Categorie:
interview
Onderwerp:
Levi van Veluw over zijn werk
Datum
gesprek: 15 maart 2012
Levi
van Veluw (Hoevelaken 1985) studeerde van 2003 tot 2007 aan de
afdeling Vrije Kunst van de kunstacademie in Arnhem. Zijn foto's
trokken al snel de aandacht en inmiddels heeft Levi van Veluw, die
wordt vertegenwoordigd door Galerie Ron Mandos, een behoorlijk aantal
tentoonstellingen en publicaties op zijn naam.
In
2007, toen je afstudeerde aan de kunstacademie, maakte je foto's
waarin je het zelfportret als genre combineerde met de tekening en
elementen die je ogenschijnlijk afleidde van performance, body art en
misschien wel het snapshot. Kun je uitleggen hoe je daar toe kwam?
Mijn
benadering was in eerste instantie formeel. Het ging me om vorm en de
mogelijkheden daarvan. Op de academie maakte ik met een groepje
mensen video's. Wat ons interesseerde waren de grenzen van
enscenering en manipulatie. Als je iets filmt is het bijna per
definitie waar, ook al is alles van A tot Z geënsceneerd. Maar
hoever kon je daarin gaan? Wanneer
was het nog net geloofwaardig en wanneer niet? Ik had me voorgenomen om gezamenlijk af te studeren, maar door allerlei omstandigheden viel het groepje uit elkaar. Mijn eindexamenwerk heb ik toen op eigen houtje gemaakt en ik was vastbesloten om alles ook daadwerkelijk zelf te doen, zodat ik alles kon controleren. Video leek me te ingewikkeld, dus koos ik voor fotografie en dat het zelfprotretten werden had te maken met mijn keuze om alles zelf te doen. Ik regelde dus geen model, maar speelde zelf die rol. Achteraf gezien zou je kunnen zeggen dat de foto's de voortzetting waren van het eerdere video-onderzoek. De portretfoto's moesten overkomen als vanzelfsprekend. De enscenering bleef buiten beeld, maar als je er langer over nadacht moest die er natuurlijk wel zijn geweest. Het beeld moest een ervaring oproepen, maar ook doorsudderen en twijfels wekken over wat er te zien was en hoe dat in zijn werk was gegaan.
was het nog net geloofwaardig en wanneer niet? Ik had me voorgenomen om gezamenlijk af te studeren, maar door allerlei omstandigheden viel het groepje uit elkaar. Mijn eindexamenwerk heb ik toen op eigen houtje gemaakt en ik was vastbesloten om alles ook daadwerkelijk zelf te doen, zodat ik alles kon controleren. Video leek me te ingewikkeld, dus koos ik voor fotografie en dat het zelfprotretten werden had te maken met mijn keuze om alles zelf te doen. Ik regelde dus geen model, maar speelde zelf die rol. Achteraf gezien zou je kunnen zeggen dat de foto's de voortzetting waren van het eerdere video-onderzoek. De portretfoto's moesten overkomen als vanzelfsprekend. De enscenering bleef buiten beeld, maar als je er langer over nadacht moest die er natuurlijk wel zijn geweest. Het beeld moest een ervaring oproepen, maar ook doorsudderen en twijfels wekken over wat er te zien was en hoe dat in zijn werk was gegaan.
Vormt
die vraag naar wat je met een bepaalde vorm nu wel of niet kunt doen
ook de achtergrond van de werken die je daarna maakte?
Ogenschijnlijk
wel. Ik wilde meerduidige beelden maken. Beelden die niet zomaar zijn
te duiden als dit of dat. Aanvankelijk deed ik dingen niet zo heel
erg bewust. Er lag in mijn atelier op een gegeven moment een tapijt.
Dat had ik ergens voor weinig geld gekocht. Het rook smerig en zag er
in mijn ogen nogal lelijk uit. Ik vroeg me af waarom ik het tapijt zo
lelijk vond. Kwam dat omdat ik wist dat het goedkoop was? Dezelfde
vraag stelde ik me bij kiezelsteen. Dat zag ik in de tuinen van nogal
lelijke nieuwbouwhuizen liggen. Vond ik zo'n berg kiezelsteen lelijk
omdat het in de tuin van een lelijk huis lag, of sowieso? Naar
aanleiding daarvan heb ik foto's gemaakt waarin mijn gezicht en borst
bedekt zijn met stroken tapijt en met kiezel. Dat leverde, in weerwil
of misschien wel dankzij mijn aanvankelijke weerstand tegen de
gebruikte materialen, voor mij interessante resultaten op.
Dat
klinkt eenvoudig, maar was het ook zo eenvoudig?
Nee.
Mijn werk is niet minimalistisch, maar theatraal. Het is ook steeds
theatraler geworden. Als je met minimale middelen werkt, is de kans
om uit te glijden in mijn ogen betrekkelijk klein. Als je theatraal
werk maakt, ligt de kans op uitglijders daarentegen overal op de
loer. Het is al snel teveel. Als je een gezicht bedekt met stroken
tapijt dan kan dat een interessant resultaat opleveren, maar voor
hetzelfde geld wordt het een carnavalspak. Er is eigenlijk maar een
hele nauwe weg, door een enorm veld van mogelijkheden, die naar het
juiste resultaat leidt. Ik heb voor mezelf drie criteria geformuleerd
waaraan een werk moet voldoen. Het moet ten eerste op zich kunnen
staan. Het moet de aandacht opeisen en tot de verbeelding spreken
zonder dat je er meer van weet of eerst een begeleidende tekst moet
lezen. Ten tweede moet het in overeenstemming zijn met mijn gedachten
en opvattingen over wie ik ben als kunstenaar. Het moet niet te kapen
zijn voor een of andere simpele uitleg of duiding. Ten derde moet het
binnen mijn oeuvre passen, want ik zie mijn werk als een geheel dat
in de loop van de tijd evolueert. Behalve die criteria zijn er zaken
die door het werk zelf en door mijn vragen daarover worden
afgedwongen. Werk kan iets opleveren. In dezelfde tijd waarin ik
experimenteerde met stroken tapijt, experimenteerde ik met stroken
fineer. Die stroken dwongen me ertoe om ze in een bepaald patroon aan
te brengen. Je moet die strookjes fineer immers kunnen buigen over
het gezicht. Dat bracht me op het idee om met hout in een
uitgesproken geometrisch patroon te werken in weer later werk.
Omgekeerd kan werk ertoe leiden om de zaken nauwer te maken en toe te
spitsen. In de ballpointportretten van 2007 fotografeerde ik mezelf
met mijn eigen haar. Dat vond ik vervolgens te persoonlijk, te
herkenbaar en het moest niet over mij gaan, vond ik. Dus heb ik mijn
eigen haar in volgende werken opzettelijk buiten beeld gelaten en ben
ik mijn gezicht en lichaam meer gaan gebruiken als een object. Ik
bracht in die volgende werken materialen zoals tapijt, fineer en
kiezel aan op mijn huid. Nadat ik dat had gedaan vond ik, dat ik een
stap moest maken. Maar hoe? Wat ik in mijn tapijt- en
fineerportretten had gedaan was volgens mij het aanbrengen van een
materiaal op een object dat door dat object niet was voortgebracht.
Je lichaam brengt immers geen tapijt voort en er groeit ook geen
fineer op je hoofd. Ik bedacht dat ik die aanpak zou kunnen vervangen
voor een aanpak waarbij ik het object, mijn lichaam, zou kunnen
bedekken met een materiaal dat er ogenschijnlijk wel door was
voortgebracht, maar dan wel op een ongebruikelijke plaats. Dat zou de
manipulatie en de enscenering zowel valser als overtuigender maken en
het uiteindelijke beeld nog dubbelzinniger. Die overweging bracht me
ertoe om foto's te maken waarop gezicht en hals zijn bedekt door een
laag haar aangebracht door een kapster. Wie goed kijkt ziet bovendien
dat ik een spelletje speel met de verwachtingen van de kijker. Die
verwacht, zoals in andere series, een zelfportret, een volgende Levi.
In werkelijkheid heb ik drie stappen van mezelf af genomen: moeder,
zus, onbekende. Ik ben het niet, in deze serie, maar door mijn oeuvre
als geheel, blijf ik het toch.
Je
hebt je werk tot nu toe uitgelegd in formele termen, dat wil zeggen
in termen van vorm en de problemen en oplossingen die het gebruik van
een bepaalde vorm met zich meebrengen. Het lijkt me echter moeilijk
om het werk niet te voorzien van een psychologische of
antropologische duiding. Je combineert bijvoorbeeld de levende huid
van je gezicht en borst met dode materialen als tapijt en met
materialen als fineer, die weliswaar dood zijn, maar niettemin zijn
voorgebracht door processen van groei en leven. Opvallend is ook de
combinatie van algemene, geometrische patronen en je eigen
verschijning, die nu juist niet algemeen is, maar uniek en
individueel. Er is nog meer dat de aandacht trekt en vragen oproept.
Jijzelf bent het voortdurende onderwerp van je werk. Naarmate dat
werk vordert is je verschijning echter anoniemer en onpersoonlijker
geworden. Ik zou hier ten slotte ook nog kunnen wijzen op het feit
dat je in The
origin of the beginning
in de weer bent met een aansteker, dus met een misschien bevrijdend
of vernietigend vuur, terwijl de kamer en ook jouw verschijning is
bedekt met een ogenschijnlijk verstikkend patroon van houten blokjes.
Ook al ligt het er niet duimendik bovenop, je werk lijkt door de
combinatie van materialen en vormen, die op zich niet zoveel vragen
oproepen, de aandacht te vestigen op grote thema's als leven, de
behoefte aan orde en controle en de dreiging van verstarring en
anonimiteit die orde en controle met zich meebrengen. Zie ik dat
juist of staan de grote thema's er eigenlijk buiten?
Zoals
ik als zei, toen ik op de academie zat en in de eerste jaren daarna,
deed ik dingen nog vrij onbewust. Ik ben nu zesentwintig. Mijn
loopbaan als kunstenaar is in mijn ogen nog zeer pril. Aan de andere
kant kan ik niet uit onder het feit dat het kunstenaarschap in de
afgelopen vijf jaar mijn beroep is geworden. Ik kan het me niet
veroorloven om niet bewust aan het werk te zijn. Over alles moet
worden nagedacht. Omdat alles zo snel is gegaan en omdat mijn oeuvre
nog betrekkelijk klein is, heb ik weinig kans gehad om na te denken
over mijn drijfveren en de kern van mijn werk. Twee jaar geleden
bedacht ik dat ik me daar toch een helder idee over moest vormen.
Waar was ik in essentie mee bezig? Was dat performance? Was het alles
zelf doen? Ging het om mij? Ik ben in een blok piepschuim gaan hakken
om me een weg te banen naar het antwoord. Daar ben ik niet
rechtstreeks bij uitgekomen. Ik bedacht dat ik mijn werk, hoewel ik
er duidelijk een rol in speelde, altijd zover mogelijk buiten mijzelf
probeerde te plaatsen. Was dat terecht? Die overweging heeft me
vervolgens tot het inzicht gebracht dat ik mezelf moeilijk uit de weg
kon gaan. Ik zou me moeten buigen over mijn eigen geschiedenis. Omdat
mijn geschiedenis tot nu toe voor een belangrijk deel wordt gevormd
door het maken van kunstwerken, moest ik die kunstwerken onder de
loep nemen. Wat waren en zijn de motieven en fascinaties waaruit ze
voortkomen? Dat is de weg die ik sindsdien ben ingeslagen: ik als
project, dat wil zeggen, ik als kunstenaar. De grote thema's die je
noemt, zijn, als ik terugkijk, in mijn werk inderdaad aanwezig. Omdat
ik dat inzag heb ik ze veel bewuster een rol laten spelen in The
origin of the beginning
van 2011. Het gaat me om de zucht naar controle, de angst voor chaos
en de schaduwkanten daarvan zoals verkramptheid en het verlies van
jezelf. Dat zijn overigens niet alleen persoonlijke motieven. Het
zijn even goed universele gegevens. Maar juist met zulke grote
thema's moet je als kunstenaar oppassen. Je kunt ze niet
rechtstreeks, niet letterlijk benoemen of met algemeen gekende
symbolen een vorm geven. Dat zou voor mij althans geen geldig werk
opleveren. Ik zei al, als je theatraal werk maakt, wordt het snel
teveel. Iets kleins aanstippen kan daarom groter zijn dan grote
thema's aanstippen.
Maar
heb je dergelijke kleine dingen, die groot zijn, dus met andere
woorden veelzeggend, al kunnen aanstippen?
Een
beetje.
Hou
je je in je werk bezig met de maatschappij of met politiek?
Nee,
dat ga ik uit de weg. Ik wil dat mijn werk over vijftig jaar nog
steeds aanspreekt. Als ik het te direct zou verbinden met de
maatschappelijke actualiteit, dan zou dat de betekenis van mijn werk
in de toekomst in de weg staan. Aan de andere kant is mijn werk niet
helemaal los te koppelen van de manier waarop we nu leven of in ieder
geval van de manier van leven van de mensen waarmee ik optrek. Als ik
naar mijn ouders luister, die in de jaren zeventig net zo oud waren
als ik nu, dan krijg ik wel eens de indruk dat ze maar wat deden. Ze
leefden en zagen wel wat daarvan kwam. De mensen waar ik mee optrek,
en trouwens ook ik, lijken veel meer na te denken over de keuzes die
ze maken en de gevolgen daarvan. Dat is misschien verantwoordelijker
dan de generatie waartoe mijn ouders behoorden, maar het brengt ook
een zekere verkramptheid met zich mee.
Als
student maakte je een nogal ambitieuze indruk. Je stak niet onder
stoelen of banken dat het je bedoeling was om door te dringen in de
kunstwereld, dat wil zeggen naam te maken als kunstenaar door te
exposeren in goede galeries, in musea en op kunstbeurzen. Wat is voor
jou het belang daarvan?
Als
je zoals ik van je kunstenaarschap wilt leven, is een goede en
actieve galerie die je werk naar internationale beurzen brengt
onontbeerlijk. Exposeren in galeries en musea is bovendien belangrijk
omdat daar de mensen komen die belangstelling hebben voor kunst, die
erover praten en die er mogelijk over schrijven. Ik wil dat mijn werk
aandacht krijgt en dat het bewaard wordt. Als je dat wilt is de
kunstwereld het circuit waar je moet zijn. Voor de verspreiding van
mijn werk heb ik trouwens ook andere wegen bewandeld. Mijn foto's
zijn al vroeg via internet verspreid. Daar heb ik zelf bewust aan mee
gewerkt door mijn werk op bepaalde sites te plaatsen en door een hele
goede site te laten maken waar je mijn werk makkelijk kunt
downloaden. Op die manier ben ik terecht gekomen in de wereld van de
nieuwe media en dat is een ander verhaal dan de kunstwereld. Het
aantal mensen dat mijn werk op internet ziet, is vele malen groter
dan de aantallen mensen die een museum of een galerie bezoeken als ik
daar exposeer. Een rol spelen in de wereld van de nieuwe media,
het feit dat je werk over de hele wereld door grote aantallen mensen
bekeken wordt, levert kansen op. Je wordt gevraagd voor
tijdschriften, boeken, expositieruimten en door reclamebureaus. Het
is niet altijd makkelijk om wat dat betreft de goede keuze te maken.
Boeken en tijdschriften vind ik doorgaans geen probleem. Verzoeken om
mijn werk te gebruiken voor reclame heb ik tot nu toe meestal
afgeslagen, maar ik ben natuurlijk wel ingegaan op de uitnodiging van
het Museum of Art and Design in New York. De curator van dat museum
had mijn werk nog nooit in het echt gezien. Dat ik een uitnodiging
kreeg was te danken aan het feit dat hij mijn werk was tegengekomen
op internet. De mogelijkheden van internet lijken soms groter dan je
zelf kunt bedenken. Er is een wereldwijd goed bekeken, Nederlandse
trendwatcher die Nalden heet. Als internetondernemer biedt Nalden ook
We
Transfer aan,
een gratis dienst om grote bestanden per e-mail te verzenden. De
pagina's van die gratis dienst worden gevuld met reclames, maar die
moeten wel esthetisch of artistiek van aard zijn. Nalden benaderde
mij en vroeg of hij een foto mocht gebruiken van The
origin of the beginning.
Ik heb ja gezegd en dat is volgens mij geen slechte keuze geweest.
Een Franse filmproducent zag mijn foto terwijl hij gebruik maakte
van We
Transfer en
nam contact met me op. Ik ben nu gevraagd om een korte film te maken.
Of het wat wordt, weet ik niet. Ik moet binnenkort aan de slag met
een scriptschrijver. Maar afgezien daarvan kun je zeggen dat internet
en het hele terrein van de nieuwe media de mogelijkheden bieden om
als kunstenaar je werk te verspreiden buiten het kunstcircuit. Daar
moet ik wel bij zeggen dat die mogelijkheden er voor mij liggen omdat
ik foto's maak. Fotografie leent zich nu eenmaal meer voor
verspreiding via nieuwe media dan bijvoorbeeld tekenen en daardoor
levert het eerder bekendheid, geld en uitnodigingen op. Dat is eens
te meer tot me doorgedrongen nu ik zelf twee weken heb gewerkt aan
een houtskooltekening. Die tekening zal nooit zo snel op het internet
circuleren als mijn foto's. Een tekening werkt alleen als je hem in
het echt ziet. Dat betekent dat iemand die tekeningen maakt, veel
meer is aangewezen op het kunstcircuit met alle, vooral financiële
beperkingen van dien. Wat dat betreft zit de wereld niet eerlijk in
elkaar.