Categorie:
interview
Onderwerp:
Rosemin Hendriks over de rol die vorm, psychologie, uitdrukking en visuele
effecten spelen in haar zelfportretten
Datum
gesprek: 13 september en 1 november 2012
Rosemin
Hendriks (Velp 1968) studeerde van 1987 tot 1992 aan de afdeling Vrije Kunst
van de Arnhemse kunstacademie en van 1992 tot 1994 aan De Ateliers in
Amsterdam.
Je tekent al bijna
twintig jaar je eigen portret en soms het portret van iemand waar je naar eigen
zeggen een zekere vertrouwdheid mee hebt. Je hebt vaak verklaard dat het geen
psychologische motieven zijn die je daartoe brengen, maar welke motieven dan
wel?
Ik
heb nooit bewust besloten om alleen of in hoofdzaak mezelf te tekenen. Dat is
vanzelf gegaan. Op de kunstacademie in Arnhem was ik daar al mee bezig. Wat me
ertoe bracht om mezelf te tekenen en te schilderen, want dat laatste deed ik
toen vooral, was niet het streven om mijn ziel bloot te leggen. Met het
Romantische idee, dat kunst de expressie is van de gevoelens en het innerlijk
van de kunstenaar, hadden mijn tekeningen en mijn andere werk niet veel te maken.
Mijn werk heeft zich sinds ik naar de kunstacademie ging, als ik me dat nu goed
herinner, ontwikkeld vanuit een ander idee. Ik werkte toen ik pas op de
kunstacademie zat hooguit vijf minuten aan een tekening en dan begon ik aan de
volgende. Het lukte of het lukte niet. Mijn tekeningen waren in die tijd de
illustratie van een gedachte of een inval in mijn eigen handschrift. Daar was
ik niet tevreden mee. Mijn werk ontwikkelde zich onvoldoende. Ik wilde
tekeningen maken die ook veel meer zouden gaan over vorm, lijn, kleur en over
techniek. Ik wilde verbeteringen aanbrengen en de concentratie oprekken. Dat
wat je maakte moest samenvallen met hoe je het maakte. Het moest samen op gaan.
Bovendien wilde ik dat mijn tekeningen een algemenere geldigheid zouden hebben,
dus niet alleen over mij zouden gaan. De manier waarop ik nu teken is dat ik
bij het opzetten en uitwerken van een tekening een bepaald stramien volg en
reageer op wat zich al tekenend voordoet. Een lijn of een vorm roept bij mij
altijd een andere vorm of lijn op. In plaats van door een gedachte of een
inval, zoals aanvankelijk op de kunstacademie, laat ik me nu leiden door het
tekenen zelf, dat wil zeggen door de daaruit voortvloeiende associaties en de
vormmogelijkheden die zich al tekenend aandienen. Het tekenen duurt
tegenwoordig ook langer dan vijf minuten. Ik kan met een tekening soms weken of
maanden bezig zijn.
Je werk heeft iets
paradoxaals. Je knoopt enerzijds aan bij een streven dat in de jaren zestig van
de vorige eeuw, en trouwens al eerder in de jaren twintig, in de kunst naar
voren komt. Ik bedoel het streven om het maken van kunst los te koppelen van
het innerlijk en de emoties van de kunstenaar door volgens een van te voren
bepaalde aanpak te werk te gaan. Maar anderzijds kan je je werk toch niet los
zien van jouw persoon?
Je
kunt mijn werk inderdaad niet los zien van mijn persoon, want ik heb het
tenslotte gemaakt. Het zijn mijn formele keuzes die leiden tot het
uiteindelijke beeld, maar het zijn geen geheimen of openlijke boodschappen over
wie ik ben of hoe het met me gaat. Mijn interesse gaat in de eerste plaats uit
naar vorm. In het tekenen naar aanleiding van mijn eigen hoofd kom ik alles
tegen wat ik als kunstenaar qua vorm nodig heb. Ik kom al tekenend nog steeds
op meer ideeën dan ik kan uitwerken. Maar vorm is niet het enige wat me
bezighoudt. Ik kan niet ontkennen dat mijn portretten een psychologisch aspect
hebben. Dat psychologische aspect heeft echter niet zozeer te maken met mijn
dagelijkse gevoelens en gedachten. Het ligt op het veel algemenere vlak van de
uitdrukking. Ik houd me bezig met vorm, maar bij het tekenen van een gezicht
brengt de vorm onvermijdelijk een uitdrukking mee. Je kunt heel neutraal een
rondje tekenen met twee stippen en een streepje eronder. Hoe neutraal je dat
ook doet, die twee stippen en de streep eronder vormen in het rondje altijd een
gezicht. Al naar gelang de onderlinge verhouding van de stippen en afhankelijk
van hoe je de streep eronder trekt, heeft dat gezicht altijd een uitdrukking
die lijkt te staan voor bepaalde gevoelens, gedachten of een stemming. Het
gezicht staat zuur, neutraal, vrolijk, peinzend of op een manier die niet
helemaal te duiden is, maar de uitdrukking is er altijd. Ook al benader je het
tekenen van een gezicht, zoals ik, vooral vanuit vorminteresse, toch voegt het
feit dat de vorm van een gezicht ogenschijnlijk altijd iets tot uitdrukking
brengt, iets extra’s aan toe. Dat ik steeds mijn eigen portret neem als
uitgangspunt om te tekenen en niet een kopje koffie, heeft met dat
uitdrukkingsaspect veel te maken. Als ik kopjes koffie zou tekenen zou ik de
extra laag van de uitdrukking moeten missen. Ik fotografeer overigens wel vaak
kopjes koffie, maar met het tekenen van kopjes koffie zou ik me niet echt
kunnen verbinden. Daarom teken ik gezichten. Dat zouden ook de gezichten van
anderen kunnen zijn, maar het portretteren van anderen brengt beperkingen met
zich mee. Je moet iemand vragen en als je die tekent dan moet het toch een
beetje lijken, anders poseert die ander voor niets. Je kunt bepaalde dingen van
een ander, zoals rimpels, wallen of een grote neus niet zomaar benadrukken, ook
al zou dat een mooiere tekening opleveren, want dat is tegenover de persoon die
je portretteert niet aardig. Als je jezelf portretteert, heb je dat soort problemen
die de vrijheid van het tekenen inperken niet. Ik kan mijn neus spitser of
ronder maken als dat voor de tekening goed is en ik kan ervoor kiezen om een
tekening meer of minder op mezelf te laten lijken door ergens wel of niet de
nadruk op te leggen.
Kun je vertellen hoe je
te werk gaat?
Voor
ik begin met tekenen, bekijk ik foto’s van mezelf. Daar heb ik stapels van in
mijn atelier. Het eigenaardige is dat ik er op foto’s heel anders uit kan zien.
Al naar gelang het licht, hoe mijn haar zit en dat soort dingen, lijk ik iemand
anders. Als ik lang genoeg door mijn verzameling foto’s heb gebladerd, kies ik
er een uit. Waarom ik een bepaalde foto uitkies om als uitgangspunt te dienen
voor een tekening kan ik niet precies zeggen. Er moet een klik zijn tussen mij
en wat zo’n foto op dat moment uitstraalt, het soort persoon die ik op de foto
lijk of ben en de atmosfeer die dat oproept. Als ik een keuze heb gemaakt,
projecteer ik de foto op papier en trek ik de contouren grofweg na met
houtskool. Dan begint het tekenen. Ik werk voor een deel los van de foto, maar
keer er steeds naar terug. Ik teken altijd met het stuk van de tekening waarmee
ik bezig ben op ooghoogte recht voor me. Het papier zit op een tekenplank aan
de muur en die tekenplank kan ik als een schoolbord bewegen. Ik teken altijd
volgens een vast stramien. Ik begin met het rechteroog en de wenkbrauw. Dan
teken ik het linkeroog en wenkbrauw en vervolgens werk ik aan de neus en de mond.
Als ik teken sta ik dicht op het papier, maar tussendoor doe ik ook altijd een
paar stappen achteruit om het geheel te bekijken. Ik kijk ook regelmatig via
een spiegel naar wat ik getekend heb om nog uit te werken mogelijkheden of
alternatieven in het gespiegelde beeld te ontdekken. Een gezicht is immers een min
of meer gespiegelde vorm en als je links bezig bent, kun je een mogelijke vorm
voor rechts via de spiegel al een beetje bekijken.
Als ik iets teken, dat zei ik al, een lijn of
een vorm, dan roept dat altijd associaties op met de lijnen en vormen van
andere dingen. Vroeger waren dat vooral vormgegeven zaken, onderdelen van een
fototoestel bijvoorbeeld. Tegenwoordig hebben mijn associaties, en wat ik
daarvan uitwerk in mijn tekeningen, vooral met planten, groenten en met dieren
te maken. Je tekent de iris van een oog en dat vermengt zich dan met de vorm
van een kappertje of met hoe het vruchtvlees en de zaadjes van een courgette
eruit zien als je hem in plakjes snijdt. Mijn associaties brengen me er ook wel
eens toe om een omweg te maken. Je tekent iets dat iets weg heeft van een
kolibrie, een paddenstoel of een uiltje. Maar hoe ziet een kolibrie, een
paddenstoel of een uiltje er ook al weer precies uit? Het kan gebeuren dat ik
het tekenen onderbreek om dat uit te zoeken. Soms ga ik daar een stukje in mee
en dan ga ik weer terug naar wat ik aan het tekenen was: een pupil, een neusrand
of zoiets.
En dat is wat je eerder omschreef
als het je laten leiden door het proces van het tekenen?
Zo
ongeveer, want ik reageer al tekenend ook op wat ik ergens anders in de
tekening heb gedaan. Hoe ik het rechteroog heb getekend, is van invloed op wat ik
met het linkeroog doe en met de rest en dat staat dan weer niet los van het
uitgangspunt dat ik koos toen ik met de tekening begon, bijvoorbeeld de keuze
om bepaalde lijnen of vormen meer of minder te laten uitkomen.
Hoe kijk je tegen een tekening
aan op het moment dat je hem voltooit?
Het
voltooien van een tekening roept doorgaans verslagenheid op. Op een geven moment
heb je alle mogelijkheden van een tekening benut. Dat kun je nog rekken door de
tekening als het ware tijdelijk open te breken zoals je de vloer van een huis openbreekt
om aan de leidingen of het fundament te rommelen. Maar op een geven moment kan
je er niet omheen dat het zover is. De tekening sluit zich en jij wordt eruit
gegooid. Je bent niet meer nodig en het contact lijkt weg. Ik moet er door mijn
omgeving aan herinnerd worden dat dat telkens gebeurt, maar zelf ben ik dat altijd
weer vergeten al het zover is.
Speelt een eenmaal voltooide
tekening een rol bij het maken van de volgende?
Een
tekening kan moeizaam zijn in de zin dat hij veel werk en concentratie vraagt.
Die concentratie vergemakkelijkt soms het maken van een volgende tekening, hoewel
je je in het gevoel dat iets gemakkelijk zal gaan soms lelijk kunt vergissen.
Wat zich aan mogelijkheden bij het tekenen van de ene tekening aandient, kan
ook de aanleiding zijn tot het maken van de volgende. Dat kunnen de niet-gerealiseerde
mogelijkheden zijn, maar ook hoe een tekening uitvalt. Ik heb een tekening
gemaakt waarin ik de harde, horizontale lijnen heb benadrukt. Die tekening ziet
er een beetje schedelachtig uit. Een oud gezicht. In de volgende tekening heb
ik meer de nadruk gelegd op het golvende van de lijnen en op de ogen, die iets
weg hebben van een ruimtewezen zoals je die wel eens in een tekenfilm ziet.
Misschien streef ik toch naar een soort evenwicht tussen de verschillende
tekeningen. Het moet in ieder geval niet naar één kant doorslaan. Met wat voor
afstand ik ook werk, ik moet me met mijn tekeningen kunnen verhouden. In die
zin gaat het toch over mezelf.
Wat betekent het feit
dat je zelf in al die jaren een ouder en ander gezicht hebt gekregen?
Dank
je wel. Wat tekenen betreft, schept het ouder worden kansen. Waar in mijn
tekeningen ooit allerlei lege plekken waren, zie ik nu aanleiding om in te gaan
op voor mij interessante lijnen, vormen en patronen.
Met wat voor materialen
werk je?
Een
belangrijk materiaal is houtskool, liefst zo hard mogelijk. Ik slijp het zodat
er een puntje aan zit. Wattenstaafjes gebruik ik om de houtskoollijnen bij te
werken of te verschuiven. Als de tekening af is, trek ik hem na met contépotlood,
officieel heet dat pierre noire. Sinds anderhalf jaar werk ik ook met potlood.
Voor zwart gebruik ik potloden van het merk Nero. Kleur- of pastelpotloden heb
ik het liefst van het merk Derwent en Stabilo. In plaats van met een stuk gum
werk ik liever met gumpotlood. Mijn favoriete papier is Canson à grain, maar
dat vormt een probleem. De productie van dat papier is al een paar keer
veranderd volgens mij. Vroeger kon je rollen van vijftig meter kopen. Het
laatste stuk van vijftien meter liet ik gewoonlijk ongebruikt omdat dat teveel
bolde. Tegenwoordig wordt het papier in de groothandel helaas aangeboden in
rollen van tien meter. Ik moet nog zien hoe ik daar een mouw aan pas.
Je tekeningen zijn complex
en gelaagd. Op het eerste gezicht gaat het om een overzichtelijk, samenhangend en
eenduidig geheel, een portret. In de lijnen en vormen van je tekeningen kan de
toeschouwer die wat langer kijkt echter ook veel andere dingen zien. Je kunt de
ogen, monden, neuzen en haarpartijen van je tekeningen nemen voor wat ze zijn,
maar ze ook aanzien voor iets wat een sterke gelijkenis vertoont met een object,
een dier, een plantaardige vorm, de horizon van een landschap of een holle,
architectonische ruimte. Die omstandigheid schept beweging, als dat het juiste
woord is. Iemand die je tekeningen langer bekijkt zal bewust of onbewust een
aantal beslissingen moeten nemen over hun interpretatie. Wat is wat en klopt
dat met de rest? Een mond kun je in jouw tekeningen aanzien voor een
paddenstoel, maar niet als beide tegelijkertijd en je kunt een gezicht ook niet
zien als twee ogen, een neus en een paddenstoel. Je tekeningen zijn met andere
woorden minder eenduidig dan ze lijken en ze roepen ook een zekere onrust op. Is
dat je bedoeling?
In je
vraag heb je het over twee dingen. Allereerst noem je visuele effecten. Je kunt
in mijn tekeningen inderdaad de dingen aanzien voor iets anders. Dat soort
effecten streef ik niet bewust na. Het gebeurt al tekenend. Over de tweeledigheid
die je noemt, het samengaan van onrust en overzichtelijkheid, kan ik alleen maar
zeggen dat voor mij het streven naar overzichtelijkheid onontbeerlijk is.
Kijken en denken zijn complexe aangelegenheden. Je moet je richten op de kern
en de heldere weergave daarvan. Dat is al ingewikkeld genoeg. Doe je dat niet
dan loopt het werk vast. Het komt tot stilstand door een te groot aantal
mogelijkheden waar je geen gehoor meer aan kunt geven.