donderdag 8 november 2012

ROSEMIN HENDRIKS: IN HET TEKENEN NAAR AANLEIDING VAN MIJN EIGEN HOOFD, KOM IK ALLES TEGEN WAT IK ALS KUNSTENAAR NODIG HEB



Categorie: interview
Onderwerp: Rosemin Hendriks over de rol die vorm, psychologie, uitdrukking en visuele effecten spelen in haar zelfportretten
Datum gesprek: 13 september en 1 november 2012

Rosemin Hendriks (Velp 1968) studeerde van 1987 tot 1992 aan de afdeling Vrije Kunst van de Arnhemse kunstacademie en van 1992 tot 1994 aan De Ateliers in Amsterdam.


Je tekent al bijna twintig jaar je eigen portret en soms het portret van iemand waar je naar eigen zeggen een zekere vertrouwdheid mee hebt. Je hebt vaak verklaard dat het geen psychologische motieven zijn die je daartoe brengen, maar welke motieven dan wel?
Ik heb nooit bewust besloten om alleen of in hoofdzaak mezelf te tekenen. Dat is vanzelf gegaan. Op de kunstacademie in Arnhem was ik daar al mee bezig. Wat me ertoe bracht om mezelf te tekenen en te schilderen, want dat laatste deed ik toen vooral, was niet het streven om mijn ziel bloot te leggen. Met het Romantische idee, dat kunst de expressie is van de gevoelens en het innerlijk van de kunstenaar, hadden mijn tekeningen en mijn andere werk niet veel te maken. Mijn werk heeft zich sinds ik naar de kunstacademie ging, als ik me dat nu goed herinner, ontwikkeld vanuit een ander idee. Ik werkte toen ik pas op de kunstacademie zat hooguit vijf minuten aan een tekening en dan begon ik aan de volgende. Het lukte of het lukte niet. Mijn tekeningen waren in die tijd de illustratie van een gedachte of een inval in mijn eigen handschrift. Daar was ik niet tevreden mee. Mijn werk ontwikkelde zich onvoldoende. Ik wilde tekeningen maken die ook veel meer zouden gaan over vorm, lijn, kleur en over techniek. Ik wilde verbeteringen aanbrengen en de concentratie oprekken. Dat wat je maakte moest samenvallen met hoe je het maakte. Het moest samen op gaan. Bovendien wilde ik dat mijn tekeningen een algemenere geldigheid zouden hebben, dus niet alleen over mij zouden gaan. De manier waarop ik nu teken is dat ik bij het opzetten en uitwerken van een tekening een bepaald stramien volg en reageer op wat zich al tekenend voordoet. Een lijn of een vorm roept bij mij altijd een andere vorm of lijn op. In plaats van door een gedachte of een inval, zoals aanvankelijk op de kunstacademie, laat ik me nu leiden door het tekenen zelf, dat wil zeggen door de daaruit voortvloeiende associaties en de vormmogelijkheden die zich al tekenend aandienen. Het tekenen duurt tegenwoordig ook langer dan vijf minuten. Ik kan met een tekening soms weken of maanden bezig zijn.
Je werk heeft iets paradoxaals. Je knoopt enerzijds aan bij een streven dat in de jaren zestig van de vorige eeuw, en trouwens al eerder in de jaren twintig, in de kunst naar voren komt. Ik bedoel het streven om het maken van kunst los te koppelen van het innerlijk en de emoties van de kunstenaar door volgens een van te voren bepaalde aanpak te werk te gaan. Maar anderzijds kan je je werk toch niet los zien van jouw persoon?
Je kunt mijn werk inderdaad niet los zien van mijn persoon, want ik heb het tenslotte gemaakt. Het zijn mijn formele keuzes die leiden tot het uiteindelijke beeld, maar het zijn geen geheimen of openlijke boodschappen over wie ik ben of hoe het met me gaat. Mijn interesse gaat in de eerste plaats uit naar vorm. In het tekenen naar aanleiding van mijn eigen hoofd kom ik alles tegen wat ik als kunstenaar qua vorm nodig heb. Ik kom al tekenend nog steeds op meer ideeën dan ik kan uitwerken. Maar vorm is niet het enige wat me bezighoudt. Ik kan niet ontkennen dat mijn portretten een psychologisch aspect hebben. Dat psychologische aspect heeft echter niet zozeer te maken met mijn dagelijkse gevoelens en gedachten. Het ligt op het veel algemenere vlak van de uitdrukking. Ik houd me bezig met vorm, maar bij het tekenen van een gezicht brengt de vorm onvermijdelijk een uitdrukking mee. Je kunt heel neutraal een rondje tekenen met twee stippen en een streepje eronder. Hoe neutraal je dat ook doet, die twee stippen en de streep eronder vormen in het rondje altijd een gezicht. Al naar gelang de onderlinge verhouding van de stippen en afhankelijk van hoe je de streep eronder trekt, heeft dat gezicht altijd een uitdrukking die lijkt te staan voor bepaalde gevoelens, gedachten of een stemming. Het gezicht staat zuur, neutraal, vrolijk, peinzend of op een manier die niet helemaal te duiden is, maar de uitdrukking is er altijd. Ook al benader je het tekenen van een gezicht, zoals ik, vooral vanuit vorminteresse, toch voegt het feit dat de vorm van een gezicht ogenschijnlijk altijd iets tot uitdrukking brengt, iets extra’s aan toe. Dat ik steeds mijn eigen portret neem als uitgangspunt om te tekenen en niet een kopje koffie, heeft met dat uitdrukkingsaspect veel te maken. Als ik kopjes koffie zou tekenen zou ik de extra laag van de uitdrukking moeten missen. Ik fotografeer overigens wel vaak kopjes koffie, maar met het tekenen van kopjes koffie zou ik me niet echt kunnen verbinden. Daarom teken ik gezichten. Dat zouden ook de gezichten van anderen kunnen zijn, maar het portretteren van anderen brengt beperkingen met zich mee. Je moet iemand vragen en als je die tekent dan moet het toch een beetje lijken, anders poseert die ander voor niets. Je kunt bepaalde dingen van een ander, zoals rimpels, wallen of een grote neus niet zomaar benadrukken, ook al zou dat een mooiere tekening opleveren, want dat is tegenover de persoon die je portretteert niet aardig. Als je jezelf portretteert, heb je dat soort problemen die de vrijheid van het tekenen inperken niet. Ik kan mijn neus spitser of ronder maken als dat voor de tekening goed is en ik kan ervoor kiezen om een tekening meer of minder op mezelf te laten lijken door ergens wel of niet de nadruk op te leggen.

Kun je vertellen hoe je te werk gaat?
Voor ik begin met tekenen, bekijk ik foto’s van mezelf. Daar heb ik stapels van in mijn atelier. Het eigenaardige is dat ik er op foto’s heel anders uit kan zien. Al naar gelang het licht, hoe mijn haar zit en dat soort dingen, lijk ik iemand anders. Als ik lang genoeg door mijn verzameling foto’s heb gebladerd, kies ik er een uit. Waarom ik een bepaalde foto uitkies om als uitgangspunt te dienen voor een tekening kan ik niet precies zeggen. Er moet een klik zijn tussen mij en wat zo’n foto op dat moment uitstraalt, het soort persoon die ik op de foto lijk of ben en de atmosfeer die dat oproept. Als ik een keuze heb gemaakt, projecteer ik de foto op papier en trek ik de contouren grofweg na met houtskool. Dan begint het tekenen. Ik werk voor een deel los van de foto, maar keer er steeds naar terug. Ik teken altijd met het stuk van de tekening waarmee ik bezig ben op ooghoogte recht voor me. Het papier zit op een tekenplank aan de muur en die tekenplank kan ik als een schoolbord bewegen. Ik teken altijd volgens een vast stramien. Ik begin met het rechteroog en de wenkbrauw. Dan teken ik het linkeroog en wenkbrauw en vervolgens werk ik aan de neus en de mond. Als ik teken sta ik dicht op het papier, maar tussendoor doe ik ook altijd een paar stappen achteruit om het geheel te bekijken. Ik kijk ook regelmatig via een spiegel naar wat ik getekend heb om nog uit te werken mogelijkheden of alternatieven in het gespiegelde beeld te ontdekken. Een gezicht is immers een min of meer gespiegelde vorm en als je links bezig bent, kun je een mogelijke vorm voor rechts via de spiegel al een beetje bekijken.
 Als ik iets teken, dat zei ik al, een lijn of een vorm, dan roept dat altijd associaties op met de lijnen en vormen van andere dingen. Vroeger waren dat vooral vormgegeven zaken, onderdelen van een fototoestel bijvoorbeeld. Tegenwoordig hebben mijn associaties, en wat ik daarvan uitwerk in mijn tekeningen, vooral met planten, groenten en met dieren te maken. Je tekent de iris van een oog en dat vermengt zich dan met de vorm van een kappertje of met hoe het vruchtvlees en de zaadjes van een courgette eruit zien als je hem in plakjes snijdt. Mijn associaties brengen me er ook wel eens toe om een omweg te maken. Je tekent iets dat iets weg heeft van een kolibrie, een paddenstoel of een uiltje. Maar hoe ziet een kolibrie, een paddenstoel of een uiltje er ook al weer precies uit? Het kan gebeuren dat ik het tekenen onderbreek om dat uit te zoeken. Soms ga ik daar een stukje in mee en dan ga ik weer terug naar wat ik aan het tekenen was: een pupil, een neusrand of zoiets.

En dat is wat je eerder omschreef als het je laten leiden door het proces van het tekenen?
Zo ongeveer, want ik reageer al tekenend ook op wat ik ergens anders in de tekening heb gedaan. Hoe ik het rechteroog heb getekend, is van invloed op wat ik met het linkeroog doe en met de rest en dat staat dan weer niet los van het uitgangspunt dat ik koos toen ik met de tekening begon, bijvoorbeeld de keuze om bepaalde lijnen of vormen meer of minder te laten uitkomen.

Hoe kijk je tegen een tekening aan op het moment dat je hem voltooit?
Het voltooien van een tekening roept doorgaans verslagenheid op. Op een geven moment heb je alle mogelijkheden van een tekening benut. Dat kun je nog rekken door de tekening als het ware tijdelijk open te breken zoals je de vloer van een huis openbreekt om aan de leidingen of het fundament te rommelen. Maar op een geven moment kan je er niet omheen dat het zover is. De tekening sluit zich en jij wordt eruit gegooid. Je bent niet meer nodig en het contact lijkt weg. Ik moet er door mijn omgeving aan herinnerd worden dat dat telkens gebeurt, maar zelf ben ik dat altijd weer vergeten al het zover is.

Speelt een eenmaal voltooide tekening een rol bij het maken van de volgende?
Een tekening kan moeizaam zijn in de zin dat hij veel werk en concentratie vraagt. Die concentratie vergemakkelijkt soms het maken van een volgende tekening, hoewel je je in het gevoel dat iets gemakkelijk zal gaan soms lelijk kunt vergissen. Wat zich aan mogelijkheden bij het tekenen van de ene tekening aandient, kan ook de aanleiding zijn tot het maken van de volgende. Dat kunnen de niet-gerealiseerde mogelijkheden zijn, maar ook hoe een tekening uitvalt. Ik heb een tekening gemaakt waarin ik de harde, horizontale lijnen heb benadrukt. Die tekening ziet er een beetje schedelachtig uit. Een oud gezicht. In de volgende tekening heb ik meer de nadruk gelegd op het golvende van de lijnen en op de ogen, die iets weg hebben van een ruimtewezen zoals je die wel eens in een tekenfilm ziet. Misschien streef ik toch naar een soort evenwicht tussen de verschillende tekeningen. Het moet in ieder geval niet naar één kant doorslaan. Met wat voor afstand ik ook werk, ik moet me met mijn tekeningen kunnen verhouden. In die zin gaat het toch over mezelf.

Wat betekent het feit dat je zelf in al die jaren een ouder en ander gezicht hebt gekregen?
Dank je wel. Wat tekenen betreft, schept het ouder worden kansen. Waar in mijn tekeningen ooit allerlei lege plekken waren, zie ik nu aanleiding om in te gaan op voor mij interessante lijnen, vormen en patronen.

Met wat voor materialen werk je?
Een belangrijk materiaal is houtskool, liefst zo hard mogelijk. Ik slijp het zodat er een puntje aan zit. Wattenstaafjes gebruik ik om de houtskoollijnen bij te werken of te verschuiven. Als de tekening af is, trek ik hem na met contépotlood, officieel heet dat pierre noire. Sinds anderhalf jaar werk ik ook met potlood. Voor zwart gebruik ik potloden van het merk Nero. Kleur- of pastelpotloden heb ik het liefst van het merk Derwent en Stabilo. In plaats van met een stuk gum werk ik liever met gumpotlood. Mijn favoriete papier is Canson à grain, maar dat vormt een probleem. De productie van dat papier is al een paar keer veranderd volgens mij. Vroeger kon je rollen van vijftig meter kopen. Het laatste stuk van vijftien meter liet ik gewoonlijk ongebruikt omdat dat teveel bolde. Tegenwoordig wordt het papier in de groothandel helaas aangeboden in rollen van tien meter. Ik moet nog zien hoe ik daar een mouw aan pas.

Je tekeningen zijn complex en gelaagd. Op het eerste gezicht gaat het om een overzichtelijk, samenhangend en eenduidig geheel, een portret. In de lijnen en vormen van je tekeningen kan de toeschouwer die wat langer kijkt echter ook veel andere dingen zien. Je kunt de ogen, monden, neuzen en haarpartijen van je tekeningen nemen voor wat ze zijn, maar ze ook aanzien voor iets wat een sterke gelijkenis vertoont met een object, een dier, een plantaardige vorm, de horizon van een landschap of een holle, architectonische ruimte. Die omstandigheid schept beweging, als dat het juiste woord is. Iemand die je tekeningen langer bekijkt zal bewust of onbewust een aantal beslissingen moeten nemen over hun interpretatie. Wat is wat en klopt dat met de rest? Een mond kun je in jouw tekeningen aanzien voor een paddenstoel, maar niet als beide tegelijkertijd en je kunt een gezicht ook niet zien als twee ogen, een neus en een paddenstoel. Je tekeningen zijn met andere woorden minder eenduidig dan ze lijken en ze roepen ook een zekere onrust op. Is dat je bedoeling?
In je vraag heb je het over twee dingen. Allereerst noem je visuele effecten. Je kunt in mijn tekeningen inderdaad de dingen aanzien voor iets anders. Dat soort effecten streef ik niet bewust na. Het gebeurt al tekenend. Over de tweeledigheid die je noemt, het samengaan van onrust en overzichtelijkheid, kan ik alleen maar zeggen dat voor mij het streven naar overzichtelijkheid onontbeerlijk is. Kijken en denken zijn complexe aangelegenheden. Je moet je richten op de kern en de heldere weergave daarvan. Dat is al ingewikkeld genoeg. Doe je dat niet dan loopt het werk vast. Het komt tot stilstand door een te groot aantal mogelijkheden waar je geen gehoor meer aan kunt geven.