donderdag 18 april 2019

'DAARMEE WORSTELT DE COMMISSIE.' WAT IS ER IN ARNHEM OVER VAN DE ARNHEMSE SCHOOL?


Afbeelding 1: Academie voor beeldende kunsten Arnhem 1960-1970, foto Cor de Boer, Gelders Archief ingang 1538, fotocoll. De Boer inv. nr. 409.


Categorie: beschouwing/Onderwerp: De beeldende milieuvormgeving in Arnhem in de jaren zeventig van de twintigste eeuw en de invloed van Berend Hendriks binnen de gemeentelijke  Commissie Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen/Auteur: Peter Nijenhuis


De Arnhemse School hield zich in de jaren zeventig van de vorige eeuw bezig met de vormgeving van de publieke ruimte. Hoe invloedrijk waren de vormgevers van de Arnhemse School in hun thuisbasis en wat is er veertig jaar later in Arnhem over van hun werk?


Ontgrenzing

Er werd in Nederland in de jaren zeventig van de vorige eeuw onder druk van bevolkingsgroei en woningnood meer gebouwd dan ooit, maar niet tot ieders tevredenheid. Critici gaven af op de eenvormigheid en de onmenselijke schaal. Nieuwbouwwijken boden weinig beleving. Ze misten verscheidenheid, de combinatie van orde en rafeligheid, herkenbaarheid en meerduidigheid van historisch gegroeide stadskernen. Ook wat betreft hun gebruiksmogelijkheden schoten ze tekort. Men had er enerzijds te weinig ruimte om zich af te zonderen en geborgen te voelen. Anderzijds bood de nieuwbouw te weinig mogelijkheden voor spel, ontdekking, ontmoeting en identificatie met de eigen leefomgeving.

De kritiek kwam uit verschillende kampen. Ongetwijfeld het meest bekende daarvan was de kring rond het tijdschrift Forum.[1] Kritiek werd eveneens geleverd door de Arnhemse School. Anders dan de kringen rond Forum waren degenen die tot de Arnhemse School werden gerekend geen architecten of stedenbouwkundigen. Het waren kunstenaars die hadden gestudeerd of als docent verbonden waren aan de opleiding Monumentaal Nieuwe Stijl van de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem, in 1964 opgezet door de toen pas vijfentwintigjarige, maar als kunstenaar al succesvolle Peter Struycken.[2]

In de bouwwereld, waar architecten en stedenbouwers de toon aangaven, waren de Arnhemse monumentale kunstenaars of, beeldende milieuvormgevers zoals ze ook wel werden genoemd, betrekkelijke buitenstaanders. De voorgeschiedenis van de Arnhemse opleiding was de monumentale kunst oude stijl: de plastieken, muurschilderingen, glas-in-loodramen en wat dies meer zij, die voorheen openbare gebouwen, straten en pleinen sierden en vormgaven aan collectief gedragen waarden en ideeën. Was daar in de samenleving van na 1945, die zich op allerlei fronten en ingrijpender dan voorheen moderniseerde, nog plaats voor? Niet volgens Berend Hendriks, die in Arnhem door directeur Verburg aan initiatiefnemer Peter Struycken werd toegevoegd om vorm te geven aan het nieuwe studieprogramma. Van daadwerkelijk door iedereen, zonder distantie gedragen waarden en ideeën was naar zijn mening juist steeds minder sprake. Daarmee was de zin en de noodzaak van de monumentale kunst oude stijl verdwenen, maar een ander, nieuw en belangrijk werkterrein diende zich aan.[3]




 











 




 


 
Afbeelding 2 t/m 20: 2 Ad Dekkers, Hans Koetsier, Galerie houdster Riekje Swart, Bob Bonies en Peter Struycken 1968, foto Bram Wisman. Maria Austria Instituut. Bestandsnaam 030025000703..3 Berend Hendriks, interieur Koningskerk Watergraafsmeer 1956.4 Peter Struycken, Wetsmatige beweging 1963, Lak op paneel, Dordrechts Museum. 5 Ad Dekkers, tegelreliëf schoolplein MTS Gouda 1971.6 Bob Bonies, 65 014 8.10, 1965. Website Borzo Gaerie.7 Hans Koetsier, I want it, Ik wil het, zeefdruk 1974 1976. 8 Jan Schoonhoven, R 71-10, 1971, hout, karton, papier, verf (latex) Kröller Müller Museum.9 Forum 1960 1961 nr. 6 7, omslagontwerp Jurriaan Schofer. 10 Aldo van Eyck speelplaats Dijkstraat 1954. Artikel Marina van den Bergen ArchiNed. 11 Aldo van Eyck, speelplaats Buitenveldert (Van Eesterenmuseum Amsterdam). 12 Aldo van Eyck, Burgerweeshuis Amsterdam 1967.13 Aldo van Eyck, Burgerweeshuis Amsterdam 1967.14 Aldo van Eyck, Burgerweeshuis Amsterdam 1967. 15 Aldo van Eyck, speelplaats Nieuwmarkt Amsterdam. 16 Aldo van Eyck, klimpalen Vondelpark Amsterdam. 17 Herman Hertzberger, Repeated Living Cells, studie Forum 1959. Het Nieuwe Instituut. 18 Herman Hertzberger, Repeated Living Cells, studie Forum 1959. Bron Het Nieuwe Instituut. 19 Herman Hertzberger, schets voor het Centraal Beheergebouw 1968 Het Nieuwe Instituut. 20 Herman Herzberger, Centraal Beheer Apeldoorn Ontwerp 1972.

De verscheidenheid en de visuele rijkdom die in de historische stad in de loop van de tijd min of meer organisch was ontstaan, moest in de nieuwgebouwde omgeving kunstmatig worden aangelegd. Daar lag wat betreft Peter Struycken de taak van de monumentale kunstenaar nieuwe stijl, de beeldende milieuvormgever. Zijn of haar betekenis lag in het vermogen om in een gegeven situatie onverwachte mogelijkheden te herkennen die, eenmaal vormgegeven, een uitbreiding van de ervarings- en gebruiksmogelijkheden opleverden. Het kunstenaarschap in de oude zin van het woord, gericht op de individuele expressie, kwam daarbij niet van pas; het autonome of op zich staande kunstobject evenmin. De beeldende milieuvormgever zadelde de openbare ruimte niet op met individuele problematieken. Hij of zij bediende zich in de jaren zestig en zeventig veelal van een geometrische beeldtaal en onderzocht mogelijkheden om door middel van kleur, vorm en materiaal bij te dragen aan de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Die bijdrage kon op verschillende wijzen een vorm aannemen. De beeldende milieuvormgever schiep een omgeving waar ruimte was voor activiteit, ontmoeting en rust door het inrichten van fiets en wandelroutes, speelplaatsen, pleintjes, parkeerplaatsen en stedelijke restruimtes. Een mogelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit van de openbare ruimte zag Struycken niet minder in een associatieve benadering, zoals de trog en de ouderwetse lantaarnpaal die Wim T. Schippers ooit bedacht voor de Bijlmer. De beeldende milieuvormgever kon aan de kwaliteit van de openbare ruimte eveneens bijdragen door het verhogen van de visuele complexiteit. Volgens Struycken had het geen zin om woningen te ontwerpen om ze vervolgens telkens op dezelfde symmetrische wijze te rangschikken of als los zand over het terrein te strooien. De straat was in de nieuwbouw van de jaren zestig en zeventig een onaantrekkelijk en noodzakelijk euvel dat vastzat aan het bouwen van woningen. De beeldende milieuvormgever zou hier een bijdrage kunnen leveren door systematisch onderzoek te doen naar de mogelijkheden om met een minimum aan elementen een maximum aan rangschikkingsvormen te vinden.[4]

De Arnhemse benadering, daar is inmiddels uitgebreid over geschreven, bouwde verder op de ideeën van voor- en naoorlogse avant-gardes in de beeldende kunst en toonde verwantschap met de benadering in kringen van architecten rond CIAM, Team 10 en het al genoemde tijdschrift Forum. Men hoeft de ogen maar de kost te geven om te zien dat de beeldtaal van de Arnhemmers overeenkomsten vertoonde met die van architecten als Herman Herzberger en Aldo van Eyck, vormgevers als Wim Crouwel en Jurriaan Schrofer en kunstenaars als Ad Dekkers en Jan Dibbets. Een zaak waar in avant-gardistische kringen groot belang aan werd gehecht, was de samenwerking tussen stedenbouwkundigen, architecten en beeldend kunstenaars. Van de traditionele scheiding tussen de beeldende disciplines zou in de toekomstige, moderne en op de ontplooiing van het individu gerichte samenleving geen sprake meer zijn.[5] De Arnhemse benadering sloot ook aan bij de ontwikkelingen in de toenmalige kunst. Die werden in Europa onder andere zichtbaar door tentoonstellingen als Op losse schroeven in 1969 in het Stedelijk Museum Amsterdam, When attitudes become form in datzelfde jaar in de Kunsthalle in Bern en tijdens de Arnhemse Sonsbeektentoonstelling van 1971. Net als Nul-kunstenaars, minimalisten, conceptuelen en andere zogenaamde neo-avant-gardisten ging het de Arnhemse omgevingsvormgevers om de ontgrenzing van de kunst. Er werden vragen gesteld bij het traditionele, individualistische kunstenaarschap, het kunstobject en de scheiding tussen de beeldende disciplines. De beeldende kunst beperkte zich ook niet langer tot de traditionele kunstruimte, het museum of de galerie. Zij diende een deel te worden van het dagelijkse leven waaraan de kunstenaar vorm gaf met behulp van talent en kennis van de zintuiglijke en psychologische aspecten van de ervaring van ruimte, vorm, kleur en materialen.[6]








 


 

    
  

Afbeeldingen 21 t/m 28: 21 Herman Herzberger, Centraal Beheer Apeldoorn Ontwerp 1972. 22 Wim Crouwel, New Alphabet 1967. 23 Wim Crouwel, Affiche Stedelijk Museum Amsterdam 1975. 24 Marius Boezem, tentoonstelling Op losse schroeven Stedelijk Museum Amsterdam 1969. 25 Reiner Ruthenbeck, Tentoonstelling When Attitudes Become Form, Bern 1969. 26 Theo Botschuijver, Jeffrey Shaw en Sean Wellesley-Mille, Paviljoen, auditorium en videostudio, tentoonstelling Sonsbeek buiten de perken, Arnhem 1971. Bron site Jeffrey Shaw. 27 Theo Botschuijver, Jeffrey Shaw en Sean Wellesley-Mille, Informatiecentrum, tentoonstelling Sonsbeek buiten de perken, Arnhem 1971. Bron site Jeffrey Shaw. 28 Tony Smith, Arch, tentoonstelling Sonsbeek buiten de perken, Arnhem 1971. 

Er werden in de kring van de Arnhemse School nogal wat idealen en ambities gekoesterd en men deelde een aan De Stijl verwant geloof in de mogelijkheid om mens en maatschappij door middel van vormgeving en architectuur op te voeden en te veranderen.[7] Maar hoe konden dergelijke idealen en ambities worden verwezenlijkt? Peter Struycken, Berend Hendriks, Eugène Terwindt, Karin Daan en andere vertegenwoordigers van de Arnhemse beeldende milieuvormgeving hadden daar begin jaren zeventig uitgesproken ideeën over. De beeldende milieuvormgever moest deel gaan uitmaken van de ontwerpteams van architecten en stedenbouwkundigen zoals die overal in de bouwwereld en bij overheidsdiensten te vinden waren. Als gelijkwaardig teamlid diende de beeldend milieuvormgever van begin af aan inbreng te hebben in de gezamenlijke ontwerparbeid.[8] Wat kwam daar in Arnhem in de jaren zeventig van terecht?

De commissie

In Arnhem had Berend Hendriks, naast zijn werk als docent en vormgever, van 1971 tot 1979 zitting in de in dit kader niet onbelangrijke gemeentelijke Commissie Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen, hier verder aangeduid als 'de commissie'. Begin jaren zeventig was de commissie op aandringen van de wethouder uitgebreid om haar draagvlak te verbreden en haar behalve met de gemeentelijke diensten te verbinden met kunstenaars, het Arnhemse Gemeentemuseum, de Academie voor Beeldende Kunsten en in kunst geïnteresseerde burgers.[9] Lid waren in de jaren zeventig ir. J. Sluiter en zijn opvolger ir. D.C. Scheffer, directeuren van de dienst gemeentewerken en ir. R. Geerling directeur van de in 1977 verzelfstandigde stedenbouwkundige dienst. Eveneens lid waren de secretaris van de welstandscommissie D. Massaar en stadsarchitect ir. C. Pet. Vicevoorzitter van de commissie was het hoofd van de afdeling Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzaken (C.R.S.J.) Herman Hofman en van diezelfde afdeling trad E.J.B. van Eijndhoven op als secretaris. Kunstenaarsleden waren Johan Mekkink, Chris van den Berg, Arno Arts, Hans Eijkelboom en Piet Slegers. De in Rozendaal woonachtige J.D. van Hasselt, medewerker van de Algemene Bank Nederland, nam in de commissie zitting als een in kunst belangstellende burger en werd in die hoedanigheid opgevolgd door mr. J.G. de Vries Robbé. Het Arnhemse Gemeentemuseum werd in de commissie vertegenwoordigd door Pierre Janssen, die overigens al begin jaren zeventig wegens zijn naar eigen zeggen drukke werkzaamheden, het verzoek indiende om ontslagen te zijn van de plicht de vergaderingen bij te wonen.[10]

 


 


 



 

Afbeelding 29 t/m 37: 29 Wethouder A.J. Berkhout, opening negende Sinterklaas Kunstverkoop, met links Arno Arts en rechts Geert Jan Buitenhuis, Arnhem 1977. Gelders Archief, toegangsnummer 1544 fotocoll. Gerth Roden, invent. nr. 20070002, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 30 Wethouder A.J.J.M. Terstegge, onthulling kunstwerk Joep Sterman bij winkelcentrum Elderhof 1977, Gelders Archief, toegangsnummer 1544 fotocoll. Gerth Roden, invent. nr. 1467 0002, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 31 Ger Gerrits, Portret van Berend Hendriks potlood ongedateerd, Instituut Coll. Nederland, Amsterdam, inv./cat.nr AB6813. Bron Rijksdienst kunsthistorische Documentatie. 32 Berend Hendriks. 33 Hans Eijkelboom, Een buitje regen, 1971. 34 Bebouwing Groningensingel, foto gedateerd 1978, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. Voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 18515. 35 Bouw van Winkelcentrum Kronenburg, foto gedateerd 1977 1978, Gelders Archief, toegangsnummer 1501 fotocoll. Gelders Archief, inv. nr. 10455.36 De Laar in Aanbouw, foto gedateerd 1979, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. Voormalig gemeentearchief Arnhem 2, inv. nr. 18474. 37 Joop Beljon, voorterrein voormalig Rijksbelasting kantoor, nu openbaar ministerie.


De commissie adviseerde de wethouder aanvankelijk in hoofdzaak over plekken in de stad waar het plaatsen van een kunstwerk aan de orde zou kunnen zijn. De commissieleden deden de wethouder voorstellen wat betreft de kunstenaars die voor een opdracht in aanmerking kwamen. Ze beoordeelden ontwerpen en modellen voordat de wethouder een definitieve opdracht gaf of een gemeentelijke bijdrage aan het tot stand komen van een kunstwerk goedkeurde.[11] Naast die traditionele taak van stadsverfraaiing door middel van het plaatsen van kunstobjecten, zag de commissie, of althans sommige commissieleden, in de jaren zeventig een nieuwe en andere taak: het bevorderen van de kwaliteit van de openbare ruimte in bredere zin. Arnhem stond begin jaren zeventig aan de vooravond van een stedenbouwkundige uitbreidingsoperatie in de vorm van een aantal nieuwbouwwijken ten zuiden van de Nederrijn. Op grond van de toen algemeen gedeelde, maar achteraf gezien veel te hoge verwachtingen omtrent de groei van de Nederlandse bevolking, voorzag de Dienst Stedenbouw Arnhem de ontwikkeling van Arnhem-Zuid als een apart stadsdeel. Dat stadsdeel zou honderdduizend inwoners tellen, in plaats van de huidige 75 duizend, en beschikken over een eigen, cultureel en recreatief geoutilleerd stadscentrum op de plaats waar nu het winkelcentrum Kronenburg is gevestigd.[12] De Arnhemse uitbreidingsplannen moeten de beeldende milieuvormgevers begin jaren zeventig gefundenes Fressen hebben geleken. Toch wisten ze daar uiteindelijk niet echt hun stempel op te zetten.

Toen hij in 1979 afscheid nam van de commissie, ontving Berend Hendriks een brief van wethouder Bisterbosch. Hendriks werd daarin bedankt voor het feit dat door zijn invloed de belangstelling voor de omgevingsvormgeving sterk was vergroot en interessante projecten waren ondernomen of in voorbereiding waren.[13] Dat de wethouder geen loze woorden gebruikte, wordt veertig jaar later bevestigd door Herman Hofman, zoals hierboven al vermeld in de jaren zeventig hoofd van de dienst Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzaken en lid van de commissie. De invloed van Berend Hendriks binnen de commissie sprak volgens Herman Hofman onder andere uit de gang van zaken in 1974 en 1975 rond Blauwe Golven, het ontwerp van Peter Struycken voor de vormgeving van het Roermondsplein. Struycken werd gedwongen om in zijn ontwerp groen op te nemen en samen te werken met landschapsarchitect Bob van der Vliet. Volgens Hofman gebeurde dat niet onder druk van de toenmalige milieubeweging. De milieubeweging, aldus Hofman, legde in de jaren zeventig nog niet zoveel gewicht in de schaal. Struycken moest gaan samenwerken met landschapsarchitect Bob van der Vliet omdat Berend Hendriks en beeldhouwer Piet Slegers, Hendriks weinig spraakzame bondgenoot, Struyckens ontwerp 'te mager' vonden.[14]

Ook het soort kunstenaars aan wie in Arnhem in de jaren zeventig opdrachten werden gegeven, lijkt op Hendriks' invloed te wijzen. Onder de uitverkorenen waren nogal wat van Hendriks studenten en ex-studenten.[15] Chris van den Berg, kunstenaar en behalve lid van de commissie ook lid van de recalcitrante en tegen de Sonsbeektentoonstelling van 1971 agerende Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars (BBK), maakte daar in 1972 bezwaar tegen. Van den Berg sprak van een 'afschuwelijke clanvorming' en vroeg zich af of er door alle aandacht voor beeldende omgevingsvormgeving nog wel geld genoeg overbleef voor 'gewone kunst'.[16]

Van den Bergs bezwaren leidden niet tot een koerswijziging. Ter verdediging van Hendriks zou men kunnen aanvoeren dat de beeldende milieuvormgeving in zijn ogen om speciale vaardigheden vroeg waarover de zogenaamde 'atelier-kunstenaar' niet beschikte.[17] Volgens Hendriks ex-student Eugène Terwindt, veertig jaar later, wekten de vele opdrachten die de Arnhemse milieuvormgevers in de jaren zeventig verwierven afgunst bij andere kunstenaars. Maar tegen de beeldende milieuvormgeving, aldus Terwindt, die wat dat betreft bevestigd wordt door Peter Struycken, werd door buitenstaanders nogal gemakkelijk aangekeken. De technische, juridische en organisatorische kwesties die erbij kwamen kijken en de bouwtechnische kennis waarover de ontwerper diende te beschikken zag men doorgaans over het hoofd.[18] Terecht of onterecht, Hendriks' opvattingen liepen wat dit betreft niet helemaal parallel aan de door het ministerie van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk Werk in 1976 in het leven geroepen regeling Praktijk Onderzoek Beeldende Kunsten (P.O.B.K.), bedoeld om het werkterrein van een groeiende groep beeldende kunstenaars te verbreden en hun inkomen te verbeteren.[19] De ironie is, dat de kunstenaarshonoraria van het hier verderop beschreven project Kroonse Wal in Arnhem-Zuid, werden betaald met geld van de P.O.B.K. Van Hendriks en de commissie, die met dit project veel bemoeienis hadden, vroeg dat enig plooien en schikken.[20]

De invloed van Berend Hendriks blijkt ook op andere manieren uit de notulen van de commissie. Volgens voormalig hoofd cultuur Herman Hofman lieten de opeenvolgende wethouders de discussie gewoonlijk over aan de commissieleden: de bovengenoemde kunstenaarsleden, Hofman en Van Eijndhoven van de dienst cultuur en de hoofden van stedenbouw en gemeentewerken.[21] In de commissienotulen werden de discussies samengevat tot standpunten en die standpunten werden door de wethouders, ongetwijfeld naar eigen inzicht en believen, uitgedragen naar buiten. Op grond van de notulen zou men zeggen dat de toenmalige wethouders A.J.J.M. Terstegge en A.J.Berkhout bereid waren om de zaak van de beeldende omgevingsvormgeving te verdedigen. Illustratief was in dit kader het optreden van wethouder Terstegge in 1972. In dat jaar kwamen de nog maar pas in Arnhem afgestudeerde Jan Hein Daniëls en Bas Maters met een plan voor de omgeving van de Krakelingenschool in de wijk Vredenburg in Arnhem-Zuid. De commissie was daar zeer voor geporteerd. Ir. C. Pet, commissielid, stadsarchitect en ontwerper van de school, vond het een 'prachtig' plan en vrijwel alle commissieleden wilden er, naast de 1,5 % van de bouwsom van de school, extra geld voor vrijmaken. De uitvoering werd echter tegengehouden door de gemeentelijke plantsoenendienst, de Pebrem, die vasthield aan de eigen, reeds geplande groenvoorzieningen. Om uit deze impasse te raken, belegde wethouder Terstegge een vergadering in de Rijnhal met zijn collega-wethouders J. Hekkelman en R. van den Berg en de directeuren van gemeentewerken, de Pebrem en de dienst lichamelijke opvoeding. Onderwerp van de bijeenkomst, aldus de notulen, was de 'werkingssfeer' van de commissie en de mogelijkheden van de commissie om in te spelen op de stedenbouwkundige ontwikkeling van Arnhem. Wethouder en commissievoorzitter Terstegge bracht in de vergadering naar voren dat de commissie zich niet meer uitsluitend bezighield met beeldhouwwerken, maar ook nadacht over 'monumentale vormgeving'. Dat laatste was iets nieuws en vroeg aanpassing van het teamverband en coördinatie in een zo vroeg mogelijk stadium tussen de commissie en de diensten die in Arnhem zorgdroegen voor de conceptie en uitvoering van de stedenbouwkundige plannen.[22]



Afbeelding 38: Girokantoor Velperweg Arnhem , dia gedateerd 1980-1990, Gelders Archief, toegangsnummer 1524 diacoll. Gemeente Arnhem, inv. nr. 12544

Een ondersteunende en welwillende houding tegenover de beeldende milieuvormgeving blijkt ook uit het optreden van Herman Hofman, hoofd cultuur en vicevoorzitter van de commissie, en E. van Eijndhoven, medewerker van Hofman en commissiesecretaris. Van Eijndhoven stelde in 1972, naar aanleiding van het omgevingsplan voor de Krakelingenschool van Jan Hein Daniëls en Bas Maters, namens de commissie een voorstel op betreffende de honorering van landschapskunst en beeldende milieuvormgeving. Dat voorstel bevatte ook een opsomming van de taken van de beeldende milieuvormgever zoals het opstellen van een begroting, het maken van een bestek met werktekeningen, de aanbesteding en directievoering.[23] Hoofd cultuur Herman Hofman stak in 1973 in een voorstel aan B&W om extra geld ter beschikking te stellen voor het ontwerp van Daniëls en Maters zijn enthousiasme voor de Arnhemse beeldende milieuvormgeving niet onder stoelen of banken. De 'landschappelijke vormgeving', aldus Hofman, was een nieuwe richting in de kunst en een onderwerp van studie aan de Arnhemse kunstacademie. Arnhem gaf wat dat betreft 'de toon aan in Nederland'.[24]

Binnen de perken

En toch, in weerwil van al deze tekenen van welwillendheid, hadden de beeldende milieuvormgevers in Arnhem geen onbeperkte speelruimte. Berend Hendriks stelde aan het begin van zijn lidmaatschap in de commissie een aantal zaken aan de orde om de inbreng van de beeldende milieuvormgeving een meer formele grondslag te geven. Hendriks pleitte voor het opstellen van een beeldend masterplan voor Arnhem-Zuid met een begroting. Wat Hendriks betreft zouden kunstenaars van begin af aan betrokken moeten zijn bij de ontwerpwerkzaamheden en dus deel uit moeten maken van de teams van architecten en stedenbouwkundigen. Hendriks wees hierbij op het voorbeeld van Zoetermeer en de socioruimte, een soort dorpscentrum, in het Limburgse Eygelshoven ontworpen door een multidisciplinair team van de architecten Laurens Bisscheroux, Theo Teeken en Winant Groten en de kunstenaars Harry Marks en de in Arnhem opgeleide Karin Daan. Volgens Hendriks was het van begin af aan opnemen van kunstenaars in de ontwerpteams onder andere verstandig om onnodige kosten in een later stadium te vermijden.[25]

Van het door Berend Hendriks gevraagde beeldende masterplan voor Arnhem-Zuid – volgens voormalig hoofd cultuur Herman Hofman een zaak die de dienst stedenbouw had moeten uitvoeren – kwam nooit iets terecht.[26] Wat de ontwerpteams betreft en de plaats van de beeldend kunstenaar daarin was niet iedereen in de commissie het met Berend Hendriks eens. In juli 1973, nadat de gemeenteraad een extra bijdrage aan het project van Daniëls en Maters had goedgekeurd, ontstond in de commissie een 'diepgaande discussie' over het moment waarop ontwerpers bij de ontwerpwerkzaamheden betrokken dienden te worden. Late inschakeling van de beeldende milieuvormgever leidde tot herzieningen en kostte geld. Niettemin was de conclusie van de commissie, dat het effect en het economisch rendement van het inschakelen van andere disciplines dan architectuur en stedenbouw bij bouwprojecten 'experimenteel' bewezen diende te worden. Een jaar later ontbrandde een dergelijke discussie opnieuw inzake de in Arnhem- Zuid te bouwen wijk Elderveld. De commissienotulen vermeldden als conclusie dat de gedachte dat in het stedenbouwkundige team een kunstenaar moest worden opgenomen niet juist was. Omwille van de flexibiliteit zou voor een bepaald object een kunstenaar kunnen worden aangetrokken en dat dan liefst in een zo vroeg mogelijk stadium.[27]

De commissieleden waren het kortom niet altijd eens en niet zonder meer op de hand van Berend Hendriks. Men sloot de inbreng van beeldende milieuvormgevers niet uit, maar stelde daar wel paal en perk aan. Er was voor die inbreng ruimte nadat stedenbouwkundigen en architecten hun werk hadden gedaan. Van de opname van beeldende milieuvormgevers in ontwerpteams van stedenbouwkundigen en architecten was in Arnhem in de jaren zeventig in zoverre dat is na te gaan geen sprake. Volgens het voormalige hoofd cultuur Herman Hofman is dat achteraf niet moeilijk te verklaren. De ambtenaren van de plantsoenendienst, stedenbouw en andere gemeentelijke diensten zaten niet te wachten op de inmenging van kunstenaars in wat de diensten zagen als hun eigen zaken. De gemeentelijke diensten waren in de jaren zestig koninkrijkjes op zich geworden. Eind jaren zestig probeerde de politiek door middel van een reorganisatie meer greep te krijgen op het ambtelijke apparaat, maar dat maakte niet gelijk een einde aan de monarchale neigingen van sommige hoofden van dienst. De kwaliteit van de openbare ruimte was volgens Hofman ook geen zaak die in het gemeentelijke apparaat, buiten de kring van de commissie, zo scherp werd gezien als een probleem.[28] Dat laatste lijkt te worden bevestigd door de commissienotulen. In 1975 ontstond nogal wat commotie naar aanleiding van de aanleg van een tweede brug over de Nederrijn, de huidige Mandelabrug, en het al genoemde ontwerp van Peter Struycken voor Blauwe Golven bij de afritten van de brug op het Roermondsplein. In de stad begon men te beseffen dat de aanleg daarvan, pal ten westen van het oude centrum, en de aanleg van afritten met een ongebruikelijke grote straal - noodzakelijk om het hoogteverschil tussen noord- en zuidoever te overbruggen - ingrijpende ruimtelijke en verkeerstechnische gevolgen zou hebben. De commissie stelde vast dat niemand had gedacht aan de vormgeving daarvan. De stedelijke ruimte, aldus de commissienotulen, was lange tijd een 'niemandsland' geweest. Nu er zichtbaar een groot probleem dreigde te ontstaan, begon iedereen zich ermee te bemoeien. Wat betreft de stedelijke ruimte beschikte de commissie naar eigen zeggen echter niet zoals de welstandscommissie over een wettelijk basis voor haar handelen. De criteria van de commissie waren ook minder concreet dan die van de welstandscommissie. De commissie hield zich, aldus de notulen, bezig met 'kwaliteit' en als een soort verzuchting voegde de notulist daar aan toe: 'daarmee worstelt de commissie'.[29]









Afbeelding 39 t/m 44: 39 Maquette PTT-expeditieknooppunt het Broek Arnhem, foto gedateerd 1978, Gelders Archief, toegangsnummer 1544 fotocoll. Gerth Roden, invent. nr. 3399. 40 a Maquette PTT expeditieknooppunt het Broek Arnhem, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 40 b  41 De Nieuwe Weerdjes 1978, Gelders Archief, toegangsnummer 1544 fotocoll. Gerth Roden, invent. nr. 3377 - 0004, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 42 Loop- en fietsbrug Roermondsplein Nieuwe Weerdjes, dia gedateerd 1975-1980, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 8176. 43 Eugène Terwindt, werk uit de jaren zeventig. 44 Feestelijke ingebruikname speelplaats Zwanenstraat Arnhem, foto gedateerd 1980-1985, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 1567. 44 b en c 1 Betonsculptuur R.K. Nijverheidsschool voor meisjes ontworpen door Eugène Terwindt, uitgevoerd 1971-1972, voorheen Sint-Laurentiuslaan 1 Arnhem.

De geringe interesse binnen het ambtelijk apparaat en het ontbreken van een wettelijke basis maakte de zaak van de beeldende milieuvormgeving en de kwaliteit van de stedelijke ruimte moeilijk verdedigbaar. Er viel in feite niets af te dwingen. In 1976 gaf ir. Van Beek van de Dienst Stedenbouw Arnhem uitleg over De Laar, een wijk in aanbouw waar zo'n 4000 woningen gebouwd zouden worden. Van Beek bracht naar voren dat hij voorstander was van een gefaseerde aanpak. De Dienst Stedenbouw zou als eerste het kader aangeven. In een tweede fase zouden architecten bij het ontwerpen van de wijk worden betrokken en in een derde fase beeldend kunstenaars. De commissie, of in ieder geval een aantal leden, sputterde tegen en stelde voor om kunstenaars gelijktijdig met de architecten bij het ontwerp te betrekken. Van Beek ging daar niet op in.[30] De commissie nam uiteindelijk genoegen met het door Van Beek voorgestelde scenario bij het uitvoeren van een kunstzinnig project langs de Kroonse Wal, een verbindingsroute door de wijk De Laar waarvan de vormgeving in handen was van de Dienst Stedenbouw en architect Paul Haffmans.

Een in dit kader veelzeggend conflict tussen de commissie en de stedenbouwkundige dienst ontbrandde in 1978. De stedenbouwkundige dienst had het college van B & W in verband met de reconstructie van het Koningsplein en de Catharinaplaats bij de Arnhemse schouwburg geadviseerd om ad hoc een 'werkgroepje' in te stellen. De dienst voegde daaraan toe geen noodzaak te zien om in het 'werkgroepje' een beeldende milieuvormgever op te nemen. De commissie stak haar ontstemming over dit advies niet onder stoelen of banken en voerde aan dat het gemeentebestuur overeenkomstig de adviezen van de commissie in de voorgaande jaren de weg was opgegaan van het inschakelen van beeldende vormgevers in situaties waarin aan de inbreng van deze 'nieuwe discipline' behoefte werd gevoeld. Hoewel er bij die ontwikkeling de nodige kanttekeningen waren te plaatsen, had dit toch ook zijn vruchten afgeworpen en waren er interessante resultaten geboekt. De stedenbouwkundige dienst, aldus de commissie, leek deze ontwikkeling door middel van dit advies te willen terugdraaien. Ir. R. Geerling, directeur van de stedenbouwkundige dienst en lid van de commissie, gaf toe dat het ingrijpen van de dienst stedenbouw in het verleden betreurenswaardig genoeg wel eens tot 'verarming' had geleid. Inmiddels was er echter binnen de stedenbouwkundige dienst voldoende 'creativiteit' aanwezig om tot een aansprekend stadsbeeld te komen. Volgens Geerling was het begrijpelijk dat de kunstacademies in het verleden hadden getracht om de lacune op te vullen, maar de toevoeging van vormgevers was dikwijls slechts een toevoeging gebleven en had ook niet altijd even gunstig uitgepakt. Als voorbeeld noemde Geerling Peter Struycken. Diens rol bij de reconstructie van de Arnhemse Rijnkade was volgens Geerling veel te dominant geweest.[31]

Telt men alles bij elkaar op, dan is de conclusie dat de beeldende milieuvormgevers in Arnhem in de jaren zeventig er niet aan toekwamen om een bepalende invloed uit te oefenen op de stedelijke bouw- en uitbreidingsoperaties. Hoewel er volgens kunstenaar Eugène Terwindt en auteur Warna Oosterbaan Martinius op ministerieel niveau in de jaren zeventig een bondgenootschap bestond van rijksambtenaren en kunstenaars, waardoor de omgevingskunst kon floreren[32], was er in Arnhem de facto voor de omgevingskunst slechts een rol weggelegd als toevoeging. De beeldende milieuvormgevers werden door de gemeentelijke diensten buiten de ontwerpteams gehouden. De wethouders waren bereid om het voor de zaak van de beeldende milieuvormgeving zo nu en dan op te nemen, maar drukten nooit door. De gemeentelijke diensten gingen hun eigen gang. Terwijl de commissie zich in 1975 intensief bezighield met Struyckens ontwerp voor het terrein rond de afritten aan de noordelijke zijde van de nieuwe brug, bleek de plantsoenendienst Pebrem, tot ergernis van de commissie, bezig met een eigen plan voor de zuidelijke afritten.[33] De commissie bleef zich beklagen dat ze van tal van zaken niet of te laat op de hoogte werd gesteld. Een typerende aantekening in dit verband is de opmerking in de commissienotulen van 17 juni 1975: 'Op de kade zijn bloembakken geplaatst, door wie en waarom?'[34] De in de commissienotulen van 1977 geformuleerde opvatting van het eigen werkterrein als de beeldende vormgeving van openbare gebouwen en terreinen 'waaronder gehele stadswijken' lijkt in het licht van de feiten een overschatting van de eigen betekenis en inbreng binnen de gemeentelijke organisatie.[35] Een beeldende vormgever, in dit geval Wim Korvinus, werd pas in de jaren tachtig, en in eerste instantie alleen voor kleuradviezen, opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerpteam van Rijkerswoerd onder leiding van stedenbouwkundige Bohdan Malisz.[36] Maar wat kregen Berend Hendriks en de Arnhemse beeldende milieuvormgevers in de jaren zeventig wel voor elkaar?

Arnhemse projecten

Er werden in de jaren zeventig in Nederland - dankzij een toename van de uitgaven van het Rijk, bedoeld om de kwakkelende economie te stimuleren en dankzij een op cultuurspreiding en welzijn gericht kunstbeleid[37] – de nodige projecten uitgevoerd op het gebied van kunst en experimentele woningbouw. In Arnhem verrezen aan de noordelijke Rijnoever het experimentele woningbouwproject Nieuwe Weerdjes en in Arnhem-Zuid het complex de Keizershof aan het Loplein.[38] In het bovengenoemde door hoofd cultuur Herman Hofman in 1973 opgestelde document werden op het gebied van de beeldende milieuvormgeving de volgende projecten genoemd.

1.       De voorzijde van het Rijksbelastingkantoor (nu Openbaar Ministerie) Eusebiusbinnensingel 28, door Joop Beljon uitgevoerd in 1969-1970. Dit object is anno 2019 nog steeds intact.
2.      Het terrein rond de Rijnhal, nu Decathlon, Olympus 1, ontworpen door Eugène Terwindt, uitgevoerd in 1972. Dit object is inmiddels verwijderd.
3.      De vormgeving van het schoolplein van het Katholiek Gelders Lyceum door Jan Hein Daniëls en Bas Maters, Warnsbornlaan Arnhem, uitgevoerd in 1972-1973. Het schoolgebouw is inmiddels afgebroken.
4.      De vormgeving rond het scholencomplex in Immerloo door Eugène Terwindt, uitgevoerd in 1973. Inmiddels verdwenen.
5.      De Rijnkade ontworpen door Peter Struycken, in 1973 in uitvoering. Anno 2019 nog intact, maar een project om de Rijnkade te herzien staat op stapel.
6.      Het binnenterrein van de LTS aan de Boulevard Heuvelink 48 in Arnhem-Noord ontworpen door Marcel van Vuuren en Arno van der Mark. Op het oudste, van het einde van de negentiende eeuw daterende gedeelte na, is de school inmiddels afgebroken.

In de notulen van de commissie vermeld of anderszins bekend zijn volgende projecten.

7.      Betonsculptuur en interieur R.K. Nijverheidsschool voor meisjes ontworpen door Eugène Terwindt, uitgevoerd 1971-1972, Sint-Laurentiuslaan 1. De school is inmiddels afgebroken.[39]
8.     Speelplaats en omgeving van de Krakelingenschool in de wijk Vredenburg in Arnhem-Zuid, ontworpen door Jan Hein Daniëls en Bas Maters, omgeving Slochterenweg, Oude Schanspad en Finsterwoldepad, uitgevoerd in 1972-1974. De vormgeving van de speelplaats en het buitenterrein lijkt grotendeels intact.[40]
9.      Zwembad De Grote Koppel, Olympus 29 Arnhem-Zuid, een ontwerp voor een 'speelplastiek' door Onno van Dokkum, uitgevoerd in 1974. Nog aanwezig?[41]
10.  Ontwerp voor Sportcomplex en scholen Elderveld door Marcel van Vuuren. Het ontwerp werd in 1973 vermeld, maar niet duidelijk is of het ooit is uitgevoerd en nog intact is.[42]
11.   Ontwerp voor de verlichting van de binnenstad van Arnhem door Marcel van Vuuren, Wim Korvinus en Zeger Reijers, 1974. Als gevolg van de energiebesparingen in de nasleep van de oliecrisis van 1973 werd het ontwerp nooit uitgevoerd.[43]
12.  Het ontwerp van Blauwe Golven op het Roermondsplein door Peter Struycken, uitgevoerd 1974-1977. Anno 2018 door een wegverlegging gewijzigd maar nog grotendeels intact.[44]
13.  Tijdelijke speelplaats annex hangplek in opdracht van de gemeente Arnhem en de Bijenkorf met inspraak van de buurt, hoek Wielakkerstraat en Zwanenstraat, in 1977 ontworpen door Eugène Terwindt voor de duur van 3 jaar, maar pas afgebroken in de jaren tachtig.[45]
14.  De Kroonse Wal in de wijk De Laar in Arnhem-Zuid, een project onder supervisie van Berend Hendriks en Piet Slegers. De deelnemende kunstenaars waren Joost Baljeu, Jan van Wijk en Johan Goedhart, Ger Dekker en Pjotr van Oorschot, Jan Mulder, Coen Wilderom, Cornelius Rogge en Arno van der Mark. De eerste ontwerpen werden in 1979 gepresenteerd, maar pas begin jaren tachtig in een gewijzigde vorm uitgevoerd. Een deel van het ontwerp van Van Oorschot en Dekker is nooit uitgevoerd of verdwenen. De vier bruggen van Joost Baljeu en het werk van Wilderom zijn eveneens verdwenen.[46]
15.  PTT-expeditieknooppunt, Johan de Wittlaan 350 Arnhem, ontworpen door Bas Maters en architect A.J. Fichtinger, 1977-1983. Anno 2019 nog intact.[47]
16.  Vormgeving interieur en exterieur Girokantoor Velperweg. Hans Koetsier: beelden buiten en aanduidingen van de verdiepingen binnen. Eugène Terwindt, Mik Thoomes en Jan Hein Daniëls: kleurplannen en de inrichting van onder andere de op iedere verdieping aanwezige kantines, 1977-1983. Het interieur is inmiddels volledig gesloopt en van de beelden van Hans Koetsier voor het gebouw zijn er twee door de sloper op last van de projectontwikkelaar verwerkt tot granulaat.[48]


De lijst is waarschijnlijk niet compleet en de commissie had niet met alle projecten evenveel te maken. Het werk van Joop Beljon voor het belastingkantoor kwam tot stand in opdracht van het Rijk. De speelplaats annex hangplek achter de Bijenkorf van Eugène Terwindt was een sociaal project en behoorde niet tot het werkterrein van de commissie.[49] Het Expeditieknooppunt en in- en exterieur van het Girokantoor waren aangelegenheden van de toenmalige Dienst Esthetische Vormgeving van de PTT en de Postgiro/Rijkspostspaarbank. De kunstenaars en de architecten die bij het Girokantoor en het Expeditieknooppunt waren betrokken presenteerden hun plannen overigens wel voor de leden van de commissie. Die waren in beide gevallen enthousiast en probeerden de invloed van de commissie aan te wenden tegen de bezwaren van de welstandscommissie.[50] Opdrachten voor scholen in het kader van de 1,5%-regeling werden afgehandeld door een aparte commissie die de wethouder van onderwijs adviseerde en het merendeel van de schoolopdrachten lijkt inmiddels verdwenen. Omdat niet alles kan worden besproken, komen hier slechts vier projecten aan de orde. Dat zijn het ontwerp van Eugène Terwindt voor het terrein rond de Rijnhal in 1970, het ontwerp van Jan Hein Daniëls en Bas Maters voor het schoolplein en de omgeving van de Krakelingenschool in de Wijk Vredenburg in Arnhem-Zuid, het ontwerp van Peter Struycken voor Blauwe Golven op het Roermondsplein in Arnhem-Noord en het project bij de Kroonse Wal in Arnhem-Zuid.



Afbeelding 45 t/m 48: 45 Franklin Aalders, Jan Hein Daniëls, Eugène Terwindt, Frans van Nuenen. 46 Rijnhal, sporthal annex evenementenhal Olympus 1 Arnhem, foto gedateerd 1975-1980, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem 2, inv. nr. 12768. 47 en 48 Het terrein rond de Rijnhal, nu Decathlon, Olympus 1 Arnhem  ontworpen door Eugène Terwindt, uitgevoerd in 1972.

Terrein Rijnhal

Met het eerste in Arnhem, door een in Arnhem opgeleide milieuvormgever uitgevoerde project, ging het een beetje mis. Toen Eugène Terwindt in 1970 de kunstzinnige opdracht kreeg voor de Rijnhal was hij nog geen jaar afgestudeerd. De commissie trok de zaak van de Rijnhal naar zich toe via de toenmalige wethouder A.J.J.M. Terstegge. Die vroeg het stichtingsbestuur van de Rijnhal op persoonlijke titel om zich inzake de kunstzinnige vormgeving te laten adviseren door de commissie, een aanbod dat het stichtingsbestuur waarschijnlijk niet kon weigeren. Een advies was aan de orde omdat er bij de bouw van de Rijnhal volgens de percentageregeling op de bouwsom van 6 miljoen een bedrag van 90 duizend gulden werd gereserveerd voor een toepassing van beeldende kunst. De commissie stelde de architect van de Rijnhal Van Gestel in eerste instantie voor om Eugène Terwindt als kunstzinnig adviseur in dienst te nemen. Terwindt zou dan als adviseur zijn visie op het globale plan kunnen geven en zo kunstzinnig moeten 'infiltreren'. De commissie had daar een extra bedrag van 15 duizend gulden voor over, maar architect Van Gestel hield Terwindt letterlijk en figuurlijk buiten de deur.[51] Terwindt moest het doen met het buitenterrein waarvoor hij een op de vorm van de Rijnhal geënte constructie bedacht die dienstbaar kon zijn voor markten en andere buitenactiviteiten. De verhouding tussen architect Van Gestel en kunstenaar Eugène Terwindt was overigens uitstekend. Van Gestel was volgens Terwindt een tikkeltje autoritair, maar gaf Terwindt later in de jaren zeventig nog een hele reeks opdrachten, onder andere voor het ontwerp van de gevel van het pand op de hoek van de Bovenbeekstraat en de Roggestraat.[52] De commissie zag de opdracht van Terwindt als een eerste poging om een 'nieuwe richting in de kunst', de beeldende milieuvormgeving, een kans te geven. Het resultaat viel de commissie echter tegen. De commissie vond de vormgeving van Terwindt, die bovenop de 90 duizend gulden van de percentage regeling 50 duizend gulden extra had gekost, 'pover' en weet dit aan het feit dat Eugène Terwindt te weinig geld had gehad om er echt iets van te maken. De commissie vreesde dat het resultaat van het project bij de Rijnhal voor de gemeenteraad een reden zou kunnen zijn om niet in te stemmen met uitgaven voor andere projecten en hoopte dat de uitkomst van het project van Jan Hein Daniëls en Bas Maters in de wijk Vredenburg de stemming in de gemeenteraad gunstig zou beïnvloeden.[53]

Krakelingenschool en omgeving





Afbeelding 49 a en 49 b Bas Maters, ontwerp voor Emmerhout, foto's Jan van IJzendoorn. 49 c Jan Hein Daniëls en Bas Maters, ontwerp voor het Trajanusplein in Nijmegen, 1973, bestand Jan Hein Danièls. 49 d Trajanusplein Nijmegen na herinrichting volgens het ontwerp van Daniëls en Maters 1973, bestand Jan Hein Danièls.  50 Jan Hein Daniëls en Bas Maters, ontwerp voor Lelystad 1971, bestand Jan Hein Danièls.

Bas Maters studeerde in 1971 af met een ontwerp voor het winkelgebied van de nieuwbouwwijk Emmerhout bij Emmen. Het ontwerp werd nooit uitgevoerd, maar er zijn foto's van de maquette. Die tonen beeldende milieuvormgeving in de oorspronkelijke zin van het woord: gericht op het benutten van de potentiële mogelijkheden van een specifieke situatie en de praktische behoeften en de beleving van de gebruiker. Maters deed onder andere een poging om het fiets- en voetgangersgebied rond het winkelcentrum te voorzien van een eigen, niet aan het verderop gelegen Emmen, maar aan het omringende landschap ontleende identiteit. Kunstmatige heuvels en kleine stukjes groen waren in het ontwerp onderdeel van een sferische lappendeken van schaal- en niveauverschillen en contrasterende kleuren, patronen en bestratingen. Een misplaatst stuk asfaltweg, compleet met putten en lantaarns, zorgde voor de nodige luchtigheid. Deze en andere elementen vormden een kunstmatig landschap dat qua sfeer een voorschot leek te nemen op de ludieke samenleving die menigeen veertig jaar geleden nog voor ogen stond.[54]

Met zijn voormalige studiegenoot Jan Hein Daniëls bedacht Maters een vergelijkbaar en eveneens nooit uitgevoerd plan voor Lelystad en had hij van 1971 tot 1974 een adviesbureau voor milieuarchitectuur, gevestigd in de Parkstraat in het Arnhemse Spijkerkwartier.[55] Het bureau ontwierp begin jaren zeventig het schoolplein van het inmiddels afgebroken Katholiek Gelders Lyceum[56] aan de Warnsbornlaan in Arnhem-Noord en het schoolplein en de omgeving van de Krakelingenschool in de wijk Vredenburg in Arnhem-Zuid.




Afbeelding 51 a Maquette krakelingschool, ontwerp ir. C. Pet, foto gedateerd 1968, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem 2, inv. nr. 18664. 51 b Bas Maters en Jan Hein Daniëls ontwerp voor de omgeving Krakelingenschool in de wijk Vredenburg 1971,  Bestand Jan Hein Daniëls.

Eind jaren zestig werden plannen gesmeed om in de nog te bouwen wijk Vredenburg het openbare, rooms-katholieke en protestantse lager onderwijs samen te brengen en te verenigen met het kleuteronderwijs. De bedoeling was dat de scholen zelfstandig zouden blijven maar gezamenlijk en onder begeleiding van de pedagogische diensten en de onderwijsinspectie een nieuw onderwijssysteem zouden invoeren. In de jaren zestig was het traditionele jaarklassensysteem - en het zittenblijven dat er een onlosmakelijk deel van was - door toedoen van pedagogen als Klaas Doornbos en Philip Idenburg onder vuur komen te liggen. In de Krakelingenschool in Arnhem zou het jaarklassensysteem worden vervangen door een systeem van leergroepen van verschillende leeftijd waarbinnen steeds van samenstelling wisselende niveaugroepen zouden ontstaan. Het nieuwe onderwijs, in drie zogenaamde 'hoofdmomenten' georganiseerd rond de 'kind-eigen oriëntatie op de wereld', het aanleren van rekenen, lezen en topografische kennis en de begeleiding van de kinderlijke creativiteit, zou onderwijzers de kans bieden om zich in bepaalde vakken te specialiseren. Het zou de weg openen voor team teaching en zich met name in de musische vakken beter kunnen richten op de individuele behoeftes en mogelijkheden van het kind. De nieuwe opzet van het onderwijs vroeg om een ander dan het gebruikelijke schoolgebouw. Om daarin te voorzien ontwierp stadsarchitect ir. C. Pet een schoolgebouw in de vorm van een acht, met driedelige klaslokalen op de bovenverdieping en gangen, trappen en andersoortige ruimtes op de begane grond.[57]



























Afbeelding  52 t/m 55: 52 Het terrein rond de Krakelingenschool, Gelders Archief toegangsnummer 1501 04 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 17211. 53 Vredenburg Arnhem 1973, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem 2, inv. nr. 18505. 54 a Vredenburg Arnhem, dia gedateerd 1975 1985, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 11 038. 54 b Jan Hein Daniëls (staand)  en Bas Maters lichten hun plan voor de  omgeving van de Krakelingenschool toe, 1972, bestand Jan Hein Daniëls. 55 Plan voor de omgeving van de Krakelingenschool Jan Hein Daniëls en Bas Maters. Gelders Archief Arnhem: Scholenbouw Vredenburg en 1e inrichting Krakelingenschool, toegangsnummer 2200 Secretarie Gemeente Arnhem 1970 1979, inventarisnummer 1374.

Jan Hein Daniëls en Bas Maters kregen de opdracht om voor de Krakelingenschool de speelplaatsen te ontwerpen. Zoals boven al is aangeroerd, maakten ze ook een ontwerp voor de omgeving. Na enig getouwtrek met de plantsoenendienst Pebrem, die zijn eigen plannen had, en de bovengenoemde interventie van wethouder Terstegge, werd het ontwerp uiteindelijk in samenwerking met de Pebrem uitgevoerd. Daniëls en Maters hadden het aardige idee om de van het bouwterrein verwijderde laag teelaarde te hergebruiken voor het aanleggen van over het terrein verspreidde dijklichamen, die door hun maanvorm aansloten bij het ontwerp van Pet. De nu, veertig jaar later, met uitgegroeide bomen beplantte dijklichamen slingeren als een serpentine van zuidoost naar noordwest door de wijk. Ze scheiden de speelpleinen van de kleuters van die van de oudere kinderen en het terrein van de school van het nabijgelegen sportterrein en de omliggende huizen. Tegelijkertijd vormen de dijklichamen ook een open verbinding, een verbindende schakel, die van school, schoolpleinen, omgeving en bebouwing een eenheid maken. Paden op de dijklichamen voeren van het schoolterrein naar verderop gelegen pleintjes en doorgangen met een eigen sfeer. Daniëls en Maters streefden naar eigen zeggen naar het prikkelen van motorische, sensorische en cognitieve vermogens, naar complexiteit en ambiguïteit, maar ook naar het bieden van zekerheid door structuur en overzicht. Verschillende vormen van open- en geslotenheid moesten tegemoet komen aan de behoeftes en vermogens van verschillende leeftijdsgroepen. Schoolterrein en omgeving moesten bovendien ruimte bieden aan wachtende ouders en buitenschoolse activiteiten in de wijk.[58]


 


 




 








 


 


 







Afbeelding 56 t/m 74: 56 Krakelingenschool waarschijnlijk jaren zeventig. 57 Krakelingenschool 1977, Gelders Archief toegangsnummer 1501 04 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 13568. 58 Krakelingenschool 1977, Gelders Archief toegangsnummer 1501 04 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 13565.59 Krakelingenschool 1977, Gelders Archief toegangsnummer 1501 04 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 13566. 60 Krakelingenschool 1977, Gelders Archief toegangsnummer 1501 04 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 13571. 61 Krakelingenschool 1977, Gelders Archief toegangsnummer 1501 04 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 13574. 62 Krakelingen-  school 1977, Gelders Archief toegangsnummer 1501 04 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem, inv. nr. 13569. 63 Krakelingenschool, december 2018. 64 t/m 74 idem.

Was het ontwerp het antwoord op al die doelen en ambities? In ieder geval maakte het ontwerp van een kaal en vlak terrein in een eenvormige, karakterloze wijk, een passage die gelegenheid biedt voor een gevarieerde en aangename wandeling en een aangenaam verblijf. Dat laatste lijkt van belang. Men kan kritiek hebben op de architectuur in Arnhem-Zuid, maar niet op de parken en de groene verbindingen en tussengebieden, waar men oude wegen, waterlopen, historische gebouwen en oude dijken en dijkdoorbraken heeft geconserveerd. Voorbeelden van dat groene netwerk uit de koker van de plantsoenendienst en de stedenbouwkundige dienst zijn de parken Elderveld, Immerloo en Holthuizen en de routes over de Huissensedijk, de Malburgse Bandijk, de Elderhofseweg en de Mooieweg. Tot het rijtje van deze fraaie doorgangen behoort ook zeker de door Jan Hein Daniëls en Bas Maters vormgegeven passage door de wijk Vredenburg. Het ontwerp gaf de wijk een eigen gezicht en biedt de voetganger en fietser nog steeds de gelegenheid om van het Immerloo Park en de Groningensingel in alle rust door te steken naar de merkwaardige Kronenburg Passerelle. Via die passerelle of loopbrug komt men over de drukke verkeersader van de Burgemeester Matsersingel op een verrassende wijze uit op de bovenverdieping van het inmiddels geheel vernieuwde winkelcentrum Kronenburg. Het door Daniëls en Maters ontworpen gebied geeft op die wijze een heel wat aangenamere toegang tot het genoemde winkelcentrum dan de tegenoverliggende wijk Kronenburg waar de menselijke maat zoek is door onooglijke parkeervoorzieningen en een massieve, onsamenhangende architectuur.


 


 




 


 





Afbeelding  75 t/m 84 a: Omgeving Krakelingenschool, december 2018. 84 b Kronenburg Passerelle maart 2019. 84 c winkelcentrum Kronenburg.

Blauwe Golven

In het noordelijke deel van Arnhem voltrok zich in de jaren zeventig een ander groot bouwproject: de reconstructie van de kade en de bouw van een nieuwe brug. In 1972 lichtte Peter Struycken voor de commissie zijn ontwerp voor de Rijnkade toe.[59] Niet veel later ontving Struycken een ontwerpopdracht in het verlengde daarvan. Het ging om de omgeving van de op- en afritten van de nieuwe brug, de huidige Mandelabrug, op het Roermondsplein.[60] Struycken toonde de commissie op 13 december 1974 een maquette van zijn ontwerp. Het plan was nog niet helemaal af, maar de commissie had een dusdanig vertrouwen in Struyckens 'beeldende begaafdheid' dat zij als geheel achter het plan kon staan.[61] Twee maanden later ging Struycken er echter noodgedwongen mee akkoord om samen te werken met landschapsarchitect Bob van der Vliet. De commissienotulen geven daarvoor een andere reden dan Herman Hofman hierboven. Struyckens ontwerp had onrust gewekt onder de bevolking. Het was politiek niet haalbaar tenzij er in het ontwerpteam van de brug, waarin ook stadsarchitect ir. C. Pet zitting had, een landschapsarchitect werd opgenomen. In eerste instantie dacht de commissie aan de Wageningse ecoloog professor De Wit, overigens om een opmerkelijke reden. De Wit zou grote invloed hebben op Struycken en hem goed weten te 'bespelen'.[62] De Wit werd het echter niet. Het werd Bob van der Vliet die op 9 juni 1975 een betoog hield voor de commissie en leden van de welstandscommissie.


 

 


 




 








Afbeelding  85 t/m 93: 85 Maquette Roermondplein en Nelson Mandelabrug, foto gedateerd 14 oktober 1976, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. voormalig gemeentearchief Arnhem 2, inv. nr. 18617. 86 Bouw Mandela brug, foto gedateerd 16 augustus 1977, Gelders Archief, toegangsnummer 1544 fotocoll. Gerth Roden, invent. nr. 1337 0002, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 87 Bouw Nelson Mandelabrug aan de zuidoever, dia gedateerd 1975 1976, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 8070. 88 Bouw Nelson Mandelabrug, foto gedateerd 1975-1976, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 7688. 89 Bouw Nelson Mandelabrug, foto gedateerd 1975 1976, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 8008. 90 Bouw Nelson Mandalabrug gezien vanaf Oude Kraan, foto gedateerd ca. 1976, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 13218. 91 Bestrating Blauwe Golven Roermondsplein, dia gedateerd 1978, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 7948. 92 Aanleg fontein Blauwe Golven, dia gedateerd 1978, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 7947. 93 Blauwe Golven, dia gedateerd 19801990, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 12471.

Waar had Bob van der Vliet het over op die zomerdag in 1975? Het Roermondsplein werd na de Wereldoorlog, toen de vroegere haven was gedempt met oorlogspuin, door Arnhemmers gebruikt als parkeerplaats. Peter Struycken wilde die door de overheid gedoogde, zelfregulerende parkeergelegenheid behouden. Er moest echter, aldus Struycken, geen saai en vlak terrein achterblijven als het grootste deel van de geparkeerde auto's 's avonds was verdwenen. Flexibiliteit was voor Struycken eveneens een ontwerpopgave. De loop van de afritten van de nog te bouwen brug en de verbindende wegen op het Roermondsplein lag lange tijd niet vast. Struycken moest dus een concept bedenken dat zich kon plooien naar het nog te bepalen wegen- en afrittenplan. Struycken en het team dat brug en wegen ontwierp kwamen tot de simpele stelregel dat waar wegen zouden lopen, geen golven zouden zijn en omgekeerd, een uitgangspunt dat goed van pas kwam in 2018 toen Blauwe Golven zonder principiële problemen kon worden aangepast aan een ingrijpende wegverlegging. Tenslotte belangrijk voor ontwerper Struycken was dat het terrein rond de afritten van de brug op het Roermondsplein qua schaal en door beeldende kwaliteit een verbindende schakel zou vormen tussen de mastodontische brug en zijn wijdlopige afritten enerzijds en het ten oosten daarvan gelegen, kleinschalige historische centrum anderzijds. [63]

Struycken bedacht voor al deze opgaven een even simpele als doeltreffende oplossing: een golvend oppervlak met, haaks op de golfrichting, witte en blauwe banen. Net als bij een ander icoon van het Nederlandse design, de in 1967 door Gijs Bakker ontworpen Halskraag, vereiste het materialiseren van de meetkundige vorm een strakke, industrieel ogende afwerking. Men zou bijna zeggen dat de uitvoering zo immaterieel mogelijk moest zijn, ook al klinkt dat paradoxaal. Net als in het geval van de Halskraag van Gijs Bakker, vroeg de industrieel ogende afwerking echter behoorlijk wat ambachtelijke kennis en vaardigheid, niet van een edelsmid, maar van stratenmakers.[64] Struyckens ontwerp voor Blauwe Golven had trouwens nog iets paradoxaals. De constructie van blauwe en witte betonklinkers is star, maar voor wie er langs of doorheen beweegt, lijkt het golvenveld te bewegen en te transformeren. Struyckens ontwerp wijst de voorbijganger die daar oog voor heeft met andere woorden op de mogelijke kloof tussen feit en ervaring.




 


 










Afbeelding  94 t/m 98: 94 Feestelijkheden op de Mandelabrug, jaar onbekend, Herkomst bestand: voormalig hoofd van de dienst Cultuur Recreatie Sport en jeugdzorg van de gemeente Arnhem Herman Hofman. 95 Fontein Blauwe Golven, dia gedateerd 1978, Gelders Archief toegangsnummer 1524 diacoll. gemeente Arnhem, inv. nr. 13251. 96 Roermondplein, datum onbekend. 97 a Roermondplein 2017. 97 b Gijs Bakker Halskraag 1967, zie noot 61. 98 Roermondsplein 2018. Foto Ivonne Zijp

Op de laatstgenoemde, min of meer filosofische kant van de zaak, ging landshapsarchitect Bob van der Vliet echter niet in toen hij op 9 juni 1975 voor de commissie verscheen. Hij verklaarde dat hij aan de basis van Struyckens concept niets wilde veranderen. Ruimtelijk gezien had dat volgens Van der Vliet juist bijzondere kwaliteiten. Anders dan in het geval van de oude John Frostbrug, meer naar het oosten, kwam men de stad bij de nieuwe brug niet geleidelijk binnen via singels, waterpartijen en een daarmee harmoniërende, negentiende-eeuwse bebouwing. De overgang van landschap naar stad ging hier abrupter. Komend van het zuiden over de brug, langs het dorpse Elden, zweefde men eerst over de uiterwaarden en de rivier. Vanuit het westen, daalde men langs de landelijke stuwwal af naar beneden. En in beide gevallen was men dan vrij plotseling in de stad. Het doortrekken van de singels was hier geen oplossing. Men moest de verkeersdeelnemer niet laten terugkeren naar iets landelijks. Men moest hier niet 'lilliputteren', maar de ruimtelijke ordening juist verhelderen, de ruimte cultiveren en de voorwaarden scheppen om er 'onbevangen aan deel te nemen'. En dus was de oplossing van Struycken - die stad, brug en landschap visueel verbond, maar tegelijkertijd duidelijk maakte dat men in de stad was en het landschap achter zich had gelaten – op zijn plaats. Van der Vliet wilde er echter iets aan toevoegen. Als eerste dacht Van der Vliet aan een muur met vensters op het zuiden waardoor de overgang van landschap naar stad nog eens extra zou worden benadrukt. Dat idee werd echter nooit uitgevoerd. Wel uitgevoerd werd Van der Vliets voorstel voor verschillende boompartijen aan de randen van het golvenveld en zijn idee voor een fontein in het centrum ervan: een bouwwerk van water en dus een bij uitstek stedelijk, want kunstmatig teken.[65]

Hoewel ze dezelfde ruimtelijke visie deelden, verliep de samenwerking tussen Struycken en Van der Vliet niet altijd soepel. De notulen van de commissie maakten in 1976 melding van onenigheid tussen landschapsarchitect en beeldend kunstenaar over de afwerking aan de randen van het Roermondsplein. De commissie sprak haar ongerustheid uit, maar eind 1976 kwamen Struycken en Van der Vliet tot overeenstemming en veertig jaar later is Struycken nog altijd enthousiast over de door Van der Vliet bedachte fontein.[66] In 1977 het jaar waarin de Mandelabrug feestelijk in gebruik werd genomen, publiceerde het tijdschrift Wonen/ TABK een lovend artikel van Ruud Brouwers. Een ernstig stedenbouwkundig probleem, aldus Brouwers, de bouw van de Mandelabrug, was dankzij Struyckens ontwerp uitgedraaid op een 'ongedwongen kunstzinnige onderneming'.[67]

De wind in de zeilen



Afbeelding 99 a : Professor Gunningplein 1990-1999, ontwerp Eugène Terwindt 1976, Regionaal Archief Dordrecht, gemeentelijke prentencoll. afb. nr. 552 313398. 99 b Hoofkantoor Rabo-bank Utrecht, Ton  Fichtinger en Hans Bak architecten, Bas Maters beeldend kunstenaar, 1978-1983.

Het tot stand komen van Blauwe Golven droeg ongetwijfeld bij aan het aanzien van de beeldende milieuvormgeving en de Arnhemse School. Het ging de vormgevers van de Arnhemse School eind jaren zeventig in Nederland voor de wind. Bas Maters werkte met architect A.J. Fichtinger aan ontwerpen voor het hoofdkantoor van de Rabobank in Utrecht en het expeditieknooppunt van de PTT in Arnhem. Jan Hein Daniëls, Wim Korvinus, Marcel van Vuuren en Karin Daan waren betrokken bij projecten elders in Nederland en Eugène Terwindt ontwierp het Professor Gunningplein in Dordrecht, dat inmiddels heeft plaatsgemaakt voor nieuwbouw. Al bleef het van begin af aan deelnemen aan ontwerpteams een fictie, er waren volgens Terwindt genoeg architecten die in de jaren zeventig belangstelling hadden om samen te werken met kunstenaars. Men meende dat kunstenaars een verfrissende invloed konden uitoefenen op de bestaande bouwpraktijk, een gedachte die werd gedeeld door Max van den Berg, een Groningse PvdA-wethouder die landelijk naam maakte met een voor die tijd vernieuwend verkeerscirculatieplan. Door diens toedoen werd de nog jonge Terwindt opgenomen in het ontwerpteam van de Groningse nieuwbouwwijk Leeuwenborg.[68]

Het lijkt aannemelijk dat de Arnhemse beeldende milieuvormgevers eind jaren zeventig verwachtingen koesterden over de toekomst van hun discipline. Op iets dergelijks wijst de oprichting van een eigen Vereniging van Beeldende Vormgevers in 1975 en, twee jaar later, het plan om in de Witte Villa in het Arnhemse park Sonsbeek een centrum in te richten dat zich zou richten op het visualiseren van wat er internationaal op het gebied van de beeldende milieuvormgeving gebeurde. Ter sprake kwam zelfs de mogelijkheid om voor de financiering van dit centrum aan te kloppen bij de Benelux en de Europese Gemeenschap.[69] Ook het optreden van Berend Hendriks tijdens het hierboven al vermeldde project Kroonse Wal in de wijk De Laar in Arnhem-Zuid wijst in de richting van hoge verwachtingen.

Kroonse Wal

Nadat in 1971 door de stedenbouwkundige dienst een ontwerpstructuurschets was opgesteld begon men in 1975 met het bouwen van de eerste huizen in wat de wijk De Laar moest worden. De stedenbouwkundige opzet ging uit van zogenaamde bouwbanden: aaneengesloten blokken van woningen gescheiden door groene zones. Het bestemmingsplan was opgedeeld in deelplannen. Voor elk deelplan werd een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt waarna in samenwerking met meerdere architecten een bouwplan werd ontwikkeld.[70]






Afbeelding 100 Bestemmingsplan De Laar, programmatekening 1971, Gelders Archief, signatuur 1506 kaartenverzameling gemeente Arnhem 55, microfiche 3872.

De stedenbouwkundige Ad Habets prees in een rapport uit 2003 de groenvoorzieningen in De Laar. De opzet van de wijk beantwoordde volgens Habets echter in de eerste plaats aan civieltechnische eisen op het gebied van verkeer en waterhuishouding en dat had gevolgen voor de openbare ruimte. Binnen de op zich staande civieltechnische structuur bleven open ruimtes over die door de architecten zo economisch mogelijk werden verkaveld. Habets noemde de woningbouw seriematig, sober en sierloos. De Laar, aldus Habets, bestaat uit homogene delen die onderling weinig samenhang vertonen.[71] De wijk lijdt kortom aan de kwalen van zoveel in de jaren zeventig gebouwde bloemkoolwijken: in de door groen gescheiden stroken is de bebouwing ondanks alle pogingen tot variatie eentonig en de openbare ruimte verbrokkeld en van povere kwaliteit.[72]


Afbeelding 101: Maquette De Laar Oost, 1980, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. voormalig gemeente archief Arnhem 2, inv. nr. 40.

Het oordeel van Habets staat haaks op de verwachtingen die dertig jaar eerder werden gekoesterd door de stedenbouwkundige dienst. Een Toelichting bij het bestemmingsplan De Laar van 1971 schetst hoe in de nieuwe wijk het groen van buitenaf de wijk zou binnendringen om de verschillende buurtjes met hun 'fijnkorrelige en gevarieerde structuur' een eigen gezicht te geven. In de Toelichting werd ook ingegaan op de Eldense Zeeg, de waterloop die midden in de wijk in een rechte lijn van noordwest naar zuidoost voert. Het was de bedoeling om langs deze, de ruimtelijke structuur van de wijk bepalende waterloop de Kroonse Wal aan te leggen, een centrale verbindingsroute voor fiets- en wandelverkeer. De bebouwing aan deze route zou een stedelijk karakter dragen onder andere door de aanleg van twee winkelcentra, een gezondheidscentrum en een bibliotheek. De voetgangerszone zou worden geaccentueerd door open en gesloten ruimten, hoge en lage bebouwing, recreatievoorzieningen en concentraties van ateliers en kantoren. De wandelroute zou er tussen en onderdoor lopen, langs terraswoningen, over pleinen en door groene zones. Een getekende impressie van wat het moest worden, in 1977 gemaakt door architect Paul Haffmans, toont luxe, aan het water grenzende woningen met balkons. Aan de overzijde, rechts, bevindt zich het wandel- en fietspad en nog iets verder rechts een ruim bemeten openbare bibliotheek. In het Gelders Archief aanwezig en te zien op de website van architect Paul Haffmans zijn afbeeldingen van door Haffmans ontworpen grachtengevels van stedelijke allure. De plannen waren kortom ambitieus. De Kroonse Wal, aldus de Toelichting van 1971, vroeg een zorgvuldige detaillering en uitvoering.[73]













Afbeelding 102 t/m 105: Maquette De Laar Oost, 1980, Gelders Archief, toegangsnummer 1583 fotocoll. voormalig gemeente archief Arnhem 2, inv. nr. 4046. 103 De Laar in aanbouw, 1975-1980. Gelders Archief, toegangsnummer 1524 diacoll. Gemeente Arnhem, inv. nr. 3938. 104 Tekening van architect Paul Haffmans voor de Kroonse Wal 1977, Gelders Archief, toegangsnummer 1544 fotocoll. Gerth Roden, invent. nr. 2942, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie. 105 Plan met aanduiding van mogelijke kunsttoepassingen, foto gedateerd 27 januari 1977, Gelders Archief, toegangsnummer 1544 fotocoll. Gerth Roden, invent. nr. 161, CC-BY-NC-ND-4.0 licentie.

Ook de commissie hechtte belang aan de Kroonse Wal. Toen in 1976 duidelijk werd dat de stedenbouwkundige dienst een rol had toebedacht aan kunsttoepassingen en de commissie betrokken zou worden bij het realiseren daarvan, verklaarde de commissie de Kroonse Wal tot 'testcase' voor toekomstige stedelijke bouwprojecten. Hoewel de beeldende kunst in het hele project in feite een ondergeschikte rol kreeg toebedeeld, waren de commissieleden enthousiast. Volgens de commissienotulen was dit de situatie waarnaar men 'altijd had verlangd'.[74]

Eind 1976 werd bekend dat Arnhem met Rotterdam was uitverkozen voor proefopdrachten van het in 1976 door het ministerie van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk Werk ingestelde Praktijk Onderzoek Beeldende Kunsten. Dat betekende dat de honoraria van de aan het project Kroonse Wal deelnemende kunstenaars zouden worden betaald door de Rijksoverheid.[75] Voorjaar 1977 stemde de commissie in met de benoeming van Berend Hendriks en Piet Slegers tot supervisors van het kunstzinnige project Kroonse Wal. In die hoedanigheid hadden ze zitting in het voor het project opgerichte Team Beeldende Vormgeving waarin ook Herman Hofman van cultuur, Van Beek van stedenbouw en de voor de Kroonse Wal verantwoordelijke architect Paul Haffmans zitting hadden. Als supervisors waren Hendriks en Slegers verantwoordelijk voor de inhoudelijke uitgangspunten van het beeldende project en de bewaking van de kwaliteit. Berend Hendriks liet de mogelijkheden om als supervisor invloed uit te oefenen op het project niet onbenut. Hendriks stelde plannen op, hield zich bezig met de selectie van de kunstenaars en formuleerde de opdrachten. Ton Verstegen concludeerde in zijn in 1983 in opdracht van het ministerie opgestelde verslag, dat de supervisors – lees Berend Hendriks - een doorslaggevende invloed hadden op het project. De uitgangspunten, criteria, doelen en het beeldende concept die het project een bepaalde kant op moesten sturen, kwamen uit de koker van Berend Hendriks.[76]

Om een zo compleet mogelijk beeld te geven van de plaats die de beeldende kunst in de samenleving buiten musea en galeries diende in te nemen, was het volgens Hendriks zaak om aan te sluiten bij de actualiteit in de kunst. Om die reden kwamen wat Hendriks betreft drie stromingen in aanmerking: de constructivisten, de fundamentelen en de conceptuelen. De eersten schiepen met vorm en kleur een nieuwe werkelijkheid. De tweeden lieten het materiaal of de omgang daarmee de structuur van hun werk bepalen en de derden waren uit op het geven van bewustzijnsimpulsen en het leveren van commentaar op de culturele werkelijkheid.[77] Het project zou echter niet alleen een afspiegeling van de actuele kunst moeten zijn. Hendriks wees voor de kunsttoepassingen langs de Kroonse Wal een zevental, bij de kruispunten gesitueerde plekken aan tussen de Brabantweg in het westen en de Randweg in het oosten. Vijf van die plekken zouden in de termen van Hendriks een normatief karakter moeten hebben. Ze zouden binnen de woonwijk het karakter van de Kroonse Wal als een lineaire zone van verkeer en meer stedelijke activiteiten moeten benadrukken, waar mogelijk pleinen moeten scheppen en visuele verbindingen moeten leggen tussen de Kroonse Wal en de aangrenzende woonwijk. De twee andere projecten zouden een meer associatief of autonoom karakter moeten dragen, hoewel op een wijze die niet helemaal los stond van de Kroonse Wal als omgeving.[78] Hendriks zag hier met andere woorden ruimte voor wat Struycken als 'individuele kunstproblematiek' aan het begin van de jaren zeventig nog buiten de deur van de beeldende milieuvormgeving had willen houden. Een interessante, maar hier niet te beantwoorden vraag is, of Hendriks' keuze voor diversiteit van benadering te maken had met de toenmalige internationale ontwikkelingen, met name de hernieuwde aandacht voor schilderkunst en beeldhouwkunst als disciplines, figuratie en de autonomie van het kunstwerk. Hendriks liet de teugels op dit punt wat vieren, maar trok ze anderszins ook weer aan. De kunsttoepassingen langs de Kroonse Wal zouden wat Hendriks betreft namelijk meer moeten zijn dan een reeks incidenten. Wat Berend Hendriks als eindresultaat voor ogen stond was een reeks verschillende, maar als geheel toch samenhangende werken, in de documenten onder meer omschreven als 'een structuur van betekenisvolle verschillen'.[79] 'Getoond zal moeten worden', aldus Hendriks, 'in welke structuur deze verschillen hun maximale betekenis ten aanzien van het totaal kunnen krijgen. In hoeverre maakt het ene het andere compleet?'[80]

Hoe het project Kroonse Wal zijn beslag kreeg, werd uitvoerig beschreven in het al genoemde rapport van socioloog Ton Verstegen, in 1978 in het kader van het Praktijk Onderzoek Beeldende Kunsten door het ministerie aangesteld als verslaggever. Diens rapport werd samen met de rapporten van vergelijkbare projecten vervolgens in opdracht van het toenmalige ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur geëvalueerd door Warna Oosterbaan Martinius.[81] Om in detail nog eens in te gaan op het verloop van het project is dus overbodig. De belangrijkste vraag lijkt hier hoe de negen kunstenaars de veeleisende maar toch tamelijk open opdrachten van supervisor Berend Hendriks aanpakten en met welk resultaat.












 


Afbeelding 106 t/m 117: 106 Pjotr van Oorschot, Het Koningspaar, dr. W. Dreeslaan 1995. Bron website Gemeente Ede. 107 a Pjotr van Oorschot, sportveld bij de Rijndijk Westervoort 1994. 107 b Pjotr van Oorschot en Ger Dekker, foto Ferry André de la Porte.  109 Coen Wilderom en Wim van der Horst, twee monumentale kubusvormen, Tochtenweg bruggen Ommoordese Tocht Rotterdam 1983. Beeldende kunst en openbare ruimte Rotterdam. 110.Werk van  Arno van der Mark, afbeelding verwijderd op verzoek van de maker. 111 Arno van der Mark, The Library 1988, beeldentuin Kröller Müller Museum. 112 Werk van Arno van der Mark, afbeelding verwijderd op verzoek van de maker. 113 Cornelius Rogge, Tentenproject 1975, beeldentuin Kröller Müller Museum. 114 Cornelius Rogge, Cicero 2000, beeldentuin Kröller Müller Museum.115 Joost Baljeu, Synthetische constructie F5 2 CD 1966 1968, Kröller Müller Museum.116 Joost Baljeu, Joost Baljeu, Synthetische constructie F 15 nr. 1 1983 1987, Kröller Müller Museum.117 Joost Baljeu, Space time, Rotterdam Alexanderpolder Kleine Beer 1987. Beeldende kunst en openbare ruimte Rotterdam. 

Over het werk, de opvattingen en de loopbaan van de meeste van de negen deelnemende kunstenaars bestaat niet bijzonder veel documentatie. Jan van Wijk, Johan Goedhart en Arno van der Mark waren afgestudeerd in Arnhem. De overige zes kunstenaars, Pjotr van Oorschot, Ger Dekker, Coen Wilderom, Jan Mulder, Joost Baljeu en Cornelius Rogge, elders.[82] Pjotr van Oorschot (1944-2012) was de maker van de sculpturen Compositie VII en VIII (1985) bij het politiebureau aan de Flierbosdreef in Amsterdam-Zuidoost, een sculptuur op de Rijndijk in Westervoort (1994) en Het koningspaar (1995) in Ede. De vorm van al die werken was gebaseerd op de wiskundige reeks van Fibonacci.[83] Johan Goedhart (1951), samen met Jan van Wijk (1952) de ontwerper van het object bij de kruising van de Kroonse Wal met de Brabantweg, ontwierp in 1985 samen met Paul van der Hoek een sculptuur bij de parkeergarage op de Eiermarkt in Nijmegen.[84] Coen Wilderom ontwierp samen met Wim van der Horst twee stalen kubussen aan de bruggen over de Ommoordse Tocht in Rotterdam.[85] Over het werk van beeldend kunstenaar Jan Mulder is nagenoeg niets te vinden. Dat is anders in het geval van Arno van der Mark (1949) en Cornelius Rogge (1932). Van der Mark nam samen met Niek Kemps en Robert O'Brien in 1983 deel aan de toen spraakmakende expositie Groene Wouden in het Kröller-Müller Museum. Hij exposeerde in Duitsland en was met Jan van Grunsveld de ontwerper van het in 1998 gerealiseerde omgevingskunstwerk 301 Steps aan de kop van de Schenkstrook in Den Haag.[86] Cornelius Rogge had onder andere tentoonstellingen in het Stedelijk Museum Amsterdam en het Rijksmuseum Twente. Zijn in 1975 gerealiseerde tentenproject en andere werken zijn opgenomen in de collectie van het Kröller-Müller Museum.[87]

In tegenstelling tot de andere deelnemende kunstenaars is over het werk en de opvattingen van Joost Baljeu (1925-1991), door Baljeu zelf en door anderen, behoorlijk wat gepubliceerd.[88] Baljeu, schrijver van een studie over Theo van Doesburg en in 1958 de initiatiefnemer van het Engelstalige tijdschrift Structure dat tot 1964 verscheen, was in de kunst van de jaren zestig en zeventig een opmerkelijk productieve en theoretisch onderlegde figuur. Zijn werk, opvattingen en niet van betweterij gespeende optreden riepen de nodige weerstand op. Baljeu nam geen blad voor de mond als het om het werk en de opvattingen van anderen ging. Kunststromingen als het abstract-expressionisme, Cobra en Nul waren wat Baljeu betreft reactionair en niet geschikt om bij te dragen aan een toekomstige vrije samenleving.[89] Baljeus eigen werk was dat natuurlijk wel, ook al was het, zoals Philip Peters ooit opmerkte, paradoxaal genoeg geënt op de beeldtaal van vooroorlogse avant-gardes en met name De Stijl.[90] Baljeu wilde die vormtaal ontdoen van zijn esoterische en metafysische pretenties en funderen op natuurwetenschappelijke inzichten. De kunsten konden niet heen om de ontwikkelingen in de natuurwetenschappen en dienden afstand te nemen van de door die ontwikkelingen achterhaalde statische natuuropvatting. De kunstenaar zou met behulp van zijn talent zijn visie moeten geven op de vormende principes van de door de natuurwetenschappen onthulde dynamische werkelijkheid. De voor zo'n visie noodzakelijke plastische beginselen waren wat Baljeu betreft beperkt in aantal en af te leiden uit de natuur zelf. In een in 1963 gepubliceerde beschouwing over de grondslagen van zijn plastische opvattingen, begon Baljeu zijn betoog met de eenparige rechte bewegingen van lichamen zoals die overal in de natuur voorkwamen. Via hun botsingen en de daaruit resulterende schuine bewegingen belandde het betoog bij rotaties van vlakken en ruimtes om hun as, of anders gezegd, rondheid. Uit deze drie principes - rechtheid, schuinheid en rondheid – volgden vormen van symmetrie en een kleurenleer. De kunstenaar die er mee werkte zou een even veelzijdige vormenwereld kunnen scheppen als de natuur zelf. Deze plastische benadering vroeg, aldus Baljeu, om een universele ontwerper en – aansluitend bij de ideeën van De Stijl – de opheffing van de scheiding tussen schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur.[91] In de jaren zestig, zeventig en negentig had Baljeu tentoonstellingen in het Stedelijk Museum Amsterdam, het Gemeente Museum Den Haag en het Kröller-Müller Museum in Otterlo. Ook al werden zijn werk en opvattingen niet door iedereen geapprecieerd, Joost Baljeu legde als beeldend kunstenaar enig gewicht in de schaal.





















Afbeelding 118 t/m 126: 118 Arno van der Mark, Rockwork nr. 1, park bij Zorgboerderij De Kroon en de Kroonse Wal Arnhem 1985, zomer 2018. 119 Arno van der Mark, Rockwork nr. 1, park bij Zorgboerderij De Kroon en de Kroonse Wal Arnhem 1985, zomer 2018. 120 Begin van de Kroonse Wal aan de oostzijde, maart 2019. 21 Jan Mulder, Kroonse Wal Arnhem, zomer 2018, 122 a Jan Mulder, Kroonse Wal Arnhem, zomer 2018.122 b, Aagterkerkesingel vanaf de Kroonse Wal, zomer 2018.123 Damwand Joost Baljeu, zomer 2018. 124 t/m 126, Cornelius Rogge, Afgeknotte piramide Kroonse Wal Arnhem 1981-1986, zomer 2018.

Bij het project Kroonse Wal werd Baljeu onder andere betrokken om de overige, veel jongere deelnemers, tijdens het project te begeleiden en te zorgen voor de door Hendriks zo belangrijk geachte samenhang.[92] Die samenhang was, zoals hierboven al is aangeduid, tweeledig. De ontwerpen moesten ten eerste zorgen voor samenhang tussen de Kroonse Wal en de wijk, ten noorden en zuiden ervan. Dat was geen onproblematische opgave bij de kruispunten van de Kroonse Wal met de van noord naar zuid lopende Brabantweg, de Bredasingel en bij het winkelcentrum verder naar het oosten. Typisch voor de architectuur van de jaren zeventig - die de traditionele oplossing van het kruispunt als een doorlopend en gesloten ensemble overboord had gezet- was de op het woonerf gerichte en van wegen en kruispunten afgekeerde verkaveling. Het resultaat daarvan was een onsamenhangende openbare ruimte. De tweede vorm van samenhang die het team van kunstenaars als opgave kreeg, was niet minder problematisch. De kunstwerken moesten op elkaar betrokken zijn. De Kroonse Wal mocht, zoals gezegd, geen reeks van incidenten worden.

Anders dan in het geval van het project rond de Krakelingenschool in de Wijk Vredenburg van Jan Hein Daniëls en Bas Maters ging het in het geval van de Kroonse Wal niet om een aaneengesloten ruimte die in zijn geheel en naar believen door de kunstenaars kon worden ingevuld. De kunsttoepassingen kwamen op daartoe aangewezen plekken tussen de door architect Haffmans en landschapsarchitect Van Boven ontworpen bebouwing en groenvoorzieningen.

Het project Kroonse Wal was complex – iets wat gaandeweg ook tot de betrokkenen doordrong - en niet alleen vanwege de door Hendriks geformuleerde doelstellingen en omdat de kunst een plek moest vinden tussen een door de dienst stedenbouw en de architect grotendeels al bepaalde structuur.[93] Voor complicaties zorgde ook het contract tussen de gemeente Arnhem en de in Hilversum gevestigde projectontwikkelaar Johan Matser. In het contract, gesloten in 1978, werd bepaald dat de projectontwikkelaar woningen en winkels langs de Kroonse Wal zou bouwen en de belangrijkste infrastructurele en civieltechnische voorzieningen voor zijn rekening zou nemen. Daaronder vielen de riolering, de aanleg van wegen, twee voetbruggen, aankleding van de openbare ruimte en de beschoeiing van de waterloop. Voor rekening van de gemeente kwamen de openbare verlichting, kabels en leidingen, twee bruggen en de kunsttoepassingen.


 




 



Afbeelding 127 t/m 131: 127 Gemeentelijke afvalbakken met op de achtergrond werk van Pjotr van Oorschot en Ger Dekker, Kroonse Wal Arnhem 1981-1986, zomer 2018. 128 Werk van Pjotr van Oorschot en Ger Dekker, Kroonse Wal Arnhem 1981 1986, zomer 2018.129 a Werk van Pjotr van Oorschot en Ger Dekker, Kroonse Wal Arnhem 1981-1986, zomer 2018. 129 b Maquette Kroonse Wal en omgeving met het ontwerp van Pjotr van Oorschot en Ger Dekker , dia gedateerd 1975-1980, Gelders Archief, toegangsnummer 1524 diacoll. Gemeente Arnhem, inv. nr. 5834. 130 Werk van Pjotr van Oorschot en Ger Dekker, Kroonse Wal Arnhem 1981-1986, zomer 2018. 131 Kroonse Wal zomer 2018.

De gemeente gaf door het sluiten van dit contract de regie voor een deel uit handen. Voor de projectontwikkelaar stonden de uitgaven voor de architectuur en de aankleding van de openbare ruimte natuurlijk niet los van de te verwachte inkomsten uit de verkoop van huizen en winkels. Zoals de opsteller van het verslag Ton Verstegen opmerkte, schiep het contract een niet onproblematische situatie in geval van economische tegenwind. Die tegenwind was er na 1979, het jaar van de tweede oliecrisis, in ruime mate. Op de oliecrisis volgde de wereldwijde economische crisis van 1980 en het ineenstorten van de huizenmarkt. De projectontwikkelaar zag zijn inkomsten in gevaar komen en vertraagde de uitvoering van de bouwplannen. In 1981 kwamen de bouwwerkzaamheden zelfs zo goed als stil te liggen. De bouw van de Kroonse Wal werd pas in 1984 hervat nadat gemeente en projectontwikkelaar hun contract in 1983 hadden opengebroken en nieuwe afspraken hadden gemaakt.[94]

De economische perikelen hadden hun weerslag op de verhoudingen tussen het kunstenaarsteam en architect Paul Haffmans. De laatste was op wens van de projectontwikkelaar aangesteld als ontwerper en coördinator van de Kroonse Wal. Geconfronteerd met de verslechterde marktsituatie drong de projectontwikkelaar aan op de versobering van het bouwprogramma en moest architect Haffmans zijn ontwerpen herzien. Aanvankelijke ambities en doelen, zoals de luxe terraswoningen, grachtengevels en de bibliotheek, werden gaandeweg naar beneden bijgesteld of losgelaten. Op last van projectontwikkelaar Matser gaf architect Haffmans voorrang aan beter verkoopbare laagbouw, maakte hij bezwaar tegen kleurvoorstellen van de kunstenaars en probeerde hij het uitgesproken lineaire karakter van de Kroonse Wal te verzachten door de bebouwing aan de route te laten verspringen. Volgens verslaggever Ton Verstegen werd het team van kunstenaars van alle wijzigingen niet steeds op tijd en volledig op de hoogte gesteld.[95] Architect en kunstenaarsteam konden het met elkaar niet vinden, dat blijkt ook uit de archiefstukken. Daaraan zal een door Verstegen geconstateerd fundamenteel verschil van benadering het nodige hebben bijgedragen. De kunstenaars gingen in eerste instantie uit van beeld en visuele kwaliteit om vervolgens na te denken over de haalbaarheid daarvan. De architect, uitvoerders en de medewerkers van de gemeentelijke diensten waren gewend om eisen op het gebied van beeld en kwaliteit te schikken naar praktische en budgettaire beperkingen en dat was een geheel andere benaderingswijze.[96] Het kunstenaarsteam onder leiding van Joost Baljeu komt uit het verslag en de archiefstukken naar voren als onvoldoende bedreven in het politieke spel en de omgang met de bouwwereld en de ambtelijke diensten. Een factor die de verhoudingen ongetwijfeld nog verder vertroebelde was de ongepolijste opstelling van de kunstenaars tegenover de architect. Het team van kunstenaars onder leiding van Baljeu formuleerde in augustus 1978, dus al vroeg in het hele proces van overleg en ontwerpen, een voorlopige standpuntbepaling. Daarin stelden de kunstenaars dat het in hun bedoeling lag om hun ontwerpen te laten contrasteren met de reeds geplande architectuur en brachten ze naar voren dat ze de architect in hun ontwerpproces slechts een passieve rol hadden toebedacht. Architect Haffmans deed daarover zijn beklag in een brief op poten van september 1978 aan de directeur van de stedenbouwkundige dienst ir. R. Geerling en anderen. De architect noemde de benadering van de kunstenaars egocentrisch, dominant en arrogant en meende dat geen van de betrokken partijen, kunstenaars, stedenbouwkundigen of architect, in deze aangelegenheid het primaat kon opeisen.[97]

Volgens de opsteller van het projectverslag Ton Verstegen waren de inbreng van de beeldende kunst en de door alle partijen te volgen procedures gebrekkig geregeld. De beeldende kunst was anders gezegd onvoldoende geïntegreerd in het hele planproces. Verstegen vroeg zich echter af of dat met hardere en beter uitgewerkte afspraken verholpen had kunnen worden, want ook die betere afspraken waren wellicht geen antwoord geweest op de volgens Verstegen 'zeer grote onzekerheden' waarmee het project te kampen kreeg.[98] In 1983, toen de projectontwikkelaar de uitvoering van de Kroonse Wal had stilgelegd en de Kroonse Wal onder het viaduct was voorzien van noodbestrating omdat de schoolgaande jeugd te graag door de eerder ontstane modderpoel baggerde[99], stelde ir. R. Geerling, directeur van de stedenbouwkundige dienst, voor om het kunstproject te gebruiken als hefboom. Men zou verder moeten gaan met de uitvoering van het kunstproject. Architectuur en stedenbouw dienden zich daar dan later naar te richten. Geerling kreeg voor dit idee echter onvoldoende politieke steun.[100] Spoedig daarna werd, zoals boven vermeld, het contract tussen de projectontwikkelaar en de gemeente opgebroken en hervatte de projectontwikkelaar in 1984 en 1985 de bouwactiviteiten.[101]

Hoe de door Hendriks gewenste samenhang door middel van de door de kunstenaars gekozen benadering – de keuze voor het contrast met de architectuur - was te bereiken, is niet zo eenvoudig voor te stellen. Pjotr van Oorschot en Ger Dekker, de ontwerpers van de kunsttoepassing op het kruispunt van de Kroonse Wal en de Bredasingel, zagen de diagonaal als oplossing om een visuele verbinding te leggen tussen Kroonse Wal en de ten noorden en zuiden daarvan gelegen wijk. De twee ontwerpers constateerden in een in 1979 geschreven toelichting een situatie die tot op de dag van vandaag dezelfde is gebleven: te lage bouwvolumes, terugwijkende bouwstroken en gaten in de geplande bebouwing die het kruispunt degradeerden tot een restruimte. Om de ruimtelijke elementen op het kruispunt niettemin aan elkaar te koppelen, kozen de ontwerpers voor een constellatie van betonnen palen en een bestrating die in een diagonale richting afweek van de bebouwing en de richting van het autoverkeer.[102] Het andere ontwerpersduo, Jan van Wijk en Johan Goedhart, koos in 1979 in eerste instantie een vergelijkbare aanpak voor de kunsttoepassing verder naar het westen. De uiteindelijk gerealiseerde kunsttoepassing, twee parallel gerichte wanden van groen geglazuurde stenen, lijkt niet aan te sluiten bij de beschrijving uit 1979, maar het idee van een van de Kroonse Wal afwijkende gerichtheid werd zo te zien gehandhaafd.[103] De toelichting van Jan Mulder bij zijn eerste ontwerp voor een kunsttoepassing bij het viaduct onder de Batavierenweg maakt weinig inzichtelijk. Op het moment waarop zij werd geschreven leek Mulder nog te worstelen met de opdracht. Iets vergelijkbaars geldt voor de toelichting van Coen Wilderom voor zijn ontwerp bij het aan de oostzijde gelegen winkelcentrum.[104]










 
Afbeelding 132 t/m 136: 132 Damwand en brug van Joost Baljeu, Kroonse Wal gezien vanaf de Millweg Arnhem, foto gedateerd 1985-1995, Gelders Archief, toegangsnummer 1526 fotocoll. Piet Veeren, invent. nr. 604. 133 Damwand en brug van Joost Baljeu, Kroonse Wal, foto gedateerd 1985-1995, Gelders Archief, toegangsnummer 1526 fotocoll. Piet Veeren, invent. nr. 600. 134 Kroonse Wal Arnhem, ter hoogte van de Coop zomer 2018. 135 a Brug van Joost Baljeu, Kroonse Wal ter hoogte van de Coop, foto gedateerd 1985-1995, Gelders Archief, toegangsnummer 1526 fotocoll. Piet Veeren, invent. nr. 588. 135 b foto van Google Maps genomen vanaf een computerscherm in 2018, de foto komt niet overeen met de toestand zoals hij in 2018 bestond. 136 Damwand Joost Baljeu, Kroonse wal gezien vanaf de Brabantweg, Gelders Archief, toegangsnummer 1526 fotocoll. Piet Veeren, invent. nr. 603

Een zaak waar de kunstenaars groot belang aan hechtten was het benadrukken van het lineaire en stedelijke karakter van de Kroonse Wal. Joost Baljeu kwam in dat kader met het idee om de waterloop het aanzien van een stedelijke gracht te geven door hem te voorzien van een stalen damwand. Op foto's waarvan het aannemelijk is dat ze in de jaren tachtig werden gemaakt, was de damwand geschilderd in een verzadigde donkerblauwe kleur.[105] De leden van het kunstenaarsteam hadden de gracht het liefst doorgetrokken van het winkelcentrum in het oosten naar het andere winkelcentrum in het westen, niet alleen omwille van de stedelijke uitstraling, maar ook met het oog op de continuïteit en dus de visuele samenhang van de Kroonse Wal. Architect Paul Haffmans maakte daar om budgettaire redenen echter bezwaar tegen en uiteindelijk kreeg de gracht slechts een lengte van 560 meter met op verschillende plaatsen een overkluisde onderbreking.[106] Joost Baljeu ontwierp voor het voetgangers en fietsverkeer over de gracht een viertal bruggen, te oordelen naar nog bestaande foto's geschilderd in dezelfde verzadigde donkerblauwe kleur als de damwand van de gracht, maar met contrasterende gele geometrische patronen aan de opstaande zijden.[107]

De stelling dat de diagonaal gerichte kunsttoepassingen van het duo Van Oorschot en Dekker en het duo Goedhart en Van wijk op de kruispunten van de Kroonse Wal met respectievelijk de Bredasingel en de Brabantweg bijdragen aan de ruimtelijke samenhang, lijkt moeilijk te verdedigen. Tegen de onsamenhangende architectonische situatie zijn beide kunsttoepassingen eenvoudigweg niet opgewassen. Hier geldt wat Camiel van Winkel stelde ten aanzien van het eveneens in de jaren zeventig begonnen omgevingsproject in de Utrechtse wijk Lunetten. De beeldend kunstenaars overschatten ook daar de mogelijkheid om met beeldende middelen een gegeven situatie te beïnvloeden.[108] De visuele werking van de gracht met damwand is een ander geval. Of die voor de samenhang zorgde tussen de kunsttoepassingen waar Berend Hendriks zo de nadruk op legde, is veertig jaar later niet eenvoudig te beoordelen. Wie aan de oostzijde van de Kroonse Wal begint aan een fietstocht of een wandeling stuit in het park bij zorgboerderij de Kroon op het werk van Arno van der Mark dat weliswaar was bedoeld voor de Kroonse Wal, maar vanwege claims van de plantsoenendienst een flink eind daarbuiten terecht kwam. Van der Marks werk bestaat uit een zestal, door de kunstenaar en gediplomeerd steenhouwer Jerome Symons gehouwen stenen, naar het voorbeeld van een veel kleinere, door Van der Mark tijdens een vakantie opgeraapte kei.[109] Samen vormen ze een sprookjesachtig in zichzelf verzonken ensemble. Van der Mark heeft veertig jaar later geen zin om nog eens terug te komen op zijn toenmalige werk. Hij wil ook beslist niet geassocieerd worden met de Arnhemse School, die volgens Van der Mark nooit echt bestaan heeft.[110] Verderop bij het oostelijke winkelcentrum is van het werk van Coen Wilderom geen spoor te vinden. Nog verder naar het westen, bij het viaduct, staat het werk van Jan Mulder en begint de gracht. De rode tegels op het voetstuk van het door Mulder ontworpen object zijn voor een deel verdwenen en de kleur van de damwand is niet meer verzadigd donkerblauw, maar onbestemd grijs. Van de vier door Joost Baljeu ontworpen bruggen over de gracht was in 2007 nog één, door roest aangetast exemplaar aanwezig, maar inmiddels is ook die verwijderd.[111] Over de gracht liggen nu vier non-descripte bruggen die met het oorspronkelijke ontwerp niets van doen hebben. Het kunstwerk van Cornelius Rogge bij het kruispunt van de Kroonse Wal met de Bredasingel - een afgeknotte piramide van cortenstaal voorzien van horizontale gleuven, is nog geheel intact. Naar eigen zeggen werden die gleuven door Rogge aangebracht volgens dezelfde reeks van Fibonacci die de grondslag vormde voor de diagonaal geplaatste betonnen elementen van Pjotr van Oorschot en Ger Dekker.[112] Het werk van het laatst genoemde duo komt niet helemaal overeen met de foto van een ooit gemaakte maquette.[113] Het diagonale patroon in de bestrating, haaks op de richting van de betonnen elementen, loopt niet door, maar is alleen aanwezig op de stoepen en niet op de verkeersweg en het fietspad. Dat lijkt al zo op een waarschijnlijk in 1988 gemaakte film over het werk van Rogge. Daarop is aan het begin de kruising van de Kroonse Wal en de Bredasingel in beeld.[114]


Afbeelding 136 b Kunstbrug van Joost Baljeu wordt geplaatst over een slootje aan de Blokweersingel te Alblasserdam, foto gedateerd 28 07 1983, Regionaal Archief Dordrecht inv. nr. 552 30 22 90.

Wie van de laatst genoemde kruising verder naar het westen fietst komt uiteindelijk aan bij de twee parallel geplaatste muren van groen geglazuurde stenen, ontworpen door Johan Goedhart en Jan van Wijk. De uit het begin van de jaren tachtig stammende architectuur aan weerszijden van de Kroonse Wal heeft een niet bepaald gunstige invloed op het totale beeld. In het westen wordt dat ontsierd door de lange blinde muur van de Coop. Architect Haffmans liet de huizen aan de noordelijke zijde van de Kroonse Wal verspringen en voorzag ze aan de kant van het water van een lapje tuin. Sommige tuinen zijn volledig dichtgegroeid en vrijwel allemaal zijn ze voorzien van een houten bouwmarktschutting. Alles bij elkaar levert dat een gesloten en armoedig beeld op. Wat een bijzondere route had moeten worden, werd dat, door onder dwang van de omstandigheden genomen beslissingen, niet helemaal. De onvermijdelijke inwerking van weer en tijd, gebrek aan onderhoud en de particuliere tuinverloedering deden er nog verder afbreuk aan. Niettemin is een wandeling of fietstocht over de Kroonse Wal nog altijd een bijzondere, ruimtelijke ervaring. De vermeende 'lelijkheid' van de wijk De Laar - waarbij, zoals bij ieder esthetisch oordeel, de nodige kanttekeningen kunnen worden geplaatst - is daardoor op z'n minst een lelijkheid met een eigen karakter. Dat laatste, lelijkheid met een eigen karakter, ontbreekt in de aanpalende wijk Schuytgraaf. Daar werd in de jaren negentig en daarna veel aandacht besteed aan de openbare ruimte, maar Schuytgraaf is met zijn gestandaardiseerde en voor sommigen aantrekkelijke, pseudohistorische 'heelheid' inwisselbaar voor iedere andere Nederlandse Vinexwijk.


 


 

Afbeelding 137 t/m 140: 137 Werk van Johan Goedhart en Jan van Wijk, Kroonse Wal Arnhem 1981-1984, zomer 2018. 138 Werk van Johan Goedhart en Jan van Wijk, Kroonse Wal Arnhem 1981-1984, zomer 2018. 139 Werk van Johan Goedhart en Jan van Wijk, Kroonse Wal Arnhem 1981-1984, zomer 2018. 140 Werk van Johan Goedhart en Jan van Wijk, Kroonse Wal Arnhem 1981-1984, zomer 2018. 

Keerpunt

Veertig jaar later heeft voormalig projectverslaggever Ton Verstegen nog altijd de indruk dat Berend Hendriks van het project Kroonse Wal aanvankelijk hoge verwachtingen koesterde. Het project had de betekenis van de beeldende milieuvormgeving als een belangwekkende discipline nog eens extra moeten onderstrepen.[115] Maar niemand, ook Berend Hendriks niet, was werkelijk tevreden met het resultaat, wat gezien de omstandigheden niet zo vreemd was.[116] Die omstandigheden waren overigens niet uniek. In de al genoemde Utrechtse wijk Lunetten hadden Wim Korvinus, Marcel van Vuuren en andere Arnhemse milieuvormgevers volgens Camiel van Winkel op een vergelijkbare wijze te maken met economische tegenwind, miscommunicatie en competentiestrijd.[117] Wat de kers op de taart had moeten worden, draaide uit op een teleurstelling en in de kunst keerde, net als in de politiek, rond 1980 het tij. Na de ontgrenzing van de kunst en de conceptuele deconstructie van het traditionele kunstenaarschap van de jaren zeventig, volgde in de jaren tachtig de kortstondige wederopstanding van de romantische kunstenaar en de schilder- en beeldhouwkunst als autonome disciplines. Cultuurspreiding, een van de politieke doelen van de jaren zeventig, maakte in het daaropvolgende decennium onder minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Elco Brinkman plaats voor het beginsel van artistieke kwaliteit.[118] Het postmodernistische tijdperk betekende het definitieve einde van het aan De Stijl ontleende geloof in het vermogen van de beeldende kunst om een maatschappelijke en innerlijke evolutie te bewerkstelligen.[119] In Arnhem verdween de mede door Struycken geïntroduceerde en systematisch onderzochte geometrisch-abstracte beeldtaal gaandeweg naar de achtergrond. Een nieuwe generatie studenten van de afdeling Monumentale Vormgeving maakte in de jaren tachtig bij voorkeur weer autonome kunstobjecten die slechts zijdelings of in het geheel niet uitgingen van de plek, maar van een los daarvan staande kunstproblematiek.[120] Zelfs hun docenten, zoals Bas Maters, gaven in de jaren tachtig aan die verleiding toe.[121] De beeldende milieuvormgeving in de ware zin van het woord, die uitging van de mogelijkheden van een specifieke plek om ze te verhevigen en uit te buiten ten behoeve van de beleving en het gebruik, ruimde het veld voor kunst in de openbare ruimte. Dat genre kwam in de jaren tachtig en negentig flink onder vuur te liggen.[122] En had je voor die kunst in de openbare ruimte trouwens nog een speciale opleiding nodig, naast de al bestaande opleidingen voor autonome kunst? In 2004 werd in Arnhem de door Peter Struycken opgezette opleiding, die inmiddels OK5 heette, opgeheven.

Van de Arnhemse School en de oorspronkelijke beeldende milieuvormgeving van de jaren zeventig is in Arnhem niet veel over. Kennis van de achtergronden van de Arnhemse School en waardering voor wat ervan restte, was er lange tijd ogenschijnlijk ook niet bijzonder veel. Tekenend voor dat laatste was het voorstel van de toen verantwoordelijke Arnhemse wethouder in 2017 om Blauwe Golven te slopen en te vervangen door een park. Dat leidde evenwel tot protesten van een deel van de bevolking, de Werkgroep Monumentale Kunst van Erfgoedvereniging Bond Heemschut, Vereniging Stadsschoon Arnhem, de Rijksbouwmeester, de Werkgroep Behoud Blauwe Golven Arnhem en vele anderen. Ook in de gemeenteraad stuitte het voorstel van de wethouder op weerstand.[123] Op 17 april 2019 stemde de gemeenteraadsleden in meerderheid voor een door de Partij voor de Dieren, GroenLinks, VVD, PvdA, ChristenUnie en Arnhem Centraal ingediende motie die vroeg om behoud van Blauwe Golven en herstel van de oorspronkelijke artistieke kwaliteit.[124] De sloophamer kwam er dus niet aan te pas. Te hopen is dat in de toekomst ook het gebied rond de Krakelingenschool en de Kroonse Wal de aandacht en de zorg zullen krijgen die bij ze past als kunsttoepassingen en als monumenten van een tijdperk en een manier van denken. Toekomstige ingrepen in Arnhem-Zuid, zoals die in Malburgen al plaatsvonden eind jaren negentig van de vorige en het begin van deze eeuw, zijn niet uit te sluiten.[125] De vraag of kunstobjecten als de Kroonse Wal het behouden waard zijn en hoe ze in nieuwe situaties een rol zouden kunnen spelen, zal dan onvermijdelijk aan de orde komen. De voormalige projectverslaggever Ton Verstegen schreef in 2017 in een artikel op de website van het online tijdschrift Archined, dat de Kroonse Wal vanwege zijn afgelegen ligging een toekomst zou kunnen hebben als 'artistieke ruïne'.[126] Een poëtische gedachte, maar wellicht zit er meer in.

Archieven
Afkorting CBVOGT: Gelders Archief Arnhem: Commissie Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen, toegangsnummer 2200 Secretarie Gemeente Arnhem 1970-1979, inventarisnummer 1955.
Afkorting SASVK: Gelders Archief Arnhem: Scholenbouw Vredenburg en 1e inrichting Krakelingenschool, toegangsnummer 2200 Secretarie Gemeente Arnhem 1970-1979, inventarisnummer 1374.
Afkorting DSADL: Gelders Archief Arnhem, De Laar ontwikkelingsplan 1973-1989, toegangsnummer 2202 Dienst Stedebouw Arnhem, inventarisnummer 14.

Mondelinge bronnen
Herman Hofman, gesprek, Arnhem 11 december 2018.
Wim Korvinus, gesprek, Arnhem 27 april 2018.
Arno van der Mark, gesprek, Arnhem 29 november 2018.
Peter Struycken, gesprek, Gorinchem 9 juni 2017 en Den Bosch 24 januari 2019.
Jerome Symons, gesprek, Arnhem 7 juli 2018.
Ton Verstegen, gesprek, Arnhem 23 februari 2019.
Eugène Terwindt, gesprek, Rozendaal 12 december 2018.

Literatuur
Joost Baljeu, Morgen kan het architectuur zijn (uitgegeven in samenhang met de overzichtstentoonstelling van het werk van Joost Baljeu in het Haags Gemeentemuseum in 1975- 1976), z.p. z.j.;
Joost Baljeu, Attempt at a Theory of Synthesist Plastic Expression, Londen 1963.
Marcel Barzilay, Ruben Ferwerda en Anita Blom, Predicaat experimentele woningbouw, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 's-Gravenhage 2018. Geraadpleegd 14 maart 2019: https://cultureelerfgoed.nl/publicaties/predicaat-experimentele-woningbouw-1968-1980.
Marie-José van Beckhoven , 'Wezenlijk ongrijpbaar: monumentale beelden van Bas Maters', in: Marie-José van Beckhoven (red), Een vierkantje laten lachen. Bas Maters (1949-2006) 35 jaar monumentale beeldende kunst en architectonische vormgeving, Arnhem en Zwolle 2012, pp. 82-103.
Cor Blok, 'De geloofwaardigheid van beeldende kunst in de openbare ruimte', Archis (1990) 12, pp 8-17
Carel Blotkamp, 'Annucuation of the New Mysticism: Dutch Symbolism and Early Abstraction', in: tent. cat. The Spiritual in Art: Abstract Painting 1890-1985, Los Angeles, Chicago en Den Haag 1986, pp 89-112.
Carel Blotkamp, Jonneke Jobse en Ruud. Schenk, P. Struycken, Groningen en Rotterdam 2007.
Ruud Brouwers, ‘Stedebouwkundige woonsituatie geklaard: Struycken in plaats van struiken. Kunst in het groot brengt Arnhem en Rijn weer samen’, Wonen – TA/BK, (1977) 8, pp. 4-10.
John Bruinsma, 'Giro-kunst Arnhem niet door miscommunicatie, maar opzettelijk gesloopt', De Gelderlander 26 oktober 2018, https://www.gelderlander.nl/arnhem/giro-kunst-in-arnhem-niet-door-miscommunicatie-maar-bewust-gesloopt~ac5ab2d0/, geraadpleegd 15 maart 2019.
Dienst Gemeentewerken Arnhem, Van Weiland tot woonwijk: uitbreidingsplan De Laar. Arnhem 1987.
Dienst Stedebouw Arnhem, Bestemmingsplan 'De Laar', 2 dln. Voorschriften en Toelichting, Arnhem 1972.
Hans van Dijk, 'Hemelspiegelingen', in: Marie-José van Beckhoven (red), Een vierkantje laten lachen. Bas Maters (1949-2006) 35 jaar monumentale beeldende kunst en architectonische vormgeving, Arnhem en Zwolle 2012, pp. 52-62.
Ad HabetsWelstandbeleid De Laar. Ongepubliceerd rapport opgesteld door Habets Stedenbouw ten behoeve van de gemeentelijke welstandsnota, Arnhem 2003.
Hans Ludwig Jaffé, De Stijl, 1917-1931: the Dutch Cntribution to Modern Art, Amsterdam 1956.
Jonneke Fritz-Jobse, 'Inleiding' in: Jonneke Fritz-Jobse en Frans Burkom (red.), Een nieuwe synthese: geometrisch-abstracte kunst in Nederland 1945-1960, 's-Gravenhage 1988, pp 12-32.
Jonneke Fritz-Jobse, 'Joost Baljeu: een idealistische realist', in: tent.cat. Joost Baljeu. Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam 1991, pp. 17-59.
Jonneke Jobse, 'Bas Maters: milieu-architect', in: Marie-José van Beckhoven (red), Een vierkantje laten lachen. Bas Maters (1949-2006) 35 jaar monumentale
Jonneke Jobse, De Stijl Continued: the Journal Structure (1958-1964), an Artist's Debate, Rotterdam 2005.
Jonneke Jobse, Blauwe Golven: een kunst- en cultuurhistorische waardebepaling van het omgevingskunstwerk van Peter Struycken op het Roermondsplein in Arnhem (1974-1977). PDF 2017, gepubliceerd op de website van Erfgoedvereniging Bond Heemschut: https://assets.heemschut.nl/docs/b4ffb707-d6ec-4e1d-8af5-48c219e85e03.pdf, geraadpleegd 30 maart 2019.
J.L. Locher, 'Vragen aan Joost Baljeu', in: tent.cat. Haagse Gemeentemuseum, Joost Baljeu, z.p. z.j.
Bas Maters, 'Emmerhout', in: Berend Hendriks (red.), Plek in uitvoering, Amsterdam 1972, z.p.
Jan Hein Daniëls en Bas Maters, 'Beeldend kunstenaars als milieu-ontwerpers', Plan, maandblad voor ontwerp en vormgeving, (1975) 1, p.65.
Hans Ibelings, Nederlandse Stedenbouw van de twintigste eeuw, Rotterdam 1999.
Lucy Lippard, 'Escape Attemps', in: tent. cat. A. Goldstein en A. Rorimer (eds.), Reconsidering the Object of Art: 1965-1975, Cambridge (Mass) en Londen, pp. 17-39.
Bram Kempers, 'Kunst met beleid: de 'Arnhemse School' in de politiek', in: Jonneke Fritz-Jobse en Ineke Middag (red.), De Arnhemse School: 25 jaar monumentale kunst praktijk, Arnhem 1994, pp. 52-63.
Adi Martis, 'De ontwikkeling van het onderwijs', in: Jonneke Fritz-Jobse en Ineke Middag (red.), De Arnhemse School: 25 jaar monumentale kunst praktijk, Arnhem 1994, pp 34-42.
Ineke Middag, 'De voorgeschiedenis van de Arnhemse School: de integratie van de Kunsten 1945-1966', in: J. Fritz-Jobse en I. Middag (red.), De Arnhemse School: 25 jaar monumentale kunst praktijk, Arnhem 1994, pp.17-33.
Warna Oosterbaan Martinius, Kunst in relaties: een analyse van onderzoek en beleid met betrekking tot tien POBK- en vier RAC-projecten, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Rijswijk 1983
Warna Oosterbaan Martinius, Schoonheid, welzijn, kwaliteit: kunstbeleid en verantwoording na 1945, 's-Gravenhage 1990.
Peter Osborne, 'Survey' in idem (ed.), Conceptual Art, Londen en New York 2002 (1ste ed. 2000) pp. 13-51.
Philip Peters, 'Joost Baljeu van compositie tot architectuur', NRC Handelsblad, 2 januari 1976.
Jacqueline Tellinga, De grote verbouwing: verandering van naoorlogse woonwijken, Rotterdam 2004.
Martijn Ubink en Thijs van der Steeg, Bloemkoolwijken: analyse en perspectief, Amsterdam 2011.
'Van monumentale kunst naar milieu-vormgeving'. Interview met Peter Struycken, Plan, maandblad voor ontwerp en vormgeving, (1971) 6, pp. 25-29
Ton Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal" in de nieuwbouwwijk "De Laar", gemeente Arnhem, een project in het kader van het Praktijk Onderzoek Beeldende Kunsten, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Rijswijk 1983.
Ton Verstegen, 'Arnhem en de kunst van het onderhoud: project Blauwe Golven van Peter Struycken', online platform Archined, 26 mei 2017, https://www.archined.nl/2017/05/arnhem-blauwe-golven-peter-struycken, geraadpleegd 20 maart 2019.
Martien de Vletter, De kritiese jaren zeventig: architectuur en stedenbouw in Nederland 1968-1982, Rotterdam 2004.
Dirk van Weelden, 'Omgevingskunst, een visuele fopspeen; De bezetting van Nederland', NRC Handelsblad 10 juni 1994.
Camiel van Winkel, ‘Informatie ervaren – ervaring vergaren’, in: Jeroen Boomgaard, Marga van Mechelen en Mirjam van Rijsingen, Als de kunst erom vraagt. De Sonsbeektentoonstellingen van 1971, 1986, 1993, Arnhem 2001, pp. 89-106.
Camiel van Winkel, Moderne leegte: over kunst en openbaarheid, Nijmegen 1999.
'Wiskundig denken en handelen is een noodzakelijkheid'. Interview met Berend Hendriks, Plan, maandblad voor ontwerp en omgeving, (1971) 6, pp. 29-33.
Ida van Zijl, Gijs Bakker and Jewelry, tent.cat. Stedelijk Museum 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch en Stuttgart 2005.

Noten


[1] Ibelings, Nederlandse stedenbouw, p. 124; Ubink en Van der Steeg, Bloemkoolwijken, pp.13-16; De Vletter, De kritiese jaren zeventig, pp. 18-23.
[2] Peter Struycken (Den Haag 1939) had in 1963 een tentoonstelling in de toen toonaangevende Haagse galerie Orez en in 1966 een solotentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam. Vanaf 1964 had hij tentoonstellingen in het buitenland en in 1967 werd zijn werk samen met dat van J.J. Schoonhoven en Ad Dekkers uitgekozen als Nederlandse inzending voor de negende biënnale van São Paulo in Brazilië zie: 'Biografie & documentatie' in: Blotkamp, Jobse en Schenk, Struycken, pp. 267-283; Voor de opzet en ambities van de opleiding Monumentaal Nieuwe Stijl in Arnhem zie Martis, 'De ontwikkeling van het onderwijs' en Kempers, 'Kunst Met Beleid'.
[3] 'Wiskundig denken en handelen'. Interview met Berend Hendriks, Plan 1971.
[4] 'Van monumentale kunst naar milieuvormgeving'. Interview met Peter Struycken, Plan 1971.
[5] Blotkamp, 'Annuciation of the New Mysticism'; Middag, 'Voorgeschiedenis van de Arnhemse School'; Fritz-Jobse, 'Inleiding'; Jobse, 'Bas Maters: milieu-architect', p. 32-37.
[6] Lippard, 'Escape Attemps'; Peter Osborne, 'Survey'.
[7] Jaffé, De Stijl, p.128-142.
[8] Zie de interviews met Eugène Terwindt, Jan Hein Daniëls, Karin Daan en anderen in Plan, maandblad voor ontwerp en omgeving, (1971) 6.
[9] CBVOGT, notulen bijeenkomst 20 januari 1971.
[10] idem, brief 5 februari 1971.
[11] Idem, notulen bijeenkomst 5 november 1969, en 5 mei 1971.
[12] Idem, 30 september 1970.
[13] Idem, Brief van 29 juni 1979.
[14] Mondelinge mededeling Hofman, 11 december 2018.
[15] Studenten en ex-studenten van Berend Hendriks genoemd in de notulen van de commissie (CBVOGT) in verband met mogelijke opdrachten waren: Eugène Terwindt notulen 2 maart 1970 (Rijnhal) en 7 augustus 1972 (scholen Immerloo), Onno van Dokkum, notulen 1 maart 1973 (Instructiebad De Koppel), Marcel van Vuuren notulen 3 juli 1973 (Scholen, sportcomplex en instructiebad Elderderveld), Wim Korvinus, Marcel van Vuuren en Zeger Reyers notulen 12 juli 1974 (verlichtingsplan citycentrum) Jan Hein Daniëls en Wim Korvinus notulen 8 december 1975 (basisstructuurplan Elderveld).
[16] CBVOGT, notulen bijeenkomst 18 september 1972.
[17] Idem, 8 november 1976 en 3 januari 1979.
[18] Mondelinge mededeling Terwindt, 12 december 2018 en mondelinge mededeling Struycken 24 januari 2019.
[19] In het kader van de regeling werd een stuurgroep in het leven geroepen onder leiding van Jean Leering, van 1964 tot 1973 directeur van het Van Abbemuseum Eindhoven, daarna directeur van het Tropenmuseum Amsterdam en hoogleraar kunstgeschiedenis aan de TU in Delft, zie ook Oosterbaan Martinius, Kunst in relaties, p. 3-5.
[20] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p. 22; CBVOGT, notulen bijeenkomst 3 januari 1977 waarin wordt gesteld dat bij het project in de wijk De Laar (later Kroonse Wal), vanwege het belang ervan, niet zomaar een aantal 'losse figuren' mogen worden betrokken. Zie ook de notulen van 2 mei 1977 waarin word gesteld dat 'de gemeente' het project in eigen hand wil houden en daarom, anders dan de stuurgroep POBK, geen open procedure wil bij het aanwerven van kunstenaars.
[21] Mondelinge mededeling Hofman, 11 december 2018.
[22] CBVOGT, notulen bijeenkomst 29 januari 1972 en 10 april 1972.
[23] SASVK, stuk dd. 24 april 1972, Commissie Beeldende Vormgeving Openbare gebouwen en Terreinen: voorstel voor honorering van ontwerpers van 'Landschaps-kunst' en/of 'beeldende milieu-vormgeving'.
[24] SASVK, voorstel van afdeling Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzorg, dd. 20 maart 1973.
[25] CBVOGT, notulen bijeenkomsten 30 september 1971, 10 april 1972 en 5 juni 1972.
[26] Mondelinge mededeling Hofman, 11 december 2018.
[27] CBVOGT, notulen bijeenkomsten 3 juli 1973, 14 januari 1974 en 4 maart 1974.
[28] Mondelinge mededeling Hofman, 11 december 2018.
[29] CBVOGT, notulen bijeenkomst 24 februari 1975.
[30] Idem, 5 april 1976, 3 mei 1976 en 22 juni 1976, 11 oktober 1976 en 8 november 1976.
[31] Idem, 7 augustus 1978.
[32] Mondelinge mededeling Terwindt, 12 december 2018; Oosterbaan Martinius, Schoonheid, welzijn, kwaliteit, p. 80 moot 30.
[33] Idem, 29 september 1975.
[34] Idem, 17 juni 1975 en 29 september 1975.
[35] Idem, 13 april 1977.
[36] Mondelinge mededeling Korvinus, 27 april 2018.
[37] Oosterbaan Martinius, Schoonheid, welzijn, kwaliteit, p. 68-72.
[38] Barzilay, Ferwerda en Blom, Predicaat experimentele woningbouw, p. 62 en 66.
[39] Mondelinge mededeling Terwindt, 12 december 2018.
[40] Krakelingenschool zie verderop in dit artikel.
[41] CBVOGT, notulen bijeenkomst 1 maart 1973.
[42] Idem, 3 juli 1973.
[43] Idem 12 juli 1974 en mondelinge mededeling Korvinus, 27 april 2018.
[44] CBVOGT, notulen bijeenkomst 13 december 1974 en blog Werkgroep Behoud Blauwe Golven Arnhem, https://behoudblauwegolvenarnhem.blogspot.com/, geraadpleegd 15 maart 2019.
[45] Mondelinge mededeling Terwindt, 12 december 2018.
[46] Kroonse Wal zie verderop in dit artikel.
[47] CBVOGT, notulen bijeenkomst 27 november 1978 en Van Dijk, Hemelspiegelingen'.
[48] CBVOGT, notulen bijeenkomst 8 mei 1978; mondelinge mededeling Terwindt, 12 december 2018; Bruinsma, Giro-Kunst Arnhem opzettelijk gesloopt'.
[49] CBVOGT, notulen bijeenkomst 7 februari 1977.
[50] Idem, notulen 8 mei 1978 en 27 november 1978
[51] Idem, notulen bijeenkomsten 2 maart en 25 maart 1970.
[52] Idem Mondelinge mededeling Terwindt, 12 december 2018.
[53] CBVOGT, notulen bijeenkomsten 10 april 1972 en 20 augustus 1973.
[54] Maters, 'Emmerhout'.
[55] Toelichting van Maters en Daniëls voor Lelystad in Plan 1975 nr 1; mondelinge mededeling Korvinus, 27 april 2018.
[56] Jobse, 'Bas Maters: milieu-architect', p. 38
[57] SASVK, stuk van de gemeentelijke inspecteur van het onderwijs en lid van de bouwcommissie van de Krakelingenschool G. Eegdeman dd. 6 januari 1970; nota zonder aanduiding van jaar of plaats betreffende de onderwijskundige vormgeving van het scholenplan Vredenburg.
[58] Idem, Stuk zonder aanduiding jaar van Daniëls en Maters Adviesbureau voor Milieuarchitectuur: Ontwerpsituatie onderwijsgemeenschap in de wijk Vredenburg te Arnhem.
[59] CBVOGT , notulen van de bijeenkomst van 11 oktober 1972.
[60] Jobse, Blauwe Golven.
[61] Idem, 13 december 1974.
[62] Idem, 10 februari 1975.
[63] Idem, 13 december 1974: 'Het parkeren op dit plein van witte en blauwe banen met golving moet op een vanzelfsprekende wijze regelmatig gaan gebeuren, aldus denkt dit Peter Struycken.'; De uitgangspunten van het ontwerp waaronder het beginsel 'waar wegen zijn, zijn geen golven en omgekeerd' werden door Struycken in 2017 naar voren gebracht in een brief dd. 8 april 2017 aan de wethouder, gepubliceerd op het blog Behoud Blauwe Golven Arnhem dd.12 april 2017, https://behoudblauwegolvenarnhem.blogspot.com/2017/04/brief-van-peter-struycken-aan-wethouder.html, geraadpleegd 15 maart 2019.
[64] Van Zijl, Gijs Bakker, p. 245: Halskraag 1967 aluminium h. 360 x b 337 x d 230 mm, unicum, oeuvre cat. nr. 50.
[65] CBVOGT , notulen van de bijeenkomst 9 juni 1975.
[66] Idem, 11 augustus 1976 en 11 oktober 1976; Struycken sprak zijn tevredenheid met de fontein en de verdere inbreng Bob van der Vliet uit tijdens het gesprek van 24 januari 2019.
[67] Brouwers, ‘Stedebouwkundige woonsituatie geklaard', p. 9.
[68] Mondelinge mededeling Terwindt, 12 december 2018.
[69] CBVOGT , notulen van de bijeenkomst 29 september 1975; het plan voor het centrum in de Witte Villa in park Sonsbeek kwam ter sprake tijden de bijeenkomst van de commissie op 7 februari 1977.
[70] Dienst Gemeentewerken, Van weiland tot woonwijk, Dienst Stedebouw, Bestemmingsplan 'De Laar'.
[71] Habets, Welstandbeleid De Laar.
[72] Ubink en Van der Steeg, Bloemkoolwijken, p. 94 en 95.
[73] Gelders Archief, toegangsnr. 1544 Fotocollectie Gerth van Roden nr. 2942; website architect Paul Haffmans, http://www.paulhaffmansarchitect.nl/Portfolio/Arnhem.html#3, http://www.paulhaffmansarchitect.nl/Portfolio/Arnhem.html#5, geraadpleegd 15 maart 2019 ; Dienst Gemeentewerken Arnhem, Bestemmingsplan 'De Laar'.
[74] CBVOGT, notulen van de bijeenkomst 11 oktober 1976.
[75] Idem, 13 september 1976 ; Oosterbaan Martinius, Kunst in relaties, p.1-14; Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p.17-19.
[76] CBVOGT, notulen van de bijeenkomst 2 mei 1977 ; DSADL, 5 januari 1979 concept opdrachtsituatie 1, blz.3, met o.a. omschrijving alle betrokken commissies en teams; Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p.25.
[77] CBVOGT, notulen van de bijeenkomst 10 april 1978.
[78] Idem 24 april 1978.
[79] DSADL, 5 januari 1979 concept opdrachtsituatie 1, blz. 7, punt 5.
[80] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p. 34.
[81] Oosterbaan Martinius, Kunst in relaties, pp. 57-69.
[82] Gegeven van de kunstenaars zijn te vinden in de database van het Rijkinstituut voor Kunsthistorische Documentatie: https://rkd.nl/nl/explore/artists#query=Kunstenaars.
[85] Werk van Coen Wilderom Rotterdam: http://www.bkor.nl/beelden/zonder-titel-27/, geraadpleegd 17 maart 2019.
[86] Biografische gegevens website Arno van der Mark: http://www.drftwd.nl/site_arno/a_bio/a_cv-arno.html; over de tentoonstelling Groene Wouden Camiel van Winkel, 'een open moment mag nooit te lang duren', Witte Raaf (2004) 111, onlineversie: https://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/2846, geraadpleegd 17 maart 2019.
[87] Werk van Cornelius Rogge in het Kröller-Müller Museum in Otterlo: https://krollermuller.nl/collectiezoeker/keywords=Cornelius%20Rogge, geraadpleegd 17 maart 2019.
[88] Tent.cat. Joost Baljeu. Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam 1991, p.71 en 72: teksten en boeken over en door de kunstenaar.
[89] Voorbeelden daarvan lijken me Baljeus verhandeling Morgen kan het architectuur zijn en het interview met Locher, 'Vragen aan Joost Baljeu'.
[90] Peters,'Joost Baljeu'.
[91] Baljeu, Attempt at a Theory: zie ook Jonneke Jobse, De Stijl Continued, p. 345.
[92] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p. 23.
[93] Idem, p.67.
[94] Idem, p. 8-10.
[95] Idem, p. 10, 11, 64, 66 en 67.
[96] Idem, p. 70.
[97] DSADL, brief van architect Paul Haffmans dd. 25 september 1978 aan het hoofd van de stedenbouwkundige dienst ir. R. Geerling, Van Eijndhoven (dienst Cultuur, Recreatie, Sport en Jeugdzorg), leden van de commissie en coördinatoren.
[98] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p. 71 en 72.
[99] 'Modderpoel maakt plaats voor noodbestrating', Arnhemse Courant 3 februari 1982.
[100] Zie noot 89.
[101] Brief van B & W van Arnhem aan mevr. V.F. Blotkamp-de Roos van het ministerie van WVC, dd. 30 november 1983 waarin B&W melden dat de bouwwerkzaamheden in 1984 en 1985 hervat zullen worden. In de brief wordt gesteld dat enige 'bijstelling' van de ontwerpen van de kunstenaars nodig zal zijn, wat extra honorariumkosten met zich mee zal brengen, en besluit met het verzoek om de voor het project toegezegde honderdduizend gulden over te maken op de rekening van het fonds monumentale kunst alsmede twaalf en een half duizend gulden voor het maken van een 'makette' (sic).
[102] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", bijlage 4, opdracht 3.
[103] Idem opdracht 2.
[104] Idem, opdracht 4 en opdracht 7.
[105] Foto's op de website van architect Paul Haffmans Wonen aan de Kroonse Wal 1977-1984: http://www.paulhaffmansarchitect.nl/Portfolio/Arnhem.html#9 en http://www.paulhaffmansarchitect.nl/Portfolio/Arnhem.html#10, geraadpleegd 18 maart 2019 ; Gelders Archief, toegangsnr. 1526 fotocoll. Piet Veeren inv.nrs. 603 en 604.
[106] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p. 66.
[107] Zie de foto's genoemd bij noot 96 en Gelders Archief Arnhem, toegangsnr. 1526 fotocoll. Piet Veeren, inv.nrs. 588 en 600.
[108] Van Winkel, Moderne leegte, p. 139.
[109] Mondelinge mededeling Symons, 7 juli 2018.
[110] Mondelinge mededeling Van der Mark, 29 november 2018.
[111] Waarneming van de auteur.
[112] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p. 45.
[113] Gelders Archief, toegangsnr. 1524 diacoll. Gemeente Arnhem, inv.nr. 5834.
[114] Video van Michael Rogge, Cornelius Rogge creëerde beeld in Arnhem in 1988: https://www.youtube.com/watch?v=ee--3PtckB0&t=59s, geraadpleegd 19 maart 2019.
[115] Verstegen, gesprek, Arnhem 23 februari 2019.
[116] Verstegen, Het beeldende kunstproject "Kroonse Wal ", p. 49-51.
[117] Camiel van Winkel baseert zich op een door Ton Verstegen en Paul Panhuyzen geschreven rapport over Lunetten, zie Van Winkel, Moderne leegte, p. 139.
[118] Oosterbaan Martinius, Schoonheid, welzijn, kwaliteit, p. 72-83; Van Winkel, ‘Informatie ervaren – ervaring vergaren’, p. 104-105.
[119] Zie noot 7.
[120] Kempers, 'Kunst Met Beleid', p 59-63.
[121] van Beckhoven, 'Wezenlijk ongrijpbaar'.
[122] Blok, 'De geloofwaardigheid'; Van Weelden, 'Omgevingskunst, een visuele fopspeen'.
[123] Blog Behoud lauwe Golven Arnhem: https://behoudblauwegolvenarnhem.blogspot.com/, geraadpleegd 21 maart 2019.
[124] Motie d.d. 27 maart 2019 aangenomen 17 april 2019, nr. 19M23 zaaknr. 115510. Gemeente Arnhem politiek informatiesysteem, politieke avond 17 april 2019: https://ris.ibabs.eu/raad-arnhem/meeting/100097075/d1d071d8-cb1a-49f4-ab9e-a5a11d3e1958/
[125] Tellinga, De grote verbouwing, p 58-65.
[126] Verstegen, 'Arnhem en de kunst van het onderhoud'.