin werd geklaagd dat men Janssen had zien lopen, maar dat hij niet
gedag was komen zeggen.
Afbeeldingen 35 Pierre Janssen werkt met blinde kinderen in het Gemeentemuseum, Gelders Archief coll. 1583 nr. 4668. 36 Idem, nr. 4667. 37 Idem, nr. 4660. 38 Idem, nr. 4625. 39 Idem, nr. 4669. 40 Foto G. van Roden, Pierre Janssen geeft lezing in de schouwburg Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2621 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 41 Foto G. van Roden, Pierre Janssen geeft lezing in het Gemeentemuseum 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2621 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.
De Schouwburg.
Afbeeldingen 35 Pierre Janssen werkt met blinde kinderen in het Gemeentemuseum, Gelders Archief coll. 1583 nr. 4668. 36 Idem, nr. 4667. 37 Idem, nr. 4660. 38 Idem, nr. 4625. 39 Idem, nr. 4669. 40 Foto G. van Roden, Pierre Janssen geeft lezing in de schouwburg Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2621 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 41 Foto G. van Roden, Pierre Janssen geeft lezing in het Gemeentemuseum 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2621 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.
De Schouwburg.
De Schouwburg had een commissie van beheer, die in feite
de rol van het gemeentebestuur vervulde. Ook daarin zaten twee
gemeenteraadsleden, een van links en een van rechts. De overige leden waren
mensen met kennis en belangstelling voor toneel. Langdurig zitting hadden de
schrijver en radiocommentator Johan van der Woude, de dichter Jan H. de Groot, de
rector van het lyceum Knops en de in Arnhem wonende, voormalige dramaturg van
het Brabantse toneelgezelschap Globe. Ik was secretaris en de wethouder cultuur
voorzitter. De schouwburg had aanvankelijk geen directeur, maar een
administrateur, meneer Monningh. Zijn voornaam weet ik niet, want in die tijd
sprak ik hem zoals iedereen aan met 'meneer Monningh'. Voorheen was hij als
hoofd onderwijs en volksontwikkeling werkzaam op de secretarie. Het
programmeren van de schouwburg deed hij erbij. Na een werkdag op de secretarie
zat meneer Monningh ’s avonds in de voorste loge bij de voorstellingen. Dat was
op een gegeven moment echt teveel en dus werd de schouwburg zijn hoofdtaak.
Voor dat de afdeling CRSJ tor stand kwam was Monningh trouwens ook nog
secretaris van de commissie die de Beeldende Kunstenaars Regeling uitvoerde.
Onder zijn
opvolger, Krijn Boon, groeide de Arnhemse schouwburg door een gedurfde en
internationale programmering uit tot een toonaangevende instelling. Boon en
zijn rechterhand Carel Alons deden het zo goed, dat zij eind jaren tachtig
werden gevraagd om in Rotterdam leiding te geven aan de nieuwe Schouwburg.
Boon had inzicht en er was op een gegeven moment meer
geld voor een interessante programmering. Krijn Boon kreeg bestuurlijk de
ruimte. Hij kon de schouwburg uitbreiden met een kleine toneelzaal, geschikt
voor het vlakkevloertheater, dat vanaf de jaren zestig een vlucht nam. Het
museum en de schouwburg werden in de jaren zeventig voor de volle honderd
procent gefinancierd door de gemeente Arnhem. De ruimte die er was voor een
serieuze programmering werd in de jaren tachtig bedreigd door de toenemende rol
van de Provincie Gelderland. Die kreeg in de jaren tachtig meer zeggenschap
over cultuurgelden. Daar ben ik altijd een uitgesproken tegenstander van
geweest. De provinciale overheid moest zich mijns inziens niet bemoeien met
kunst. Kunst is iets stedelijks en de leden van de provinciale staten komen
doorgaans van buiten de steden. Met kunst hebben zij veelal minder ervaring en
binding en zeker als het mensen betreft met een streng religieuze achtergrond
uit de Veluwse Bible Belt. Wat mij
altijd heeft gestoken is het feit dat de provincie Gelderland, een van de
rijkste provincies in Nederland, nooit bereid is geweest om initiatieven op
cultureel gebied van grote steden als Arnhem en Nijmegen op een redelijke en
doortastende wijze meerjarig financieel te ondersteunen. Wat daar achter zat
was vooral de vrees dat men de grotere steden zou voortrekken ten opzichte van
de kleinere plaatsen. Er werd door de provincie altijd aangevoerd dat als je in
Arnhem iets ondersteunde, je dat ook in de rest van de provincie moest doen,
dus ook in Ede, Tiel, Wageningen, enzovoorts; in mijn ogen een drogredenering
die de voortgang van belangrijke zaken heeft afgeremd.
Het scheelde weinig of ook jij was naar Rotterdam vertrokken.
Ik werd in 1979 uitgenodigd om te solliciteren naar de
functie van directeur van de Rotterdamse Kunststichting. Aan het einde van de
sollicitatieprocedure bleef ik als enige over. De zaak leek rond, maar de
verantwoordelijke wethouder schoof uiteindelijk een nieuwe, eigen kandidaat
naar voren die niet had gesolliciteerd. Die werd benoemd en kwam er na een jaar
achter dat de baan niet was wat hij zich daarvan had voorgesteld. Ik werd toen
opnieuw gevraagd om te solliciteren, maar heb bedankt omdat ik zo’n gang van
zaken onaanvaardbaar vond. Trouwens, op dat moment had ik het in Arnhem nog
zeer goed naar mijn zin.
In de jaren
zeventig begon de Rijksoverheid met het formuleren van beleidsvoornemens. Dat
begon met de Rijksdiscussienota van 1971 en de cultuurnota van 1976. Sinds de
jaren negentig is dat wat betreft de Rijksoverheid bij wet geregeld. Provincies
en gemeenten kwamen eveneens om de zoveel tijd met in nota's beargumenteerde
beleidsdoelen. Hoe zat dat in de jaren zeventig en wie zette de koers uit van
het cultuurbeleid?
Ik schreef ieder jaar een toelichting op de CRSJ-posten
in de gemeentebegroting. Daarin werd uitgelegd waarvoor geld werd gereserveerd
en wat de voornemens waren. Ik maakte daar wel werk van, hoewel veel lijnen al
waren uitgezet. In de jaren tachtig begonnen collega's in het land
cultuurnota's te schrijven. Daar ging veel tijd in zitten, maar je zag aan die
nota's ook dat er behoorlijk veel van elkaar werd overgeschreven. Ik heb altijd
geweigerd een cultuurnota te schrijven. Zo'n nota werd gepubliceerd, aangenomen
door de gemeenteraad en dan verdween het stuk meestal in een diepe lade en had
niemand het er meer over. Effect nul. Nadat de afdeling CRSJ in 1990 was
opgeheven, trok het nieuwe hoofd cultuur zich een half jaar terug om – in
opdracht van wethouder Van Meurs – ‘eindelijk’ een Arnhemse cultuurnota te
schrijven. Het resultaat was hetzelfde.
Is het formuleren
van beleidsdoelen dan niet van belang?
Cultuur is in mijn ogen een lopend proces dat wordt
bepaald door de mensen die daar in een stad actief bij betrokken zijn:
medewerkers van instellingen, kunstenaars, verenigingsbestuurders, het
onderwijs, de pers en ga zo maar door. Dat lopende proces moet je niet
verstarren door het eens in de zoveel jaar bureaucratisch formuleren van
allerlei beleidsdoelen. Je moet zien dat je de kring van betrokkenen zo groot
mogelijk maakt en ruimte schept voor initiatieven.
Maar wilde je de
cultuur als lopend proces niet een bepaalde kant op sturen?
Ik wilde Arnhem in het land op cultureel gebied zo zwaar
mogelijk laten meetellen.
Waarom?
Dat heb ik nooit zo beredeneerd. Ik wilde kansen grijpen
en laten zien dat Arnhem als stad een bron van inspiratie kon zijn.
Welke kansen?
Ik keek ieder jaar onder andere heel goed naar de
Rijksbegroting. Wat waren nieuwe beleidsdoelen, wat voor regelingen waren
daarvoor in het leven geroepen en hoe kon je die aanboren? Als er bijvoorbeeld
op het gebied van muziek geld ter beschikking werd gesteld door het ministerie,
dan legde ik dat voor aan de directeur van het conservatorium of aan de
directeur van de muziekschool. Dan bekeken we hoe we daar gebruik van konden
maken. De instellingen en de mensen van die instellingen moesten er invulling
aan gaan geven. Ik dacht mee. Ik ben geen kunstenaar, maar ik was wel
vindingrijk als het ging om het verbinden van beleidsvoornemens en daarvoor
beschikbare budgetten met mensen en instellingen. Ik legde verbanden en nam
initiatieven die anderen vaak niet bedachten en niet namen. Niet onbelangrijk
was dat ik hele goede en betrokken medewerkers had, mensen met kennis en een
neus voor mogelijkheden. Die schreven ook veel van de voorstellen aan het
college van B&W, want om gebruik te maken van nieuwe mogelijkheden, moest
je de politiek overtuigen van de zin ervan. We zorgden ervoor dat de wethouder
cultuur goed geïnformeerd was en wist wat van belang was en waar hij zich wel
of niet mee moest bemoeien. Dat laatste was niet onbelangrijk. Wethouders
kregen iedere week een hele vracht stukken over zeer uiteenlopende zaken op hun
bureau. Als je dat allemaal diepgaand ging bestuderen, werd je als wethouder
horendol en verloor je het overzicht. Wij maakten er werk van om onze wethouder
goed te informeren over de hoofdlijnen en de zwaartepunten
Zagen de
wethouders het belang in van meer middelen voor cultuur?
Nou en of. Arnhem was nooit een rijke gemeente en in de
jaren zeventig was de situatie al helemaal niet gunstig. Veel mensen met
vermogen of een redelijk inkomen trokken weg naar omliggende gemeentes als
Oosterbeek, Velp en de groeikernen Duiven en Westervoort. Veel voormalige Arnhemmers
hadden zich daar trouwens al gevestigd. Arnhem had verhoudingsgewijs meer
werklozen, mensen met een laag inkomen en mensen met weinig kansen op de
arbeidsmarkt. Aan de inkomenskant, de gemeentelijke belastingen, waren het voor
Arnhem magere jaren. Door elders geldstromen aan te boren voor in de gemeente
gevestigde instellingen en initiatieven konden op cultureel gebied dingen
worden gerealiseerd, die Arnhem zelf niet kon betalen. Dat tilde het culturele
leven op een hoger plan. De stad kreeg soms dingen voor elkaar die andere
steden niet voor elkaar kregen. Daar besteedden de media aandacht aan en die
media-aandacht straalde af op de wethouders en hun landelijke politieke
reputatie. Een goede wethouder financiën haalt met degelijk financieel beleid
niet zo snel de krant. Cultuurbeleid is een onderwerp waarmee een wethouder
juist wel kan scoren. Met uitzondering van Martin van Meurs werden alle
wethouders waar ik in de loop van de jaren mee werkte na verloop van tijd
ergens in het land burgemeester. Ze hadden een goede naam opgebouwd. Ik ben zo
onbescheiden om te stellen dat de dingen die wij als afdeling CRSJ bedachten en
realiseerden daar een bijdrage aan hebben geleverd.
Afbeeldingen 58 Ad Dekkers, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14900. 59 Kenneth Snelson, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14916. 60 Wim T. Schippers, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14925. 61 Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14915. 62 Theo Botschuijver & Jeffrey Shaw, auditorium Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9894. 63 Sol LeWit, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9535.
Terugkijkend lijkt Arnhem begin jaren zeventig een bipolaire stad. Pierre Janssen kiest voor vooroorlogse figuratie. De toenmalige avant-garde - minimalisme en conceptualisme - lijkt aan het Arnhemse Gemeentemuseum voorbij te gaan. Daar tegenover staat Wim Beeren die in 1971 een baanbrekende Sonsbeektentoonstelling samenstelt. Je zou zeggen, geweldig: alles komt in de stad aan bod, wat een culturele breedte! Maar Sonsbeek loopt af met een enorme kater. Hoe is dat te verklaren?
Pierre Janssen werd in 1969 aangenomen als directeur van
het Gemeentemuseum. Iemand had bedacht dat hij dan ook maar de nieuwe, voor
1970 geplande Sonsbeektentoonstelling erbij moest nemen. Daar voelde Janssen
zich al snel niet toe in staat. De
keuze viel na beraad op Wim Beeren, op dat moment hoofdconservator van de afdeling
Schilder- en beeldhouwkunst van het Stedelijk Museum Amsterdam, en een van de
adviseurs inzake Sonsbeek. Het college van B&W, de gemeenteraad en vele anderen dachten dat
Beeren met een tentoonstelling zou komen als de voorgaande, in beeldend opzicht
tamelijk klassieke en wat bezoekersaantallen betreft geslaagde
Sonsbeektentoonstellingen van de jaren veertig, vijftig en zestig. Dat deed
Beeren niet. Hij organiseerde een baanbrekende tentoonstelling, die behalve in
Arnhem gesitueerd was op verschillende plaatsen in Nederland. Beeren wilde niet
alleen kunst laten zien, maar ook een inkijk geven in de door nieuwe
communicatie-middelen veranderde opvattingen van ruimte. Dat wilde hij
inzichtelijk maken door toen nieuwe elektronische communicatiemiddelen in te
zetten. Die moesten de kunst, de verschillende plekken in het land waar die
kunst werd tentoongesteld en het publiek met elkaar verbinden. Een geweldig en
revolutionair avontuur dat overigens op technisch gebied wel de nodige
problemen met zich meebracht. Maar Beeren liet achterwege om zijn plannen
duidelijk te communiceren met de Arnhemse bestuurders. Daardoor werden de
onterechte verwachtingen van de bestuurders niet gecorrigeerd. Als gevolg daarvan
was de Sonsbeektentoonstelling van 1971 voor die bestuurders een complete
verrassing en die verrassing kreeg een nare wending vanwege het onbegrip en de
afwijzende reacties die Beerens tentoonstelling opriep. Een deel van de pers
ging ertegen tekeer. De Bond Beeldende Kunst Arbeiders (BBKA) protesteerde
tegen het vermeende elitaire karakter ervan en richtte vernielingen aan door
onder andere in het communicatiepaviljoen de kabels door te snijden. Er
ontstond rond Beerens tentoonstelling kortom een negatieve sfeer. Wat de
betekenis was van Beerens tentoonstelling, het feit dat hij toen zeer actuele
kunstenaars, kunstvormen en ideeën voor het eerst in Europa bij elkaar bracht,
ontging de meeste gemeenteraadsleden. Toen er na afloop ook nog een niet erg
hoog financieel tekort moest worden aangevuld, kreeg de gemeenteraad de kans in
meerderheid zijn oordeel te baseren op de negatieve publiciteit. Zoiets mocht
niet nog eens gebeuren. Dat was de voornaamste reden waarom er pas in 1986 een
nieuwe Sonsbeektentoonstelling kon worden georganiseerd, die in tegenstelling
tot die van 1971 goed werd ontvangen.
Afbeeldingen 64 Yoav Talmi dirigeert Het Gelders Orkest, Gelders Archief coll. 1583 nr. 8967. 65 Idem, nr. 8968. 66 Idem nr. 8973.
Het Sonsbeekdebacle weerhield de afdeling CRSJ er niet van om nieuwe initiatieven te ontwikkelen.
Integendeel. Ik kwam er al vrij snel achter dat in Arnhem
de culturele instellingen en het kunstonderwijs nauwelijks samenwerkten. Men
opereerde op flinke afstand van elkaar. Onderling contact was er weinig. Pierre
Janssen sprak liever niet met Verburg, de directeur van de Arnhemse Academie
voor Beeldende kunsten. Henrichs van Het Gelders Orkest kon niet echt
opschieten met de directeur van het Arnhemse conservatorium en ga zo maar door.
In mijn ogen liet Arnhem door dat gebrek aan samenwerking kansen liggen. Ik
vroeg me af, hoe je dat zou kunnen veranderen. Niet met vergaderen en ook niet
met beleidsstukken, dat was me wel duidelijk. De oplossing kreeg ik min of meer
aangereikt door Yoav Talmi, de toenmalige dirigent van Het Gelders Orkest. Die
was betrokken bij het Festival of Neglected Romantic Music in Indianapolis. Aan
dat festival werkten allerlei solisten mee van buiten de stad en er werden
uitvoeringen, workshops en lezingen georganiseerd samen met de lokale
gezelschappen, de instellingen en het onderwijs. Talmi zei, dat ik zoiets ook
in Arnhem moest organiseren. Dat besprak ik met Leo Vromans, de toenmalige
kunstredacteur van de Arnhemse Courant. Vromans was enthousiast. Hij ging op
uitnodiging van Talmi naar Indianapolis om polshoogte te nemen en kwam terug
met het aanbod van de Amerikanen om ook in Arnhem te helpen een festival te
organiseren, waarvoor zij dan wel de reis- en verblijfkosten vergoed wilden
krijgen, maar geen honorarium zouden ontvangen. Daar maakte ik graag gebruik
van. Om het plan voor een festival te realiseren, was een organisatie nodig en
dat moest uiteraard niet de gemeente zijn. Een festival vraagt het nodige op
het gebied van financiën, organisatie en communicatie en als gemeenteraadsleden
en anderen zich daarmee gaan bemoeien, dan wordt dat een veel te kwetsbare
zaak. Dat moet je om praktische redenen afschermen, vind ik. En dus besloten
Leo Vromans en ik de Stichting Festival Arnhem in het leven te roepen. We
hebben op een avond met het telefoonboek in de hand bekeken wie we voor het
bestuur konden vragen. Secretaris werd om te beginnen Anton Vlas, de secretaris
van de Volksuniversiteit. De Volksuniversiteit was ook eigenaar van Theater aan
de Rijn en had via de Stichting tot Steun van de Volksuniversiteit de
beschikking over reserves. Als penningmeester vroegen we Henk Visser. Die kende
ik uit de tijd toen ik in de jaren vijftig als lid van Jonge Strijd, de
jongerenorganisatie van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, in Lunteren
en Amersfoort kadercursussen volgde. Henk Visser was oud-penningmeester van het
NVV en oud-directeur van De Centrale, de aan het NVV gelieerde verzekerings- en
depositiebank . Hij woonde weer in zijn geboorteplaats Arnhem en was direct
beschikbaar. Als voorzitter vroegen we Jan Taeijmans, de directeur van het
Stedelijk Gymnasium en met nog twee drie mensen erbij was het bestuur rond.
Van belang voor de
organisatie van het Romantisch Festival dat in 1974 plaatsvond, was dat ik Henk
van Rijswijk in 1970 als medewerker kreeg. Die werkte aanvankelijk voor
financiën als gemeentelijke deurwaarder. In zijn vrije tijd organiseerde hij de
intocht van Sinterklaas en was hij betrokken bij de viering van de nationale
feest- en gedenkdagen. Henk van Rijswijk was verantwoordelijk geweest voor het
programma van de opening van het nieuwe gemeentehuis in 1968 en bleek een uitstekende
organisator. Wethouder Bisterbosch vond dat Van Rijswijk als organisator bij
financiën niet op zijn plek was en op zijn aandringen werd hij toegevoegd aan
CRSJ.
Maar daarmee werd
de grondslag gelegd voor een in Nederland uitzonderlijke constructie. Henk van
Rijswijk bemande binnen CRSJ het Buro Evenementen. CRSJ was wat personen
betreft nauw verweven met de Stichting Festival Arnhem. Buro Evenementen en
CRSJ waren verantwoording schuldig aan de wethouder cultuur en het college van
B&W, Stichting Festival Arnhem niet. De Stichting Festival Arnhem diende
subsidieaanvragen in die door CRSJ werden beoordeeld en niet toevallig werden
voorzien van een positief advies aan de doorgaans welwillende CDA-wethouders.
Medewerkers Buro Evenementen en CRSJ waren daarna op persoonlijke titel weer
betrokken bij de organisatie en de uitvoering van de gesubsidieerde
festivalprojecten?
Ja zo ongeveer en dat bood de kans om op korte lijnen
snel te opereren.
Buro Evenementen kwam niet zomaar tot stand. Wat jij een
constructie noemt was niet van te voren bedacht, maar groeide als gevolg van de
gebeurtenissen. In 1974 werd de Sovjet-Unie aangewezen als de organisator van
de Olympische Zomerspelen van 1980. Gebruikelijk was dat het ontvangende land daarbij
ook de Paralympische Zomerspelen organiseerde. De Sovjet-Unie liet kort voor de
spelen evenwel weten dat niet te doen. Waarom weet ik niet. Ze hadden de
ervaring en de faciliteiten niet of wellicht omdat er in de communistische
heilstaat geen gehandicapten waren, maar hoe dan ook, schandelijk laat werd
besloten dat de Paralympische Zomerspelen zouden worden gehouden in Arnhem. We
hadden hier immers Papendal en de Rijnhal en Veenendaal beschikte over een voor
wedstrijden geschikt zwembad.
Om de Paralympics in goede banen te leiden werd de
Stichting Arnhem Welcome opgericht. Oud-wethouder Hans Heij werd voorzitter en
ik trad op als secretaris. Het stichtingsbestuur bestond uit leden van de Raad
voor de Sportbelangen, de VVV, het CIOS en enkele mensen uit het bedrijfsleven.
Het Rijk leverde een bijdrage, maar de opgaven waren aanzienlijk. Je moest al
die sporters ontvangen, huisvesten, voeden, vervoeren en een beetje vermaken.
Dat lukte ons door een beroep te doen op de gemeenschapszin van het bedrijfsleven,
het garnizoen, individuele burgers en gemeentelijke instellingen. Zo moest je
dat doen volgens mij, ook als je een festival organiseerde. Je moest een beroep
doen op lokaal enthousiasme en talent en er een gezamenlijke onderneming van
maken. Het was ook min of meer vanzelfsprekend dat medewerkers van CRSJ
meewerkten aan festivals en andere evenementen. De overuren werden niet
uitbetaald, dat was de regel; dat kreeg je al te horen als je bij CRSJ
solliciteerde. Dat alles bij elkaar hield de kosten laag. Ik moet er wel bij
zeggen dat een beroep doen op mensen in de jaren zeventig en tachtig
eenvoudiger was dan nu. Gemeenschapszin, zelforganisatie en meedoen waren nog
vanzelfsprekender. Ergens aan meewerken was voor sommigen een eer. En er waren
bijkomende omstandigheden. De sociale voorzieningen waren anders. Je had de
BKR, de Beeldende Kunstenaars Regeling. Gebruikelijk was dat beeldend
kunstenaars een kunstwerk inleverden bij de commissie en daarvoor werden
betaald, hoofdzakelijk met Rijksgeld. In de regelgeving stond echter nergens
dat de kunstenaar per sé een kunstwerk moest inleveren. Dus gebruikte ik die
regeling soms anders. Ik zette mensen, die van de BKR gebruik maakten, in als
tijdelijke medewerker van de festivals. Ik gaf hen opdrachten voor ontwerpen,
voor illustraties en boekjes. De uitkeringen werden hoofdzakelijk betaald door
het Ministerie van Sociale Zaken, dus ook dat drukte de kosten enorm.
Maar even terug
naar Buro Evenementen, wat betekende de Paralympische Spelen voor de
uitbreiding daarvan?
De Paralympische Spelen waren een enorme uitdaging voor
de stad. Ik kon B&W overtuigen dat ik meer mensen nodig had. Henk van
Rijswijk was met vervroegd pensioen gegaan en opgevolgd door Marjolein
Spiekerman, die zich al bijzonder had ingezet voor de eerste drie festivals.
Naast haar werden twee mensen tijdelijk aangesteld en die twee medewerkers –
Olaf Robben en Cees Soederhuizen - kwamen
na verloop van tijd in vaste dienst bij CRSJ. Zo groeide dus dat Buro
Evenementen.
Afbeeldingen 68 Romantisch Festival 1974, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8839. 69 Idem, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8838. 70 Idem, nr.8834. 71 Foto G. van Roden, Beethoven Festival Arnhem 1977, Gelders Archief coll. 1544 nr. 632 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 72 Idem, nr. 960-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 73 Idem, nr. 878-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 74 Idem, nr. 5453-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 75 Idem, nr. 1308-0004 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 76 Idem, nr. 1308-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 77 Idem, nr. 1308-0005 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 78 Idem, optreden Willem Breuker Kollektief in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 901-0004. 79 Idem, masterclass van Aaron Rosand op het Conservatorium Arnhem in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 901-0004CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 80 idem, optreden van componist Charlemagne Palestine in het Gemeentemuseum in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 898CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 81 Performance van Reindeer Werk (Tom Puckey en Dirk Larsen) in de Korenbeurs in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 904-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 82, Idem, nr. 904-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 83 Idem, optreden van Great Salt Mine Troupe in het kader van Festival Theater & Wij 1978, nr. 4050-0006 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 84 Idem, optreden van de Rumoera's in het kader van Festival Theater & Wij 1978, 3997-0001 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 85 Louwrien Wijers in gesprek met Joseph Beuys in Theater aan de Rijn tijdens Festival Theater & Wij 1978, bron internet.
Afbeeldingen 68 Romantisch Festival 1974, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8839. 69 Idem, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8838. 70 Idem, nr.8834. 71 Foto G. van Roden, Beethoven Festival Arnhem 1977, Gelders Archief coll. 1544 nr. 632 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 72 Idem, nr. 960-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 73 Idem, nr. 878-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 74 Idem, nr. 5453-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 75 Idem, nr. 1308-0004 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 76 Idem, nr. 1308-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 77 Idem, nr. 1308-0005 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 78 Idem, optreden Willem Breuker Kollektief in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 901-0004. 79 Idem, masterclass van Aaron Rosand op het Conservatorium Arnhem in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 901-0004CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 80 idem, optreden van componist Charlemagne Palestine in het Gemeentemuseum in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 898CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 81 Performance van Reindeer Werk (Tom Puckey en Dirk Larsen) in de Korenbeurs in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 904-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 82, Idem, nr. 904-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 83 Idem, optreden van Great Salt Mine Troupe in het kader van Festival Theater & Wij 1978, nr. 4050-0006 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 84 Idem, optreden van de Rumoera's in het kader van Festival Theater & Wij 1978, 3997-0001 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 85 Louwrien Wijers in gesprek met Joseph Beuys in Theater aan de Rijn tijdens Festival Theater & Wij 1978, bron internet.
Ja dat is zo. Niet alle
festivals werden even druk bezocht, maar door de bank genomen kon je spreken
van succes. Samen met medewerkers en enkele Arnhemse kunstenaars bedacht ik
voor de festivals een thema. Dan nodigde ik instellingen en gezelschappen uit
op het stadhuis om dat te bespreken. De opzet was zo breed mogelijk. Ik
benaderde het museum, Het Gelders Orkest, Introdans, Toneelgroep Theater, een
aantal beeldende kunstenaars, de kunstacademie, de Toneelschool en ook de
amateurkunst-verenigingen. De festivals speelden zich daarom ook af op allerlei
plekken in de stad en vanuit allerlei disciplines. Onderdelen van de festivals
werden georganiseerd door tijdelijke groepjes kunstenaars en anderen, die doorgaans
onbetaald werk verrichtten.
Afbeeldingen 86 Ad Gerritsen zelfportret 1978, bron internet. 87 Marten Hendriks, bron internet. 88 Foto G. van Roden, vlnr. Hans Eijkelboom, Jan Brand en Marten Hendriks, Gelders Archief coll. 1544 nr. 3242-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.
Lette CRSJ op kwaliteit en samenhang?
Afbeeldingen 86 Ad Gerritsen zelfportret 1978, bron internet. 87 Marten Hendriks, bron internet. 88 Foto G. van Roden, vlnr. Hans Eijkelboom, Jan Brand en Marten Hendriks, Gelders Archief coll. 1544 nr. 3242-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.
Lette CRSJ op kwaliteit en samenhang?
In de pers werd weleens geschreven dat de thema's van de
festivals vaak wel erg fantasievol en op een eigenzinnige wijze werden ingevuld
door de deelnemende partijen. Dat stoorde mij niet. Ik zag elk thema vooral als
kapstok. In de stad deden veel mensen mee en in de loop van zo'n gezamenlijke
operatie kwamen er vanzelf bijzondere dingen en mensen bovendrijven. Anton van
Geffen, de studieleider van de Toneelschool, deed bijvoorbeeld hele mooie
dingen op de Toneelschool. Dat Beuys en Abramoviç in 1978 naar Arnhem kwamen en
optraden in Theater aan de Rijn was te danken aan Marten Hendriks, Ad Gerritsen
en Jan Brand. Die waren goed op de hoogte van wat er speelde in de
internationale kunst en hadden de contacten om in 1978 in het kader van het
Festival Theater & Wij een programma van performances in Theater aan de
Rijn te organiseren. Dat soort dingen konden gebeuren door de open opzet, maar
ook doordat we de mensen en de instellingen in de stad persoonlijk kenden en
erop konden vertrouwen dat ze met iets bijzonders zouden komen.
Je zei eerder dat
het je doel was om Arnhem zo zwaar mogelijk te laten meetellen op cultureel
gebied. Waren je doelen dan niet ongeveer dezelfde als die van de huidige
citymarketeers, die kunst zien als middel om toeristen te trekken en de stad
economisch te versterken?
Dat bestrijd ik. Ik zeg niet dat economische doelen
onbelangrijk zijn voor een stad. Maar als het over kunst gaat, moet je niet in
eerste instantie denken in termen van geld verdienen. Als je cultuur alleen
maar wilt zien als een investering die de gezamenlijke winkelomzet moet
verhogen, ga je al bij voorbaat het schip in. Het ging mij en de mensen om mij
heen om de intrinsieke waarde van kunst en om de mogelijkheid om op basis van
die intrinsieke waarde iets gezamenlijks te doen. Zoiets geeft glans aan een
stad. Het wekt sociale energie op en maakt zichtbaar dat een stad meer is dan
een optelsom van losse individuen. Als je dat in idealistische bewoordingen
gaat uitleggen, dan wordt het al snel vervelend, maar zo dacht ik erover. Ik
wilde met de festivals en trouwens ook met de Paralympics laten zien dat Arnhem
een energieke en gastvrije stad was, waar door samenwerking bijzondere dingen
van de grond werden getild. Bovendien, door aan te sturen op samenwerking en
gezamenlijkheid werd de culturele sector, die voordien geïsoleerd van elkaar en
ieder op zijn eigen plek opereerde, veel en veel zichtbaarder voor de burgers,
maar ook voor de gemeenteraad. Dat betekende dat er voor de culturele sector
meer steun was dan nu. Alles bij elkaar opgeteld droeg dat natuurlijk ook weer
bij aan de naam van Arnhem. In de pers werd Arnhem in de jaren zeventig en
tachtig samen met Eindhoven en Maastricht genoemd als stad waar je buiten de
Randstad moest zijn als het ging om cultuur.
Hoe kwam je op het idee om Jan Hoet, die in 1986 hoge ogen had gegooid met de organisatie van de Chambres d'Amis in Gent en vervolgens internationaal aan de weg begon te timmeren, te vragen als curator voor de Sonsbeektentoonstelling?
Het idee om Jan Hoet te vragen had een voorgeschiedenis.
In 1982 nam Pierre Janssen afscheid als directeur van het Gemeentemuseum Arnhem
en werd ik belast met de sollicitatieprocedure voor een nieuwe directeur. Een
commissie kwam er niet aan te pas, en ik kon mijn advies voorleggen aan de
wethouders cultuur en personeelszaken. Ik heb hen met volle overtuiging
geadviseerd om Liesbeth Brandt Corstius te benoemen. Die was daarvoor conservator
van het Boijmans van Beuningen geweest, redacteur van het tijdschrift Opzij en
in 1978 medeoprichter van de Stichting van Vrouwen in de Beeldende Kunst. Voor dat
advies had ik een aantal redenen. De kunst van vrouwen was in Arnhem wel aan
bod gekomen, maar mijns inziens onvoldoende. Tijdens de gesprekken die ik met
Brandt Corstius voerde kwam ze met zeer interessante ideeën daarover, niet
alleen over kunstenaars die nog nooit in Arnhem te zien waren geweest, maar ook
over thema's en onderwerpen. Een tweede reden waarom ik adviseerde om haar te
benoemen, was wat ik al eerder zei. Onder Janssen liepen de zaken met personeel
en staf niet echt soepel. Liesbeth Brandt Corstius had ideeën over hoe dat
beter en vriendelijker zou kunnen. Mijn derde reden had te maken met het feit
dat Janssen een man was en op zichzelf al een soort kunstwerk met een eigen
tv-programma. Als je weer een man zou benoemen, hoe kon die dan uit de schaduw
treden van een dergelijke voorganger? Dat zou niet zo eenvoudig zijn. Het moest
helemaal anders en dus was Liesbeth Brandt Corstius mijns inziens een zeer
geschikte kandidaat. De wethouders van cultuur en personeelszaken die ik dat adviseerde
waren het daarmee eens. Brandt Corstius werd benoemd en speelde vervolgens een
belangrijke rol bij het tot stand komen van een nieuwe Sonsbeek-tentoonstelling.
Liesbeth Brandt Corstius had al tijdens de
sollicitatiegesprekken laten weten dat de Sonsbeektentoonstellingen en de
mogelijkheid om die een nieuw leven in te blazen een niet onbelangrijke reden
waren waarom ze haar werk in de Randstad wilde inruilen voor een baan in
Arnhem. Eenmaal benoemd als directeur van het museum organiseerde Liesbeth
Brandt Corstius een kring van mensen die gezamenlijk ideeën ontwikkelden over de
inhoud van zo'n nieuwe Sonsbeektentoonstelling. Het plan van één van hen, Saskia
Bos, de toenmalige directeur van De Appel in Amsterdam, was daar een
uitvloeisel van. Het plan van Bos voorzag in een tentoonstelling in het park en
de Witte Villa. Blikvanger was een door Wiek Röling ontworpen glazen
beeldenpaviljoen, drijvend op het water van de Grote Vijver, en Bos had ook nog
een plan voor een uit glas opgetrokken bouwwerk op de Ronde Weide. Dat laatste
is er door gebrek aan geld niet gekomen, maar in plaats daarvan werd er een uit
het Westland afkomstige agrarische kas gehuurd. De Sonsbeektentoonstelling van
1986 was een succes en daardoor was het mogelijk om na te denken over een
volgende Sonsbeektentoonstelling.
Ik had midden
jaren tachtig Jan Hoet leren kennen tijdens de opening van een tentoonstelling.
We raakten bevriend en Hoet leidde me rond door de tentoonstelling Chambres
d'Amis, die hij in 1986 organiseerde in Gent. Hoet was een slimme en
charismatische organisator en een geweldige fondswerver, net als ik een beetje
een ‘bedelaar’.
Hoezo bedelaar?
Ik heb mijn hele leven ‘gebedeld’. Bij bedrijven en
instanties, bedoel ik. Het bedrijfsleven geeft niet zomaar geld voor cultuur of
sportvoorzieningen, maar sommige bedrijven zijn graag bereid om je te
ondersteunen in natura en met diensten, kennis en contacten. Ik heb in
Sliedrecht op die manier een heel cultureel centrum bij elkaar ‘gebedeld’.
Afbeeldingen 100 Jan Hoet, bron internet. 101 Hans Eichel Oberbürgermeister Kassel 1975-1991, bron internet.
Terug naar Jan Hoet.
Chambres d'Amis in Gent was een baanbrekende aangelegenheid.
Jan Hoet verliet tijdelijk het museum en liet kunstenaars een vijftigtal
kunstwerken maken in voor het publiek toegankelijke particuliere woningen. Dat
idee sprak me aan. De Gentenaren kwamen bij elkaar over de vloer om kunst te
bekijken. Dichter bij het publiek kun je kunst waarschijnlijk niet brengen en
Hoet maakte van de kunstmanifestatie een gebeurtenis waar de hele stad aan
meedeed. Die gemeenschappelijkheid stond ook mij voor ogen bij het organiseren
van de Arnhemse festivals. Bij een van mijn latere bezoeken aan Gent heb ik Jan
Hoet voorgesteld om hem in Arnhem voor te dragen als curator van de
Sonsbeektentoonstelling die ergens in de jaren negentig zou moeten
plaatsvinden. Jan Hoet zei onmiddellijk ja. Op dat moment werd er nog niet aan de poten van mijn stoel gezaagd, maar al
snel daarna wel. Het gemeentebestuur nam organisatie-adviesbureau Rijnconsult
in de arm om de bestaande organisatie door te lichten. Ik besefte natuurlijk dat
de bijzondere positie van CRSJ daarbij ter discussie zou komen te staan. Dus
nam ik bij een volgende afspraak met Jan Hoet Thea van den Bergh mee, ironisch
genoeg mijn latere opvolger, maar toen nog medewerker van het museum. Van den
Berg had als educatief medewerker een hoop werk verzet voor Sonsbeek 1986. Ik
nam haar mee met in mijn achterhoofd de gedachte, dat als ik als hoofd cultuur
mijn biezen zou moeten pakken, er in ieder geval nog een persoonlijk contact
tussen Jan Hoet en het Gemeentemuseum zou overblijven. Jan Hoet ontving ons
hartelijk, maar deelde vrijwel onmiddellijk mee dat hij die ochtend was gebeld.
De organisatie van de Documenta in Kassel had hem gevraagd om de Documenta te
organiseren. Hoet was vanzelfsprekend in de wolken, maar voor ons was het een lelijke
tegenvaller. We zaten in de kelder van het museum in Gent en na wat eten en
drinken kwam Jan Hoet met een idee. Wat zouden wij ervan denken als hij de
organisatie in Kassel voorstelde de Documenta uit te breiden naar Arnhem en
Gent met hem als topdirecteur en per stad een adjunct? Dat klonk ons als muziek
in de oren. De volgende dag heb ik dat idee in Arnhem voorgelegd aan
burgemeester Job Drijber. Die was enthousiast, maar voelde er niet voor om naar
Duitsland te reizen en daar de zaak te bespreken met de burgemeester van Kassel, Hans
Eichel, die als voorzitter van de raad van toezicht van de Documenta een alles
bepalende stem had. Ik moest maar een brief schrijven. Dat deed ik. Ik heb er
een officiële vertaler bijgehaald, want in zo'n brief mag natuurlijk geen woord
verkeerd staan. Binnen drie dagen hadden we al antwoord. De burgemeester van
Kassel liet in slechts een paar regels weten dat hij er niet aan dacht om de
Documenta uit te breiden naar Arnhem, Gent of waar dan ook.
Gaf hij nog een reden op, waren we te klein of te
onbekend?
Nee, een reden stond er niet bij. Het lijkt me niet
onaannemelijk dat de burgemeester van Kassel heeft gedacht dat het een opzetje van
Arnhem was om goedkoop mee te liften met het succes van de Documenta, maar ik
vind het nog steeds spijtig.
102 John Körmeling, Sonsbeek 1993, bron internet. 103
Jan van de Pavert Sonsbeek 1993, bron internet. 104 Idem, bron website Jan van
de Pavert. 105 idem
106 Pepe Espaliu performance
tuin Gemeentemuseum in het kader van Sonsbeek 1993, bron internet. 107 Idem. 108
Idem. 109 Marc Quinn, Sonsbeek 1993, bron internet. 110 idem, bron website Marc
Quinn.
En toen werd niet Jan Hoet, maar Valerie Smith de
curator van Sonsbeek 1993.
Ja en die maakte een gedurfde tentoonstelling die wellicht
haar tijd vooruit was. Ze breidde de tentoonstelling uit naar de stedelijke
randgebieden en naar Arnhem-Zuid en ging in op de sociale aspecten van de stad
als gemeenschap. Er was nogal kritiek op het concept van Smith en op haar
presentatie naar de stad en naar de media. De bezoekcijfers waren aanzienlijk
lager dan verwacht en er werd geklaagd dat de verschillende plekken waar werk
werd getoond moeilijk te vinden waren. Het ontbrak aan routing. Adequate
publieksinformatie was er niet of te laat. De oorzaak daarvan was in mijn ogen
het ontbreken van een goede organisatorische ondersteuning. CRSJ en Buro Evenementen,
die in 1986 voor de nodige organisatorische ondersteuning hadden gezorgd, waren
opgeheven. Publicitair en organisatorisch functioneerde Sonsbeek 1993 belabberd
en dat heeft de tentoonstelling parten gespeeld.
Hoe stond het met
je ideologische motivatie? In het begin van de jaren zeventig had je mensen als
Jan Kassies en Jean Leering. Die zagen in de kunst een instrument voor
maatschappelijke verandering. De kunst zou de burger als een soort
elektroshocktherapie verlossen van traditie en vooroordelen. Kon je je vinden
in dat soort ideeën?
Nee, niet helemaal. Ik had mijn eigen geschiedenis en
mijn eigen opvattingen. Ik vond het van belang dat de mensen door kennis te
nemen van kunst iets extra's zouden ervaren tegenover alle commerciële
uitingen. Ik hoopte op een groeiende participatie op kunstgebied, zowel actief
als passief en op dwarsverbindingen binnen de kunstsector. Ik dacht dat je dat
stap voor stap zou kunnen bereiken. Dat zat in mijn achterhoofd, maar wat ik
deed kwam toch meer voort uit pragmatische, dan uit ideologische overwegingen.
Dat was al zo toen ik actief was in de jeugdbeweging van het NVV. Ik hechtte
aan samenwerken en het benutten van de kwaliteiten van mensen. Via het POBK
kwam ik onder andere in aanraking met Jean Leering. In zijn ideeën kon ik me
niet altijd vinden, maar Leering was een bijzondere man. Hij had visie en in de
persoonlijke omgang had hij een warme uitstraling. Daarmee kon hij mensen op
een opmerkelijke wijze enthousiasmeren en bij dingen betrekken. Dat maakte
indruk op mij en was iets waarvan ik leerde.
111 Jean Leering, bron internet. 112 Foto Marc Pluim,
Ahmed Marcouch burgemeester van Arnhem, bron internet.
Bij Jan Kassies was gaandeweg de jaren zeventig sprake van ontgoocheling. De kunst bleek niet het gehoopte maatschappelijke breekijzer. Was er bij jou ook sprake van ontgoocheling?
Ik heb lang het idee gekoesterd dat kunst een inhoudelijk
verrijkende invloed uitoefende op het maatschappelijk klimaat. In de loop van
de jaren tachtig zag ik in dat dat toch niet zo eenvoudig en vanzelfsprekend
was. De wereld van nu stond me toen niet voor ogen. De bizarre rijkdom van
mensen uit de voetbalwereld en het entertainment, die klakkeloos aanvaard
wordt, hoewel iedereen zogenaamd tegen superrijken is en de bestaanszekerheid
van de meerderheid van de burgers drastisch is uitgehold, vind ik
onbegrijpelijk. Dat je miljoenen uitgeeft aan een Europees Songfestival vind ik niet minder
onbegrijpelijk. Dat lagere overheden zich met de organisatie daarvan willen
bemoeien vind ik een vorm van populisme. Hoewel… Laat ik de zaak nou ook weer
niet overdrijven, Burgemeester Marcouch moet zijn stad naar buiten wel
‘verkopen’ en onder internationale aandacht brengen. En toch zou ik zeggen:
geef het uit aan muziekonderwijs en kunstvernieuwing in de eigen stad. Zorg
vooral ook voor kunstparticipatie van de jeugd.
113 Foto G. van Roden, tentoonstelling Servie Janssen
in de Gele Rijder 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 5622-0002 CC-BY-NC-ND-4.0
licentie. 114 Foto G. van Roden, kunstgalerij De Rietstal wordt kunstcentrum De
Gele Rijder 1979, Gelders Gelders Archief coll. 1544 nr. 5211-0002
CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.
De afdeling CRSJ werd eind jaren tachtig ontmanteld en opgeheven. In de plaats van Buro Evenementen kwam de Stichting Arnhem Promotion, een organisatie die na verloop van tijd meer geld bleek uit te geven aan zichzelf dan aan concrete activiteiten. De gemeentelijke bemoeienis met cultuur werd weer ondergebracht bij onderwijs en er kwam een einde aan de nauwe samenwerking en de verwevenheid van de Arnhemse cultuurambtenaren en de Arnhemse kunstwereld. De gemeenten en provincies hebben hun zaken tegenwoordig efficiënt geregeld met een zakelijke subsidiesystematiek en eisen op het gebied van publieksbereik, maatschappelijke relevantie en cultureel ondernemerschap. Alleen lijkt de fut er bij de kunstenaars en de kunstinstellingen wel een beetje uit. Hoe zou dat anders kunnen?
Hoe je cultuur
tegenwoordig bestuurlijk en ambtelijk zou moeten organiseren, daar hou ik me
buiten. Wat ik mis is een stevig geluid van kunstenaars, zoals je dat in de
jaren zeventig, tachtig en negentig had. Musici, acteurs en beeldende kunstenaars
waren georganiseerd in vakbonden en andere organisaties en daarmee konden ze
een vuist maken. Dat soort organisaties lijken naar de achtergrond verdwenen en
zijn amper hoorbaar. In Arnhem was ooit de GBK gevestigd, de Gemeenschap Beeldende
Kunstenaars, opgericht in 1946 in Nijmegen. Die oprichting kwam voort uit
artistiek elan na een beroerde tijd waarin Nederland vijf jaar lang was afgesloten
van de buitenwereld en de beschaving. Na de opheffing van CRSJ werd ik in 1990
gevraagd om voorzitter van de GBK te worden. Daar was ik blij mee, wamt zo was
ik toch nog betrokken bij de beeldende kunst. Ik ben tot 2003 voorzitter
gebleven en in die jaren was de GBK een bloeiende vereniging met een groot
aantal leden. De organisatie deed veel en kostte weinig. Er was slechts één
vaste medewerker met een zeer bescheiden salaris en de rest van de medewerkers
had een Melkertbaan. Veel leden zette zich in als vrijwilliger en zo werden
dingen mogelijk gemaakt. Er waren tentoonstellingen in Arnhem, Nijmegen en
Apeldoorn. De GBK had een eigen tijdschrift en er werd een prachtig
jubileumboek uitgegeven. Om lid te worden van de GBK moest je worden
geballoteerd en veel kunstenaars deden daar moeite voor. Het was een vorm van
erkenning van je kunstenaarschap en het leverde veel nijdige brieven op van
mensen die waren afgewezen. Al met al was de GBK een organisatie die in de stad
en de provincie meetelde. Politici zijn nu eenmaal gevoelig voor organisaties
en een kunstenaarsorganisatie kan de politiek ook inhoudelijk voeden. Wat mij
verbaast, is dat de GBK zichzelf in 2017 heeft opgeheven. Dat vind ik
onbegrijpelijk gezien de moeite die er door veel mensen ooit werd ingestoken.
Bovendien is het een zeer slecht signaal. Je komt tegenwoordig te weinig politici
tegen die betrokken zijn bij kunst en voor wie cultuur een onderwerp is. Als
kunstenaars een maatschappelijke inbreng willen hebben, dan moeten ze zich
organiseren. Om als kunstenaar invloed uit te oefenen op de vormgeving van het
politieke bestel moet je niet op afstand blijven staan, maar de politiek
opzoeken.