woensdag 19 juni 2019

VOORMALIG HOOFD CULTUUR HERMAN HOFMAN: CULTUUR IS EEN LOPEND PROCES VAN MENSEN DIE DAAR IN EEN STAD BIJ ZIJN BETROKKEN. DAT MOET JE NIET VERSTARREN MET VOORAF BEPAALDE BELEIDSDOELEN

Afbeelding 1 Sonsbeek 1986, paviljoen Wiek Röling, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9723, 

Categorie: interview/Onderwerp: Herman Hofman, voormalig hoofd van de afdeling Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzaken van de gemeente Arnhem over cultuurbeleid in de jaren zeventig en tachtig/Auteur: Peter Nijenhuis/Datum gesprekken: 6, 13 en 20 mei en 3 juni 2019

Inwoners en bestuurders van Arnhem zien hun stad niet zelden als de culturele hoofdstad van het Oosten. Het in oktober 2018 gepubliceerde rapport van adviesbureau Blueyard concludeert dat dat zelfbeeld niet meer in overeenstemming is met de werkelijkheid. Het museum is gesloten, samenwerking tussen instellingen is er amper, kwaliteit en verbinding met internationale ontwikkelingen ontbreken en artistiek talent dat afstudeert aan kunstopleiding ArtEZ vertrekt zo snel mogelijk naar elders.

 Was het ooit anders? In het rapport, en trouwens ook in de regionale pers, wordt gerefereerd aan een verleden dat schijnbaar beter was: de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Iemand die in die jaren een rol van betekenis speelde is Herman Hofman. Van 1970 tot 1990 was hij hoofd van de gemeentelijke beleidsafdeling Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzaken (CRSJ).
 De in 1937 in Vlissingen geboren Hofman kwam uit een arbeidersmilieu waar politieke betrokkenheid, vakbondswerk en belangstelling voor cultuur min of meer vanzelfsprekend waren. Na de Rijks HBS trad Hofman in 1954 in dienst van de gemeente Vlissingen. In 1962 werd hij plaatsvervangend hoofd cultuur, jeugdzaken en voorlichting van de gemeente Amstelveen en vanaf 1966 beklede hij een vergelijkbare functie in de gemeente Sliedrecht. Naar eigen zeggen had hij het geluk om in Amstelveen en Sliedrecht samen te werken met initiatiefrijke burgemeesters. Op het gebied van cultuur, sport, voorlichting en jeugdzaken hadden Nederlandse gemeenten zich tot dan toe met terughoudendheid bewogen. Veel was nieuw. Kunst en cultuur hadden nog een vanzelfsprekend aanzien. Die vanzelfsprekendheid had ongetwijfeld te maken met de maatschappelijke situatie. In en na de Tweede Wereldoorlog werd zowel in Amerika als Europa cultuurspreiding gezien als een onmisbare grondslag voor een stabiele en democratische samenleving die in een meer materiele zin moest worden gegrondvest op een rechtvaardige economische orde en bestaanszekerheid.
 In de drie naoorlogse decennia waarin de Nederlandse verzorgingsstaat werd opgetuigd, was Herman Hofman betrokken bij de opbouw van wat inmiddels al weer deels is geprivatiseerd of verdwenen: van zwembaden en openbare bibliotheken, tot en met speelplaatsen, toneelgezelschappen, culturele festivals en betaalbaar en toegankelijk muziekonderwijs. Hij maakte naam als een gewiekst en daadkrachtig organisator met een uitgebreid, landelijk netwerk in de bestuurlijke en culturele wereld die nauwe banden onderhield met kunstenaars.
 In weerwil van de door Hofman en CRSJ georganiseerde succesvolle festivals, de geslaagde Sonsbeektentoonstelling van 1986 en andere activiteiten die ook in de rest van het land aandacht trokken, werd de door Herman Hofman op poten gezette afdeling CRSJ eind jaren tachtig stap voor stap ontmanteld en in 1990 opgeheven. De opheffing van CRSJ werd door de pers en veel kunstenaars gezien als het gevolg van een machtsstrijd tussen Hofman en de toenmalige wethouder Martin van Meurs, maar het gemeentebestuur had besloten tot een drastische wijziging van de gehele organisatie en daarvan vormde CRSJ nu eenmaal een onderdeel. Factor van betekenis daarbij was ongetwijfeld het veranderende bestuurlijke klimaat, dat zakelijker werd en meer gericht op management. Hofman weigerde mee te solliciteren naar het directeurschap van één van de nieuwe diensten en werd hoofd Beleidscoördinatie en Onderzoek. Hij bleef de eerste vervanger van de gemeentesecretaris en bekleedde die functie na 1990 op verzoek van alle fractievoorzitters in de gemeenteraad drie jaar zelf. Hij had een groot aandeel in de viering van 100 Jaar Stadspark Sonsbeek en was als privé persoon tot 2003 voorzitter van de GBK, de Gemeenschap Beeldende Kunstenaars, en mede-oprichter en secretaris van Toneelgroep Oostpool. Daarna was hij landelijk en internationaal nog jaren actief in het georganiseerde ouderenwerk.

Waarom solliciteerde je in 1969 in Arnhem naar een baan als hoofd van de afdeling Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzaken?
De gemeente Arnhem reorganiseerde eind jaren zestig haar ambtelijke apparaat. Cultuur werd met recreatie, sport en jeugdzaken ondergebracht in een nieuwe en nog op te bouwen afdeling CRSJ. Het feit dat de afdeling van de grond af aan moest worden opgebouwd, was voor mij één van de redenen om te solliciteren.
 Een andere reden was het feit dat Arnhem een aanzienlijke culturele inventaris had. Er was een schouwburg en een concertzaal. Arnhem had het Gemeentemuseum, Studio LP (de voorloper van Introdans), Toneelgroep Theater, Het Gelders Orkest, een kunstacademie en een conservatorium. En dan waren er natuurlijk nog de niet-gemeentelijke instellingen als het Openluchtmuseum en het Museum Bronbeek. De Arnhemse Commissie voor de Beeldende Kunstenaars Regeling adviseerde, behalve het Arnhemse gemeentebestuur, alle gemeentebesturen van de Gelderse gemeenten boven de Rijn. Dat alles bij elkaar maakte Arnhem tot een aanzienlijk cultuurcentrum.









 




 











Afbeeldingen 2 Musisi Sacrum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1583 nr. 1943. 3 Foto G. van Roden, Anton van Hooff directeur Burgers Zoo Arnhem, Gelders Archief coll. 1544 nr. 1177 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 4 Foto Piet Veeren, Leeuwen in het Safaripark Burgers Zoo 1970, Gelders Archief coll. 1526, nr. 1669. 5 Foto G. van Roden, tentoonstelling de intocht van Sinterklaas Openluchtmuseum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2827-0001, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 6 Idem, nr. 2827-0002. 7 Veluwse papiermolen in het Openluchtmuseum Arnhem, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9869. 8 Museum Arnhem, bron Wikipedia. 9 Idem. 10 Musis Sacrum 1978, Gelders Archief coll. 1583 nr.1979. 11 Foto G. van Roden, Musis Sacrum Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4356, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 12 Musis Sacrum Arnhem, interieur, bron internet. 13 Fotobureau Gazendam, maquette Schouwburg Arnhem 1937, Gelders Archief coll. 1501 nr. 11177. 14 Schouwburg Arnhem, bron internet. 15 Foto G. van Roden, schouwburg Arnhem optreden Dansacademie 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2575-0001. 16 Militair tehuis en museum Bronbeek, bron internet. 17 Foto G. van Roden, Militair tehuis en museum Bronbeek 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 5217-0002, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 18 Foto G. van Roden, brigade-generaal J. van der Leer commandant van Bronbeek 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4694-0008, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 19 Foto G. van Roden, Militair tehuis en museum Bronbeek 116-jarig bestaan 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 4966-0006, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.

Wat waren je taken als hoofd CRSJ?
Allereerst een afdeling op poten zetten met kwalitatief goede medewerkers en medewerksters en met hen het college adviseren op de vier beleidsterreinen. Daar kwamen een hoop zaken bij. Als hoofd van CRSJ werd ik secretaris van allerlei commissies: de commissie van toezicht van het museum, die van beheer van de schouwburg, de monumentencommissie en de commissie Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen. CRSJ voerde het secretariaat van de Stichting Cultureel Jongeren Paspoort en beoordeelde alle jaarlijkse subsidieaanvragen van koren, toneel- en muziekverenigingen en die van de professionele gezelschappen.

Je bemoeide je ook met sport en met jeugdzaken.
Onder sportzaken viel de planning van sporthallen, sportvelden en zwembaden en het overleg met de Raad voor de Sportbelangen. Als gemeentelijk waarnemer zat ik in het besturen van de Rijnhal en Vitesse. Begin jaren zeventig waren het amateurvoetbal en het profvoetbal bij Vitesse nog organisatorisch vervlochten. Omdat het profvoetbal zich sterk ontwikkelde, leidde dat tot onevenwichtigheden. Amateur- en profvoetbal moesten dus uit elkaar worden gehaald, iets waarover ik moest onderhandelen met de Belastingdienst en de KNVB. Onder jeugdzaken vielen de jeugdorganisaties, de club- en buurthuizen en de wijkcentra. Een van de dingen die ik heb kunnen bereiken is het tot stand komen van drie bouwspeelplaatsen. Dat was in Nederland tot dan toe onbekend. Ik kwam ermee in aanraking toen ik met andere ambtenaren in de jaren zeventig naar Denemarken reisde. Kinderen konden op zo'n bouwspeelplaats met afgedankte bouwmaterialen en gereedschap zelf iets bouwen. Op die manier leerden ze om te gaan met gereedschap en materialen en ze leerden ook om samen te werken. Terug in Arnhem heb ik de politiek en anderen enthousiast weten te maken om zoiets in de Arnhemse oude wijken te realiseren. De eerste bouwspeelplaatsen werden geopend in Klarendal, de Geitenkamp en Malburgen, maar begin jaren tachtig ging het economisch slecht. Er moest worden bezuinigd en de uitbreiding van het aantal bouwspeelplaatsen werd spijtig genoeg afgeblazen.

Wat voor functies had je landelijk?
Ik was voorzitter van de vereniging van de hoofden kunstzaken van de 100.000 plus gemeenten, de grotere gemeenten zeg maar. Namens Arnhem nam ik deel aan het overleg op het ministerie van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) over de gezelschappen. Het ging over de afstemming van de subsidies van gemeenten, provincies en het Rijk. Je zou kunnen zeggen dat ik de belangen van in Arnhem gevestigde gezelschappen behartigde: Het Gelders Orkest, Toneelgroep Theater, en het in Enschede gevestigde Opera Forum, waar Arnhem aan meebetaalde.





















Afbeeldingen 20 Hans Pieko, schilderij op de afscheidingswand tussen de bedrijfskantine en de afdeling C.R.S.J. in het stadhuis z.j., bestand Herman Hofman. 21 Hans Pieko, Nieuwjaarskaart van de afdeling C.R.S.J. ca. 1975, bestand Herman Hofman. 22 Herman Hofman en oud-wethouder Jaap van Hensbergen in de hernieuwde Arnhemse raadszaal, Gelders Archief coll. 1501-01 nr. 9683. 23 Herman Hofman aan boord van een historisch zeilschip op het IJsselmeer 1989, bestand Herman Hofman.24 Idem.


En je zat in de Stuurgroep Praktijk Onderzoek Beeldende Kunst (POBK).
Ik werd in 1976 door het ministerie gevraagd om zitting te nemen in de stuurgroep. Het ministerie vond dat er voor een korte periode van drie jaar een projectgroep moest komen die zich bezighield met de rol van de beeldende kunstenaar. Kon de beeldende kunstenaar buiten de artistieke werkzaamheden in zijn of haar atelier nog andere maatschappelijke rollen vervullen? Het ministerie had de wens dat daar ideeën over werden ontwikkeld en dat die ideeën praktisch werden onderzocht. Dat gebeurde in projecten zoals de Kroonse Wal hier in Arnhem, waar beeldende kunstenaars vorm gaven aan de verbindings- en winkelroute door de nieuwbouwwijk De Laar.

In de jaren tachtig zat je in de Raad voor de Kunst.
Ik zat in de commissie die zich bezighield met het landelijk toneel. In die commissie zaten ook mensen uit het vakgebied zelf, acteurs en regisseurs. Opmerkelijk vond ik de in die kringen heersende opvattingen wat betreft de artistieke rangorde. Onderaan in die rangorde stond de toenmalige Haagse Comedie, die volstrekt stoffig en niet modern werd gevonden. Provinciale gezelschappen als Toneelgroep Theater en het Brabantse Globe mochten bestaan, maar telden niet echt volwaardig mee en bovenaan stond het in Amsterdam gevestigde Publiekstheater. Amsterdam werd toen al gezien als het culturele centrum van Nederland en niet ten onrechte. Daar zaten de beste acteurs en regisseurs. Hans Croiset vertrok als artistiek leider bij Toneelgroep Theater in Arnhem en ging naar Amsterdam. Ger Thijs deed hetzelfde. Ger Thijs kon zich behoorlijk kritisch uitlaten over het ‘provinciale’ Arnhem.

Had jij als hoofd cultuur van Arnhem te maken met dedain voor de provincie?
Nee, opvallend genoeg niet. Bij mensen als Jean Leering, voorheen directeur van het Van Abbe en later het Tropen Museum en Adriaan van der Staay van de Rotterdamse Kunststichting, die ik via de POBK leerde kennen, kwam je dat niet tegen. Met top-ambtenaren van het ministerie van CRM als Theo van Velzen en Jan Knopper was de relatie uitstekend, zelfs zeer vriendschappelijk. Ik sluit niet uit dat die ook een beetje steun zochten bij de ‘provincialen’ vanwege de benadering vanuit de Randstad. Die was niet altijd aangenaam voor de ambtenaren van het in Rijswijk gevestigde ministerie.

Op wat voor manier was je als hoofd van CRSJ betrokken bij het beleid en de dagelijkse gang van zaken van culturele instellingen als het Gemeentemuseum, de schouwburg en Het Gelders Orkest?
Het Arnhemse Gemeentemuseum had een commissie van toezicht. Daarvan was de wethouder de voorzitter en ik trad op als de secretaris. Leden waren een gemeenteraadslid van links en een van rechts, een historica, de beeldend kunstenaar Ad Gerritsen, de oprichter en voorzitter van de Stichting Leniging Ateliernood Kunstenaars Frans Wiessing, de kunsthistoricus Paul Hefting en gedurende korte tijd ook de vormgever Benno Premsela. Pierre Janssen, de directeur van het museum, legde op de maandelijkse bijeenkomst verantwoording af over de financiën en het beleid. De voorstellen voor aankopen werden besproken. Als secretaris liet ik de discussie over artistieke keuzes over aan de leden. Ook de twee gemeenteraadsleden hielden een Thorbeckiaanse afstand als het ging om de artistieke en inhoudelijke keuzes van Pierre Janssen en zijn staf. Dat was aan Janssen, die die zaken trouwens ook zonder moeite wist te verdedigen. Waar nodig kwamen de conservatoren Jan de Groot en Riet Neerincks hun eigen aankoopvoorstellen toelichten.






 


 









Afbeeldingen 25 Raoul Hynckes 1940, coll. Museum Arnhem 26 Wim Schuhmacher 1931, coll. Museum Arnhem. 27 Carel Willink, 1940, coll. Museum Arnhem. 28 Pyke Koch 1937, coll. Museum Arnhem. 29 Dick Ket 1934, coll. Museum Arnhem. 30 Edgar Fernhout 1945, coll. Museum Arnhem. 31 Johan Mekkink 1946, coll. Museum Arnhem. 32 Klaas Gubbels 1963, coll. Museum Arnhem. 33 Roger Raveel, 1978, coll. Museum Arnhem. 34 Ad Gerritse 1975, coll. Museum Arnhem.

Pierre Janssen koos voor de vooroorlogse figuratie, heeft dat ooit ter discussie gestaan?
Pierre Janssen wilde de lijn doortrekken, die zijn voorganger Johan Mekkink was begonnen en dat was het tonen en verzamelen van schilders als Raoul Hynckes, Wim Schuhmacher, Carel Willink, Pyke Koch, Dick Ket, Edgar Fernhout en Johan Mekkink zelf. Daarnaast wilde hij tentoonstellingen maken met Arnhemse kunstenaars als Ad Gerritsen en Klaas Gubbels en hij wilde naar nieuwe ontwikkelingen kijken, zoals het werk van Pat Andrea en Roger Raveel bijvoorbeeld. Dat alles werd in de commissie van toezicht door Janssen uiteengezet, door de leden besproken en aanvaard. Je kunt over de keuzes van Janssen, die niet door iedereen in de Nederlandse museumwereld werden toegejuicht, een kunsthistorische discussie beginnen, maar daar kwam het in de commissie eigenlijk nooit van.

Er was wel gedoe in het Gemeentemuseum.
Pierre Janssen had wat moeite om samen te werken. Janssen was een talent op het gebied van educatie en de omgang met het publiek. Maar omdat hij zelf zo goed wist wat hij op dat gebied wilde, konden de medewerkers educatie het nooit goed doen. Janssen kwam ook in aanvaring met andere stafleden omdat hij bij meningsverschillen niet de discussie aanging, maar die ontweek. Op een gegeven moment vond er geen stafoverleg meer plaats, maar communiceerde Janssen vanuit zijn werkkamer door middel van briefjes met medewerkers die een kamer verderop zaten. De staf beklaagde zich over dat gedrag bij de wethouder. De stafvergaderingen werden hervat en ik heb er een tijdlang als bemiddelaar bijgezeten tot dat ik het met andere dingen te druk kreeg. Janssen was natuurlijk zeer bekend vanwege zijn programma op de TV en dat stimuleerde de publieke belangstelling. Bussen met dagjesmensen op weg naar de Veluwe stopten bij het museum, niet voor de exposities, maar om koffie te drinken en een glimp op te vangen van Pierre Janssen. Het museum ontving brieven waarin werd geklaagd dat men Janssen had zien lopen, maar dat hij niet gedag was komen zeggen.


 


 


 



Afbeeldingen 35 Pierre Janssen werkt met blinde kinderen in het Gemeentemuseum, Gelders Archief coll. 1583 nr. 4668. 36 Idem, nr. 4667. 37 Idem, nr. 4660. 38 Idem, nr. 4625. 39 Idem, nr. 4669. 40 Foto G. van Roden, Pierre Janssen geeft lezing in de schouwburg Arnhem 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2621 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 41 Foto G. van Roden, Pierre Janssen geeft lezing in het Gemeentemuseum 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2621 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.


De Schouwburg.
De Schouwburg had een commissie van beheer, die in feite de rol van het gemeentebestuur vervulde. Ook daarin zaten twee gemeenteraadsleden, een van links en een van rechts. De overige leden waren mensen met kennis en belangstelling voor toneel. Langdurig zitting hadden de schrijver en radiocommentator Johan van der Woude, de dichter Jan H. de Groot, de rector van het lyceum Knops en de in Arnhem wonende, voormalige dramaturg van het Brabantse toneelgezelschap Globe. Ik was secretaris en de wethouder cultuur voorzitter. De schouwburg had aanvankelijk geen directeur, maar een administrateur, meneer Monningh. Zijn voornaam weet ik niet, want in die tijd sprak ik hem zoals iedereen aan met 'meneer Monningh'. Voorheen was hij als hoofd onderwijs en volksontwikkeling werkzaam op de secretarie. Het programmeren van de schouwburg deed hij erbij. Na een werkdag op de secretarie zat meneer Monningh ’s avonds in de voorste loge bij de voorstellingen. Dat was op een gegeven moment echt teveel en dus werd de schouwburg zijn hoofdtaak. Voor dat de afdeling CRSJ tor stand kwam was Monningh trouwens ook nog secretaris van de commissie die de Beeldende Kunstenaars Regeling uitvoerde.

Onder zijn opvolger, Krijn Boon, groeide de Arnhemse schouwburg door een gedurfde en internationale programmering uit tot een toonaangevende instelling. Boon en zijn rechterhand Carel Alons deden het zo goed, dat zij eind jaren tachtig werden gevraagd om in Rotterdam leiding te geven aan de nieuwe Schouwburg.
Boon had inzicht en er was op een gegeven moment meer geld voor een interessante programmering. Krijn Boon kreeg bestuurlijk de ruimte. Hij kon de schouwburg uitbreiden met een kleine toneelzaal, geschikt voor het vlakkevloertheater, dat vanaf de jaren zestig een vlucht nam. Het museum en de schouwburg werden in de jaren zeventig voor de volle honderd procent gefinancierd door de gemeente Arnhem. De ruimte die er was voor een serieuze programmering werd in de jaren tachtig bedreigd door de toenemende rol van de Provincie Gelderland. Die kreeg in de jaren tachtig meer zeggenschap over cultuurgelden. Daar ben ik altijd een uitgesproken tegenstander van geweest. De provinciale overheid moest zich mijns inziens niet bemoeien met kunst. Kunst is iets stedelijks en de leden van de provinciale staten komen doorgaans van buiten de steden. Met kunst hebben zij veelal minder ervaring en binding en zeker als het mensen betreft met een streng religieuze achtergrond uit de Veluwse Bible Belt. Wat mij altijd heeft gestoken is het feit dat de provincie Gelderland, een van de rijkste provincies in Nederland, nooit bereid is geweest om initiatieven op cultureel gebied van grote steden als Arnhem en Nijmegen op een redelijke en doortastende wijze meerjarig financieel te ondersteunen. Wat daar achter zat was vooral de vrees dat men de grotere steden zou voortrekken ten opzichte van de kleinere plaatsen. Er werd door de provincie altijd aangevoerd dat als je in Arnhem iets ondersteunde, je dat ook in de rest van de provincie moest doen, dus ook in Ede, Tiel, Wageningen, enzovoorts; in mijn ogen een drogredenering die de voortgang van belangrijke zaken heeft afgeremd.




 


 


 












 





Afbeeldingen 42 Afscheid J.M. Monningh 1972, Gelders Archief coll. 1583 nr. 5468. 43 Krijn Boon directeur van de Arnhemse Schouwburg 1972, Gelders Archief coll. 1583 nr. 5492. 44 Idem, nr. 5494. 45 Idem, nr. 5491. 46 Krijn Boon 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2260. 47 Foto G. van Roden, verbouwing Schouwburg 1978, Gelders Archief coll. 1544 nr. 2358-0001 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 48 Idem, nr. 2358-0001 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 49 Idem, nr. 1357-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 50 Idem, nr. 2295-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 51 Idem, nr. 2295-0004 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 52 Idem, opening kleine zaal Schouwburg 1978, nr. 2373 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 53 Idem, Bernard Droog onthult zijn portret in de schouwburg 1978, nr. 3909-0007 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 54 Idem 3909-0007 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 55 Idem, middag voor ouders en kinderen in de Schouwburg 1979, nr. 5401-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 56 Idem, Theater Groep Willem de Zwijger in de kleine zaal van de Schouwburg , nr. 3961-002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 57 Idem, renovatie Schouwb nr.2328-0001 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 

Het scheelde weinig of ook jij was naar Rotterdam vertrokken.
Ik werd in 1979 uitgenodigd om te solliciteren naar de functie van directeur van de Rotterdamse Kunststichting. Aan het einde van de sollicitatieprocedure bleef ik als enige over. De zaak leek rond, maar de verantwoordelijke wethouder schoof uiteindelijk een nieuwe, eigen kandidaat naar voren die niet had gesolliciteerd. Die werd benoemd en kwam er na een jaar achter dat de baan niet was wat hij zich daarvan had voorgesteld. Ik werd toen opnieuw gevraagd om te solliciteren, maar heb bedankt omdat ik zo’n gang van zaken onaanvaardbaar vond. Trouwens, op dat moment had ik het in Arnhem nog zeer goed naar mijn zin.

In de jaren zeventig begon de Rijksoverheid met het formuleren van beleidsvoornemens. Dat begon met de Rijksdiscussienota van 1971 en de cultuurnota van 1976. Sinds de jaren negentig is dat wat betreft de Rijksoverheid bij wet geregeld. Provincies en gemeenten kwamen eveneens om de zoveel tijd met in nota's beargumenteerde beleidsdoelen. Hoe zat dat in de jaren zeventig en wie zette de koers uit van het cultuurbeleid?
Ik schreef ieder jaar een toelichting op de CRSJ-posten in de gemeentebegroting. Daarin werd uitgelegd waarvoor geld werd gereserveerd en wat de voornemens waren. Ik maakte daar wel werk van, hoewel veel lijnen al waren uitgezet. In de jaren tachtig begonnen collega's in het land cultuurnota's te schrijven. Daar ging veel tijd in zitten, maar je zag aan die nota's ook dat er behoorlijk veel van elkaar werd overgeschreven. Ik heb altijd geweigerd een cultuurnota te schrijven. Zo'n nota werd gepubliceerd, aangenomen door de gemeenteraad en dan verdween het stuk meestal in een diepe lade en had niemand het er meer over. Effect nul. Nadat de afdeling CRSJ in 1990 was opgeheven, trok het nieuwe hoofd cultuur zich een half jaar terug om – in opdracht van wethouder Van Meurs – ‘eindelijk’ een Arnhemse cultuurnota te schrijven. Het resultaat was hetzelfde.

Is het formuleren van beleidsdoelen dan niet van belang?
Cultuur is in mijn ogen een lopend proces dat wordt bepaald door de mensen die daar in een stad actief bij betrokken zijn: medewerkers van instellingen, kunstenaars, verenigingsbestuurders, het onderwijs, de pers en ga zo maar door. Dat lopende proces moet je niet verstarren door het eens in de zoveel jaar bureaucratisch formuleren van allerlei beleidsdoelen. Je moet zien dat je de kring van betrokkenen zo groot mogelijk maakt en ruimte schept voor initiatieven.

Maar wilde je de cultuur als lopend proces niet een bepaalde kant op sturen?
Ik wilde Arnhem in het land op cultureel gebied zo zwaar mogelijk laten meetellen.

Waarom?
Dat heb ik nooit zo beredeneerd. Ik wilde kansen grijpen en laten zien dat Arnhem als stad een bron van inspiratie kon zijn.

Welke kansen?
Ik keek ieder jaar onder andere heel goed naar de Rijksbegroting. Wat waren nieuwe beleidsdoelen, wat voor regelingen waren daarvoor in het leven geroepen en hoe kon je die aanboren? Als er bijvoorbeeld op het gebied van muziek geld ter beschikking werd gesteld door het ministerie, dan legde ik dat voor aan de directeur van het conservatorium of aan de directeur van de muziekschool. Dan bekeken we hoe we daar gebruik van konden maken. De instellingen en de mensen van die instellingen moesten er invulling aan gaan geven. Ik dacht mee. Ik ben geen kunstenaar, maar ik was wel vindingrijk als het ging om het verbinden van beleidsvoornemens en daarvoor beschikbare budgetten met mensen en instellingen. Ik legde verbanden en nam initiatieven die anderen vaak niet bedachten en niet namen. Niet onbelangrijk was dat ik hele goede en betrokken medewerkers had, mensen met kennis en een neus voor mogelijkheden. Die schreven ook veel van de voorstellen aan het college van B&W, want om gebruik te maken van nieuwe mogelijkheden, moest je de politiek overtuigen van de zin ervan. We zorgden ervoor dat de wethouder cultuur goed geïnformeerd was en wist wat van belang was en waar hij zich wel of niet mee moest bemoeien. Dat laatste was niet onbelangrijk. Wethouders kregen iedere week een hele vracht stukken over zeer uiteenlopende zaken op hun bureau. Als je dat allemaal diepgaand ging bestuderen, werd je als wethouder horendol en verloor je het overzicht. Wij maakten er werk van om onze wethouder goed te informeren over de hoofdlijnen en de zwaartepunten

Zagen de wethouders het belang in van meer middelen voor cultuur?
Nou en of. Arnhem was nooit een rijke gemeente en in de jaren zeventig was de situatie al helemaal niet gunstig. Veel mensen met vermogen of een redelijk inkomen trokken weg naar omliggende gemeentes als Oosterbeek, Velp en de groeikernen Duiven en Westervoort. Veel voormalige Arnhemmers hadden zich daar trouwens al gevestigd. Arnhem had verhoudingsgewijs meer werklozen, mensen met een laag inkomen en mensen met weinig kansen op de arbeidsmarkt. Aan de inkomenskant, de gemeentelijke belastingen, waren het voor Arnhem magere jaren. Door elders geldstromen aan te boren voor in de gemeente gevestigde instellingen en initiatieven konden op cultureel gebied dingen worden gerealiseerd, die Arnhem zelf niet kon betalen. Dat tilde het culturele leven op een hoger plan. De stad kreeg soms dingen voor elkaar die andere steden niet voor elkaar kregen. Daar besteedden de media aandacht aan en die media-aandacht straalde af op de wethouders en hun landelijke politieke reputatie. Een goede wethouder financiën haalt met degelijk financieel beleid niet zo snel de krant. Cultuurbeleid is een onderwerp waarmee een wethouder juist wel kan scoren. Met uitzondering van Martin van Meurs werden alle wethouders waar ik in de loop van de jaren mee werkte na verloop van tijd ergens in het land burgemeester. Ze hadden een goede naam opgebouwd. Ik ben zo onbescheiden om te stellen dat de dingen die wij als afdeling CRSJ bedachten en realiseerden daar een bijdrage aan hebben geleverd.


 


 




Afbeeldingen 58 Ad Dekkers, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14900. 59 Kenneth Snelson, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14916. 60 Wim T. Schippers, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14925. 61 Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1583 nr. 14915. 62 Theo Botschuijver & Jeffrey Shaw, auditorium Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9894. 63 Sol LeWit, Sonsbeek buiten de perken 1971, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9535.

Terugkijkend lijkt Arnhem begin jaren zeventig een bipolaire stad. Pierre Janssen kiest voor vooroorlogse figuratie. De toenmalige avant-garde - minimalisme en conceptualisme - lijkt aan het Arnhemse Gemeentemuseum voorbij te gaan. Daar tegenover staat Wim Beeren die in 1971 een baanbrekende Sonsbeektentoonstelling samenstelt. Je zou zeggen, geweldig: alles komt in de stad aan bod, wat een culturele breedte! Maar Sonsbeek loopt af met een enorme kater. Hoe is dat te verklaren?
Pierre Janssen werd in 1969 aangenomen als directeur van het Gemeentemuseum. Iemand had bedacht dat hij dan ook maar de nieuwe, voor 1970 geplande Sonsbeektentoonstelling erbij moest nemen. Daar voelde Janssen zich al snel niet toe in staat. De keuze viel na beraad op Wim Beeren, op dat moment hoofdconservator van de afdeling Schilder- en beeldhouwkunst van het Stedelijk Museum Amsterdam, en een van de adviseurs inzake Sonsbeek. Het college van B&W, de gemeenteraad en vele anderen dachten dat Beeren met een tentoonstelling zou komen als de voorgaande, in beeldend opzicht tamelijk klassieke en wat bezoekersaantallen betreft geslaagde Sonsbeektentoonstellingen van de jaren veertig, vijftig en zestig. Dat deed Beeren niet. Hij organiseerde een baanbrekende tentoonstelling, die behalve in Arnhem gesitueerd was op verschillende plaatsen in Nederland. Beeren wilde niet alleen kunst laten zien, maar ook een inkijk geven in de door nieuwe communicatie-middelen veranderde opvattingen van ruimte. Dat wilde hij inzichtelijk maken door toen nieuwe elektronische communicatiemiddelen in te zetten. Die moesten de kunst, de verschillende plekken in het land waar die kunst werd tentoongesteld en het publiek met elkaar verbinden. Een geweldig en revolutionair avontuur dat overigens op technisch gebied wel de nodige problemen met zich meebracht. Maar Beeren liet achterwege om zijn plannen duidelijk te communiceren met de Arnhemse bestuurders. Daardoor werden de onterechte verwachtingen van de bestuurders niet gecorrigeerd. Als gevolg daarvan was de Sonsbeektentoonstelling van 1971 voor die bestuurders een complete verrassing en die verrassing kreeg een nare wending vanwege het onbegrip en de afwijzende reacties die Beerens tentoonstelling opriep. Een deel van de pers ging ertegen tekeer. De Bond Beeldende Kunst Arbeiders (BBKA) protesteerde tegen het vermeende elitaire karakter ervan en richtte vernielingen aan door onder andere in het communicatiepaviljoen de kabels door te snijden. Er ontstond rond Beerens tentoonstelling kortom een negatieve sfeer. Wat de betekenis was van Beerens tentoonstelling, het feit dat hij toen zeer actuele kunstenaars, kunstvormen en ideeën voor het eerst in Europa bij elkaar bracht, ontging de meeste gemeenteraadsleden. Toen er na afloop ook nog een niet erg hoog financieel tekort moest worden aangevuld, kreeg de gemeenteraad de kans in meerderheid zijn oordeel te baseren op de negatieve publiciteit. Zoiets mocht niet nog eens gebeuren. Dat was de voornaamste reden waarom er pas in 1986 een nieuwe Sonsbeektentoonstelling kon worden georganiseerd, die in tegenstelling tot die van 1971 goed werd ontvangen.


 


Afbeeldingen 64 Yoav Talmi dirigeert Het Gelders Orkest, Gelders Archief coll. 1583 nr. 8967. 65 Idem, nr. 8968. 66 Idem nr. 8973. 

Het Sonsbeekdebacle weerhield de afdeling CRSJ er niet van om nieuwe initiatieven te ontwikkelen.
Integendeel. Ik kwam er al vrij snel achter dat in Arnhem de culturele instellingen en het kunstonderwijs nauwelijks samenwerkten. Men opereerde op flinke afstand van elkaar. Onderling contact was er weinig. Pierre Janssen sprak liever niet met Verburg, de directeur van de Arnhemse Academie voor Beeldende kunsten. Henrichs van Het Gelders Orkest kon niet echt opschieten met de directeur van het Arnhemse conservatorium en ga zo maar door. In mijn ogen liet Arnhem door dat gebrek aan samenwerking kansen liggen. Ik vroeg me af, hoe je dat zou kunnen veranderen. Niet met vergaderen en ook niet met beleidsstukken, dat was me wel duidelijk. De oplossing kreeg ik min of meer aangereikt door Yoav Talmi, de toenmalige dirigent van Het Gelders Orkest. Die was betrokken bij het Festival of Neglected Romantic Music in Indianapolis. Aan dat festival werkten allerlei solisten mee van buiten de stad en er werden uitvoeringen, workshops en lezingen georganiseerd samen met de lokale gezelschappen, de instellingen en het onderwijs. Talmi zei, dat ik zoiets ook in Arnhem moest organiseren. Dat besprak ik met Leo Vromans, de toenmalige kunstredacteur van de Arnhemse Courant. Vromans was enthousiast. Hij ging op uitnodiging van Talmi naar Indianapolis om polshoogte te nemen en kwam terug met het aanbod van de Amerikanen om ook in Arnhem te helpen een festival te organiseren, waarvoor zij dan wel de reis- en verblijfkosten vergoed wilden krijgen, maar geen honorarium zouden ontvangen. Daar maakte ik graag gebruik van. Om het plan voor een festival te realiseren, was een organisatie nodig en dat moest uiteraard niet de gemeente zijn. Een festival vraagt het nodige op het gebied van financiën, organisatie en communicatie en als gemeenteraadsleden en anderen zich daarmee gaan bemoeien, dan wordt dat een veel te kwetsbare zaak. Dat moet je om praktische redenen afschermen, vind ik. En dus besloten Leo Vromans en ik de Stichting Festival Arnhem in het leven te roepen. We hebben op een avond met het telefoonboek in de hand bekeken wie we voor het bestuur konden vragen. Secretaris werd om te beginnen Anton Vlas, de secretaris van de Volksuniversiteit. De Volksuniversiteit was ook eigenaar van Theater aan de Rijn en had via de Stichting tot Steun van de Volksuniversiteit de beschikking over reserves. Als penningmeester vroegen we Henk Visser. Die kende ik uit de tijd toen ik in de jaren vijftig als lid van Jonge Strijd, de jongerenorganisatie van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, in Lunteren en Amersfoort kadercursussen volgde. Henk Visser was oud-penningmeester van het NVV en oud-directeur van De Centrale, de aan het NVV gelieerde verzekerings- en depositiebank . Hij woonde weer in zijn geboorteplaats Arnhem en was direct beschikbaar. Als voorzitter vroegen we Jan Taeijmans, de directeur van het Stedelijk Gymnasium en met nog twee drie mensen erbij was het bestuur rond.
 Van belang voor de organisatie van het Romantisch Festival dat in 1974 plaatsvond, was dat ik Henk van Rijswijk in 1970 als medewerker kreeg. Die werkte aanvankelijk voor financiën als gemeentelijke deurwaarder. In zijn vrije tijd organiseerde hij de intocht van Sinterklaas en was hij betrokken bij de viering van de nationale feest- en gedenkdagen. Henk van Rijswijk was verantwoordelijk geweest voor het programma van de opening van het nieuwe gemeentehuis in 1968 en bleek een uitstekende organisator. Wethouder Bisterbosch vond dat Van Rijswijk als organisator bij financiën niet op zijn plek was en op zijn aandringen werd hij toegevoegd aan CRSJ.

Maar daarmee werd de grondslag gelegd voor een in Nederland uitzonderlijke constructie. Henk van Rijswijk bemande binnen CRSJ het Buro Evenementen. CRSJ was wat personen betreft nauw verweven met de Stichting Festival Arnhem. Buro Evenementen en CRSJ waren verantwoording schuldig aan de wethouder cultuur en het college van B&W, Stichting Festival Arnhem niet. De Stichting Festival Arnhem diende subsidieaanvragen in die door CRSJ werden beoordeeld en niet toevallig werden voorzien van een positief advies aan de doorgaans welwillende CDA-wethouders. Medewerkers Buro Evenementen en CRSJ waren daarna op persoonlijke titel weer betrokken bij de organisatie en de uitvoering van de gesubsidieerde festivalprojecten?
Ja zo ongeveer en dat bood de kans om op korte lijnen snel te opereren.

67 Paralympische Zomerspelen Arnhem 1980, bron internet.

Ik zie je gniffelen.
Buro Evenementen kwam niet zomaar tot stand. Wat jij een constructie noemt was niet van te voren bedacht, maar groeide als gevolg van de gebeurtenissen. In 1974 werd de Sovjet-Unie aangewezen als de organisator van de Olympische Zomerspelen van 1980. Gebruikelijk was dat het ontvangende land daarbij ook de Paralympische Zomerspelen organiseerde. De Sovjet-Unie liet kort voor de spelen evenwel weten dat niet te doen. Waarom weet ik niet. Ze hadden de ervaring en de faciliteiten niet of wellicht omdat er in de communistische heilstaat geen gehandicapten waren, maar hoe dan ook, schandelijk laat werd besloten dat de Paralympische Zomerspelen zouden worden gehouden in Arnhem. We hadden hier immers Papendal en de Rijnhal en Veenendaal beschikte over een voor wedstrijden geschikt zwembad.
Om de Paralympics in goede banen te leiden werd de Stichting Arnhem Welcome opgericht. Oud-wethouder Hans Heij werd voorzitter en ik trad op als secretaris. Het stichtingsbestuur bestond uit leden van de Raad voor de Sportbelangen, de VVV, het CIOS en enkele mensen uit het bedrijfsleven. Het Rijk leverde een bijdrage, maar de opgaven waren aanzienlijk. Je moest al die sporters ontvangen, huisvesten, voeden, vervoeren en een beetje vermaken. Dat lukte ons door een beroep te doen op de gemeenschapszin van het bedrijfsleven, het garnizoen, individuele burgers en gemeentelijke instellingen. Zo moest je dat doen volgens mij, ook als je een festival organiseerde. Je moest een beroep doen op lokaal enthousiasme en talent en er een gezamenlijke onderneming van maken. Het was ook min of meer vanzelfsprekend dat medewerkers van CRSJ meewerkten aan festivals en andere evenementen. De overuren werden niet uitbetaald, dat was de regel; dat kreeg je al te horen als je bij CRSJ solliciteerde. Dat alles bij elkaar hield de kosten laag. Ik moet er wel bij zeggen dat een beroep doen op mensen in de jaren zeventig en tachtig eenvoudiger was dan nu. Gemeenschapszin, zelforganisatie en meedoen waren nog vanzelfsprekender. Ergens aan meewerken was voor sommigen een eer. En er waren bijkomende omstandigheden. De sociale voorzieningen waren anders. Je had de BKR, de Beeldende Kunstenaars Regeling. Gebruikelijk was dat beeldend kunstenaars een kunstwerk inleverden bij de commissie en daarvoor werden betaald, hoofdzakelijk met Rijksgeld. In de regelgeving stond echter nergens dat de kunstenaar per sé een kunstwerk moest inleveren. Dus gebruikte ik die regeling soms anders. Ik zette mensen, die van de BKR gebruik maakten, in als tijdelijke medewerker van de festivals. Ik gaf hen opdrachten voor ontwerpen, voor illustraties en boekjes. De uitkeringen werden hoofdzakelijk betaald door het Ministerie van Sociale Zaken, dus ook dat drukte de kosten enorm.

Maar even terug naar Buro Evenementen, wat betekende de Paralympische Spelen voor de uitbreiding daarvan?
De Paralympische Spelen waren een enorme uitdaging voor de stad. Ik kon B&W overtuigen dat ik meer mensen nodig had. Henk van Rijswijk was met vervroegd pensioen gegaan en opgevolgd door Marjolein Spiekerman, die zich al bijzonder had ingezet voor de eerste drie festivals. Naast haar werden twee mensen tijdelijk aangesteld en die twee medewerkers – Olaf Robben en Cees Soederhuizen - kwamen na verloop van tijd in vaste dienst bij CRSJ. Zo groeide dus dat Buro Evenementen.


 




 














 


 


 


Afbeeldingen 68 Romantisch Festival 1974, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8839. 69 Idem, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8838. 70 Idem, nr.8834. 71 Foto G. van Roden, Beethoven Festival Arnhem 1977, Gelders Archief coll. 1544 nr. 632 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 72 Idem, nr. 960-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 73 Idem, nr. 878-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 74 Idem, nr. 5453-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 75 Idem, nr. 1308-0004 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 76 Idem, nr. 1308-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 77 Idem, nr. 1308-0005 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 78 Idem, optreden Willem Breuker Kollektief in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 901-0004. 79 Idem, masterclass van Aaron Rosand op het Conservatorium Arnhem in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 901-0004CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 80 idem, optreden van componist Charlemagne Palestine in het Gemeentemuseum in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 898CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 81 Performance van Reindeer Werk (Tom Puckey en Dirk Larsen) in de Korenbeurs in het kader van het Beethoven Festival 1977, nr. 904-0003 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 82, Idem, nr. 904-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 83 Idem, optreden van Great Salt Mine Troupe in het kader van Festival Theater & Wij 1978, nr. 4050-0006 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 84 Idem, optreden van de Rumoera's in het kader van Festival Theater & Wij 1978, 3997-0001 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 85 Louwrien Wijers in gesprek met Joseph Beuys in Theater aan de Rijn tijdens Festival Theater & Wij 1978, bron internet.

Maar vóór die tijd was de nauwe samenwerking tussen Buro Evenementen en CRSJ enerzijds en de Stichting Festival er ook al. Arnhem had na het Romantisch Festival van 1974 onder andere het Beethoven Festival van 1977 en in 1978 Festival Theater & Wij. In het kader van dat laatst genoemde festival kwamen Marina Abramović en Ulay, Joseph Beuys, Ben D'Armagnac, Carolee Schneemann en Narcisse Tordoir naar Arnhem, nu grote namen, maar toen nog niet.
Ja dat is zo. Niet alle festivals werden even druk bezocht, maar door de bank genomen kon je spreken van succes. Samen met medewerkers en enkele Arnhemse kunstenaars bedacht ik voor de festivals een thema. Dan nodigde ik instellingen en gezelschappen uit op het stadhuis om dat te bespreken. De opzet was zo breed mogelijk. Ik benaderde het museum, Het Gelders Orkest, Introdans, Toneelgroep Theater, een aantal beeldende kunstenaars, de kunstacademie, de Toneelschool en ook de amateurkunst-verenigingen. De festivals speelden zich daarom ook af op allerlei plekken in de stad en vanuit allerlei disciplines. Onderdelen van de festivals werden georganiseerd door tijdelijke groepjes kunstenaars en anderen, die doorgaans onbetaald werk verrichtten.







Afbeeldingen 86 Ad Gerritsen zelfportret 1978, bron internet. 87 Marten Hendriks, bron internet. 88 Foto G. van Roden, vlnr. Hans Eijkelboom, Jan Brand en Marten Hendriks, Gelders Archief coll. 1544 nr. 3242-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.


Lette CRSJ op kwaliteit en samenhang?
In de pers werd weleens geschreven dat de thema's van de festivals vaak wel erg fantasievol en op een eigenzinnige wijze werden ingevuld door de deelnemende partijen. Dat stoorde mij niet. Ik zag elk thema vooral als kapstok. In de stad deden veel mensen mee en in de loop van zo'n gezamenlijke operatie kwamen er vanzelf bijzondere dingen en mensen bovendrijven. Anton van Geffen, de studieleider van de Toneelschool, deed bijvoorbeeld hele mooie dingen op de Toneelschool. Dat Beuys en Abramoviç in 1978 naar Arnhem kwamen en optraden in Theater aan de Rijn was te danken aan Marten Hendriks, Ad Gerritsen en Jan Brand. Die waren goed op de hoogte van wat er speelde in de internationale kunst en hadden de contacten om in 1978 in het kader van het Festival Theater & Wij een programma van performances in Theater aan de Rijn te organiseren. Dat soort dingen konden gebeuren door de open opzet, maar ook doordat we de mensen en de instellingen in de stad persoonlijk kenden en erop konden vertrouwen dat ze met iets bijzonders zouden komen.

Je zei eerder dat het je doel was om Arnhem zo zwaar mogelijk te laten meetellen op cultureel gebied. Waren je doelen dan niet ongeveer dezelfde als die van de huidige citymarketeers, die kunst zien als middel om toeristen te trekken en de stad economisch te versterken?
Dat bestrijd ik. Ik zeg niet dat economische doelen onbelangrijk zijn voor een stad. Maar als het over kunst gaat, moet je niet in eerste instantie denken in termen van geld verdienen. Als je cultuur alleen maar wilt zien als een investering die de gezamenlijke winkelomzet moet verhogen, ga je al bij voorbaat het schip in. Het ging mij en de mensen om mij heen om de intrinsieke waarde van kunst en om de mogelijkheid om op basis van die intrinsieke waarde iets gezamenlijks te doen. Zoiets geeft glans aan een stad. Het wekt sociale energie op en maakt zichtbaar dat een stad meer is dan een optelsom van losse individuen. Als je dat in idealistische bewoordingen gaat uitleggen, dan wordt het al snel vervelend, maar zo dacht ik erover. Ik wilde met de festivals en trouwens ook met de Paralympics laten zien dat Arnhem een energieke en gastvrije stad was, waar door samenwerking bijzondere dingen van de grond werden getild. Bovendien, door aan te sturen op samenwerking en gezamenlijkheid werd de culturele sector, die voordien geïsoleerd van elkaar en ieder op zijn eigen plek opereerde, veel en veel zichtbaarder voor de burgers, maar ook voor de gemeenteraad. Dat betekende dat er voor de culturele sector meer steun was dan nu. Alles bij elkaar opgeteld droeg dat natuurlijk ook weer bij aan de naam van Arnhem. In de pers werd Arnhem in de jaren zeventig en tachtig samen met Eindhoven en Maastricht genoemd als stad waar je buiten de Randstad moest zijn als het ging om cultuur.


 






 


 


 


Afbeeldingen 89 Liesbeth Brandt Corstius, bron internet. 90 Idem, bron 5uur…!!! 91 Saskia Bos, bron internet. 92 Georg Jiri Doukopil, Sonsbeek 1986, bron internet. 93 Sonsbeek 1986, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8705. 94 Sonsbeek 1986, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8840. 95 Mario Merz, Sonsbeek 1986, Gelders Archief coll. 1524 nr.8894. 96 Rebecca Horn, Sonsbeek 1986, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8848. 97 Sonsbeek 1986 Gelders Archief coll. 1524 nr. 8854. 98 Tom Otterness, Gelders Archief coll. 1524 nr. 9614. 99 Sonsbeek 1986, Gelders Archief coll. 1524 nr. 8715.

Hoe kwam je op het idee om Jan Hoet, die in 1986 hoge ogen had gegooid met de organisatie van de Chambres d'Amis in Gent en vervolgens internationaal aan de weg begon te timmeren, te vragen als curator voor de Sonsbeektentoonstelling? 
Het idee om Jan Hoet te vragen had een voorgeschiedenis. In 1982 nam Pierre Janssen afscheid als directeur van het Gemeentemuseum Arnhem en werd ik belast met de sollicitatieprocedure voor een nieuwe directeur. Een commissie kwam er niet aan te pas, en ik kon mijn advies voorleggen aan de wethouders cultuur en personeelszaken. Ik heb hen met volle overtuiging geadviseerd om Liesbeth Brandt Corstius te benoemen. Die was daarvoor conservator van het Boijmans van Beuningen geweest, redacteur van het tijdschrift Opzij en in 1978 medeoprichter van de Stichting van Vrouwen in de Beeldende Kunst. Voor dat advies had ik een aantal redenen. De kunst van vrouwen was in Arnhem wel aan bod gekomen, maar mijns inziens onvoldoende. Tijdens de gesprekken die ik met Brandt Corstius voerde kwam ze met zeer interessante ideeën daarover, niet alleen over kunstenaars die nog nooit in Arnhem te zien waren geweest, maar ook over thema's en onderwerpen. Een tweede reden waarom ik adviseerde om haar te benoemen, was wat ik al eerder zei. Onder Janssen liepen de zaken met personeel en staf niet echt soepel. Liesbeth Brandt Corstius had ideeën over hoe dat beter en vriendelijker zou kunnen. Mijn derde reden had te maken met het feit dat Janssen een man was en op zichzelf al een soort kunstwerk met een eigen tv-programma. Als je weer een man zou benoemen, hoe kon die dan uit de schaduw treden van een dergelijke voorganger? Dat zou niet zo eenvoudig zijn. Het moest helemaal anders en dus was Liesbeth Brandt Corstius mijns inziens een zeer geschikte kandidaat. De wethouders van cultuur en personeelszaken die ik dat adviseerde waren het daarmee eens. Brandt Corstius werd benoemd en speelde vervolgens een belangrijke rol bij het tot stand komen van een nieuwe Sonsbeek-tentoonstelling.
Liesbeth Brandt Corstius had al tijdens de sollicitatiegesprekken laten weten dat de Sonsbeektentoonstellingen en de mogelijkheid om die een nieuw leven in te blazen een niet onbelangrijke reden waren waarom ze haar werk in de Randstad wilde inruilen voor een baan in Arnhem. Eenmaal benoemd als directeur van het museum organiseerde Liesbeth Brandt Corstius een kring van mensen die gezamenlijk ideeën ontwikkelden over de inhoud van zo'n nieuwe Sonsbeektentoonstelling. Het plan van één van hen, Saskia Bos, de toenmalige directeur van De Appel in Amsterdam, was daar een uitvloeisel van. Het plan van Bos voorzag in een tentoonstelling in het park en de Witte Villa. Blikvanger was een door Wiek Röling ontworpen glazen beeldenpaviljoen, drijvend op het water van de Grote Vijver, en Bos had ook nog een plan voor een uit glas opgetrokken bouwwerk op de Ronde Weide. Dat laatste is er door gebrek aan geld niet gekomen, maar in plaats daarvan werd er een uit het Westland afkomstige agrarische kas gehuurd. De Sonsbeektentoonstelling van 1986 was een succes en daardoor was het mogelijk om na te denken over een volgende Sonsbeektentoonstelling.
 Ik had midden jaren tachtig Jan Hoet leren kennen tijdens de opening van een tentoonstelling. We raakten bevriend en Hoet leidde me rond door de tentoonstelling Chambres d'Amis, die hij in 1986 organiseerde in Gent. Hoet was een slimme en charismatische organisator en een geweldige fondswerver, net als ik een beetje een ‘bedelaar’.

Hoezo bedelaar?
Ik heb mijn hele leven ‘gebedeld’. Bij bedrijven en instanties, bedoel ik. Het bedrijfsleven geeft niet zomaar geld voor cultuur of sportvoorzieningen, maar sommige bedrijven zijn graag bereid om je te ondersteunen in natura en met diensten, kennis en contacten. Ik heb in Sliedrecht op die manier een heel cultureel centrum bij elkaar ‘gebedeld’.


 

Afbeeldingen 100 Jan Hoet, bron internet. 101 Hans Eichel Oberbürgermeister Kassel 1975-1991, bron internet.


Terug naar Jan Hoet.
Chambres d'Amis in Gent was een baanbrekende aangelegenheid. Jan Hoet verliet tijdelijk het museum en liet kunstenaars een vijftigtal kunstwerken maken in voor het publiek toegankelijke particuliere woningen. Dat idee sprak me aan. De Gentenaren kwamen bij elkaar over de vloer om kunst te bekijken. Dichter bij het publiek kun je kunst waarschijnlijk niet brengen en Hoet maakte van de kunstmanifestatie een gebeurtenis waar de hele stad aan meedeed. Die gemeenschappelijkheid stond ook mij voor ogen bij het organiseren van de Arnhemse festivals. Bij een van mijn latere bezoeken aan Gent heb ik Jan Hoet voorgesteld om hem in Arnhem voor te dragen als curator van de Sonsbeektentoonstelling die ergens in de jaren negentig zou moeten plaatsvinden. Jan Hoet zei onmiddellijk ja. Op dat moment werd er nog niet aan de poten van mijn stoel gezaagd, maar al snel daarna wel. Het gemeentebestuur nam organisatie-adviesbureau Rijnconsult in de arm om de bestaande organisatie door te lichten. Ik besefte natuurlijk dat de bijzondere positie van CRSJ daarbij ter discussie zou komen te staan. Dus nam ik bij een volgende afspraak met Jan Hoet Thea van den Bergh mee, ironisch genoeg mijn latere opvolger, maar toen nog medewerker van het museum. Van den Berg had als educatief medewerker een hoop werk verzet voor Sonsbeek 1986. Ik nam haar mee met in mijn achterhoofd de gedachte, dat als ik als hoofd cultuur mijn biezen zou moeten pakken, er in ieder geval nog een persoonlijk contact tussen Jan Hoet en het Gemeentemuseum zou overblijven. Jan Hoet ontving ons hartelijk, maar deelde vrijwel onmiddellijk mee dat hij die ochtend was gebeld. De organisatie van de Documenta in Kassel had hem gevraagd om de Documenta te organiseren. Hoet was vanzelfsprekend in de wolken, maar voor ons was het een lelijke tegenvaller. We zaten in de kelder van het museum in Gent en na wat eten en drinken kwam Jan Hoet met een idee. Wat zouden wij ervan denken als hij de organisatie in Kassel voorstelde de Documenta uit te breiden naar Arnhem en Gent met hem als topdirecteur en per stad een adjunct? Dat klonk ons als muziek in de oren. De volgende dag heb ik dat idee in Arnhem voorgelegd aan burgemeester Job Drijber. Die was enthousiast, maar voelde er niet voor om naar Duitsland te reizen en daar de zaak te bespreken met de burgemeester van Kassel, Hans Eichel, die als voorzitter van de raad van toezicht van de Documenta een alles bepalende stem had. Ik moest maar een brief schrijven. Dat deed ik. Ik heb er een officiële vertaler bijgehaald, want in zo'n brief mag natuurlijk geen woord verkeerd staan. Binnen drie dagen hadden we al antwoord. De burgemeester van Kassel liet in slechts een paar regels weten dat hij er niet aan dacht om de Documenta uit te breiden naar Arnhem, Gent of waar dan ook.

Gaf hij nog een reden op, waren we te klein of te onbekend?
Nee, een reden stond er niet bij. Het lijkt me niet onaannemelijk dat de burgemeester van Kassel heeft gedacht dat het een opzetje van Arnhem was om goedkoop mee te liften met het succes van de Documenta, maar ik vind het nog steeds spijtig.




 




 









102 John Körmeling, Sonsbeek 1993, bron internet. 103 Jan van de Pavert Sonsbeek 1993, bron internet. 104 Idem, bron website Jan van de Pavert. 105 idem
106 Pepe Espaliu performance tuin Gemeentemuseum in het kader van Sonsbeek 1993, bron internet. 107 Idem. 108 Idem. 109 Marc Quinn, Sonsbeek 1993, bron internet. 110 idem, bron website Marc Quinn.

En toen werd niet Jan Hoet, maar Valerie Smith de curator van Sonsbeek 1993.
Ja en die maakte een gedurfde tentoonstelling die wellicht haar tijd vooruit was. Ze breidde de tentoonstelling uit naar de stedelijke randgebieden en naar Arnhem-Zuid en ging in op de sociale aspecten van de stad als gemeenschap. Er was nogal kritiek op het concept van Smith en op haar presentatie naar de stad en naar de media. De bezoekcijfers waren aanzienlijk lager dan verwacht en er werd geklaagd dat de verschillende plekken waar werk werd getoond moeilijk te vinden waren. Het ontbrak aan routing. Adequate publieksinformatie was er niet of te laat. De oorzaak daarvan was in mijn ogen het ontbreken van een goede organisatorische ondersteuning. CRSJ en Buro Evenementen, die in 1986 voor de nodige organisatorische ondersteuning hadden gezorgd, waren opgeheven. Publicitair en organisatorisch functioneerde Sonsbeek 1993 belabberd en dat heeft de tentoonstelling parten gespeeld.

Hoe stond het met je ideologische motivatie? In het begin van de jaren zeventig had je mensen als Jan Kassies en Jean Leering. Die zagen in de kunst een instrument voor maatschappelijke verandering. De kunst zou de burger als een soort elektroshocktherapie verlossen van traditie en vooroordelen. Kon je je vinden in dat soort ideeën?
Nee, niet helemaal. Ik had mijn eigen geschiedenis en mijn eigen opvattingen. Ik vond het van belang dat de mensen door kennis te nemen van kunst iets extra's zouden ervaren tegenover alle commerciële uitingen. Ik hoopte op een groeiende participatie op kunstgebied, zowel actief als passief en op dwarsverbindingen binnen de kunstsector. Ik dacht dat je dat stap voor stap zou kunnen bereiken. Dat zat in mijn achterhoofd, maar wat ik deed kwam toch meer voort uit pragmatische, dan uit ideologische overwegingen. Dat was al zo toen ik actief was in de jeugdbeweging van het NVV. Ik hechtte aan samenwerken en het benutten van de kwaliteiten van mensen. Via het POBK kwam ik onder andere in aanraking met Jean Leering. In zijn ideeën kon ik me niet altijd vinden, maar Leering was een bijzondere man. Hij had visie en in de persoonlijke omgang had hij een warme uitstraling. Daarmee kon hij mensen op een opmerkelijke wijze enthousiasmeren en bij dingen betrekken. Dat maakte indruk op mij en was iets waarvan ik leerde.


 


111 Jean Leering, bron internet. 112 Foto Marc Pluim, Ahmed Marcouch burgemeester van Arnhem, bron internet.

Bij Jan Kassies was gaandeweg de jaren zeventig sprake van ontgoocheling. De kunst bleek niet het gehoopte maatschappelijke breekijzer. Was er bij jou ook sprake van ontgoocheling?
Ik heb lang het idee gekoesterd dat kunst een inhoudelijk verrijkende invloed uitoefende op het maatschappelijk klimaat. In de loop van de jaren tachtig zag ik in dat dat toch niet zo eenvoudig en vanzelfsprekend was. De wereld van nu stond me toen niet voor ogen. De bizarre rijkdom van mensen uit de voetbalwereld en het entertainment, die klakkeloos aanvaard wordt, hoewel iedereen zogenaamd tegen superrijken is en de bestaanszekerheid van de meerderheid van de burgers drastisch is uitgehold, vind ik onbegrijpelijk. Dat je miljoenen uitgeeft aan een Europees Songfestival vind ik niet minder onbegrijpelijk. Dat lagere overheden zich met de organisatie daarvan willen bemoeien vind ik een vorm van populisme. Hoewel… Laat ik de zaak nou ook weer niet overdrijven, Burgemeester Marcouch moet zijn stad naar buiten wel ‘verkopen’ en onder internationale aandacht brengen. En toch zou ik zeggen: geef het uit aan muziekonderwijs en kunstvernieuwing in de eigen stad. Zorg vooral ook voor kunstparticipatie van de jeugd.






113 Foto G. van Roden, tentoonstelling Servie Janssen in de Gele Rijder 1979, Gelders Archief coll. 1544 nr. 5622-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 114 Foto G. van Roden, kunstgalerij De Rietstal wordt kunstcentrum De Gele Rijder 1979, Gelders Gelders Archief coll. 1544 nr. 5211-0002 CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 

De afdeling CRSJ werd eind jaren tachtig ontmanteld en opgeheven. In de plaats van Buro Evenementen kwam de Stichting Arnhem Promotion, een organisatie die na verloop van tijd meer geld bleek uit te geven aan zichzelf dan aan concrete activiteiten. De gemeentelijke bemoeienis met cultuur werd weer ondergebracht bij onderwijs en er kwam een einde aan de nauwe samenwerking en de verwevenheid van de Arnhemse cultuurambtenaren en de Arnhemse kunstwereld. De gemeenten en provincies hebben hun zaken tegenwoordig efficiënt geregeld met een zakelijke subsidiesystematiek en eisen op het gebied van publieksbereik, maatschappelijke relevantie en cultureel ondernemerschap. Alleen lijkt de fut er bij de kunstenaars en de kunstinstellingen wel een beetje uit. Hoe zou dat anders kunnen?
Hoe je cultuur tegenwoordig bestuurlijk en ambtelijk zou moeten organiseren, daar hou ik me buiten. Wat ik mis is een stevig geluid van kunstenaars, zoals je dat in de jaren zeventig, tachtig en negentig had. Musici, acteurs en beeldende kunstenaars waren georganiseerd in vakbonden en andere organisaties en daarmee konden ze een vuist maken. Dat soort organisaties lijken naar de achtergrond verdwenen en zijn amper hoorbaar. In Arnhem was ooit de GBK gevestigd, de Gemeenschap Beeldende Kunstenaars, opgericht in 1946 in Nijmegen. Die oprichting kwam voort uit artistiek elan na een beroerde tijd waarin Nederland vijf jaar lang was afgesloten van de buitenwereld en de beschaving. Na de opheffing van CRSJ werd ik in 1990 gevraagd om voorzitter van de GBK te worden. Daar was ik blij mee, wamt zo was ik toch nog betrokken bij de beeldende kunst. Ik ben tot 2003 voorzitter gebleven en in die jaren was de GBK een bloeiende vereniging met een groot aantal leden. De organisatie deed veel en kostte weinig. Er was slechts één vaste medewerker met een zeer bescheiden salaris en de rest van de medewerkers had een Melkertbaan. Veel leden zette zich in als vrijwilliger en zo werden dingen mogelijk gemaakt. Er waren tentoonstellingen in Arnhem, Nijmegen en Apeldoorn. De GBK had een eigen tijdschrift en er werd een prachtig jubileumboek uitgegeven. Om lid te worden van de GBK moest je worden geballoteerd en veel kunstenaars deden daar moeite voor. Het was een vorm van erkenning van je kunstenaarschap en het leverde veel nijdige brieven op van mensen die waren afgewezen. Al met al was de GBK een organisatie die in de stad en de provincie meetelde. Politici zijn nu eenmaal gevoelig voor organisaties en een kunstenaarsorganisatie kan de politiek ook inhoudelijk voeden. Wat mij verbaast, is dat de GBK zichzelf in 2017 heeft opgeheven. Dat vind ik onbegrijpelijk gezien de moeite die er door veel mensen ooit werd ingestoken. Bovendien is het een zeer slecht signaal. Je komt tegenwoordig te weinig politici tegen die betrokken zijn bij kunst en voor wie cultuur een onderwerp is. Als kunstenaars een maatschappelijke inbreng willen hebben, dan moeten ze zich organiseren. Om als kunstenaar invloed uit te oefenen op de vormgeving van het politieke bestel moet je niet op afstand blijven staan, maar de politiek opzoeken.