vrijdag 6 maart 2015

NIJMEGEN: THE CUCUMBER TEMPLE

Categorie: interviews
Onderwerp: Danni van Amstel, Maud Oonk, Tyas Leeuwerink, Mohadeseh Rahimitabar, Katrein Breukers en Maarten Spons over hun bijdrage aan de tentoonstelling The Cucumber Temple.
Auteur: Peter Nijenhuis
Datum gesprek: 21 februari 2015

The Cucumber Temple is een tentoonstelling in de Nijmeegse Paraplufabriek van zes studenten van de masteropleiding Fine Art van AKV/St.Joost, geïnspireerd op een gelijknamige tekst van Martijn in 't Veld. In de associatieve en ogenschijnlijk van de hak op de tak springende tekst van Martijn in 't Veld spelen de kleur groen, meerduidigheid en gedaantewisselingen een hoofdrol. Hoe hebben de zes studenten onder begeleiding van docent en curator Bas van den Hurk in hun bijdrage aan de tentoonstelling de tekst van Martijn in 't Veld verbonden met hun eigen onderzoeksvragen?

DANNI VAN AMSTEL: JE KUNT HET SPEL NIET MET IEDEREEN SPELEN

Een masterstudent Fine Art aan Sint Joost dient na ongeveer een half jaar een onderzoeksvraag te schrijven die dienst doet als rode draad tijdens de rest van de tweejarige opleiding. Wat is jouw onderzoeksvraag, of beter gezegd het onderwerp dat je met beeldende middelen onderzoekt?
Ik heb daar een tijd naar gezocht. Voorheen maakte ik werk naar aanleiding van een bestaande plek. Het was, zoals dat heet site specific. Na dat een tijd gedaan te hebben, voelde ik de behoefte om meer op zich staand, zeg maar sculpturaal werk te maken. Wat me bovendien interesseert is hoe ik de beschouwer bij mijn werk kan betrekken en, bij uitbreiding, hoe mensen überhaupt bij ruimte betrokken raken. Dat bracht me erop om mensen te interviewen die aan het verhuizen zijn. Ik vond die mensen via mijn kennissenkring en sociale media. Ik ging met ze mee als ze hun toekomstige woning voor het eerst bekeken. Wat waren hun ideeën en plannen als ze het zo zagen? Ik ben nu bezig om daar een publicatie van te maken. Wat uit de interviews naar voren komt, is dat veel mensen op de nog lege ruimte die ze zullen gaan bewonen hun gewoontes en verlangens projecteren. Die gewoontes en verlangens hebben veelal hun oorsprong in hun eerste ervaringen, het dagelijkse bewonen van een vroeger huis met het gezin waarin ze opgroeiden. Dat is voor mij een belangrijk gegeven. Het ondersteunt wat over het onderwerp van de menselijke ruimtebeleving en de poëzie van die beleving is geschreven door theoretici als Gaston Bachelard en maakt die theoretische benadering ook begrijpelijk en concreet.


Wat heb je voor deze tentoonstelling gemaakt?
Ik heb heel simpel gekozen voor de kleur groen als uitgangspunt en in Nijmegen op straat naar scherven groen glas gezocht. Het glas heb ik gesmolten in een glasoven. Daardoor zijn de scherpe randen van de scherven vloeiend geworden en de onderzijde van de scherven plat. Het smeltproces is evenwel  binnen de perken gebleven waardoor aan de bovenzijde de oorspronkelijke vorm nog steeds herkenbaar is. Je kunt nog altijd zien dat een stuk glas bijvoorbeeld afkomstig is van de schroefdraad van een fles.

Het werk en het hele idee spreken me aan, maar het is klein en ligt, als iets onbeduidends bij een putje. Ik stond er zojuist al per ongeluk in toen ik met iemand anders stond te praten. Dat mensen je werk niet zien of vatten, is niet denkbeeldig. Hoe doorbreek je dat?
In hoeverre is er iets te doorbreken? Ik zei al dat ik het me interesseert hoe je de toeschouwer aan kunt spreken en kunt betrekken bij je werk. Ik doe dat onder andere door me te verdiepen in hoe mensen in dagelijkse situatie bij ruimtes betrokken zijn. Dat spel wil ik met mijn werk nadrukkelijk aangaan, maar ik denk dat je dat spel niet met iedereen kunt spelen, hoe jammer dat ook is.


MAUD OONK: TRANSFORMATIE

Op welk onderwerp richt zich je beeldende onderzoek?
Ik vraag me af wat de positie is of kan zijn van kunst in een situatie waarin de werkelijkheid een door verschillende media bemiddelde constructie is geworden en in zekere zin ook een spel. Wat me in het bijzonder interesseert, zijn de mogelijkheden van de metamorfose. Een voor mij belangrijke tekst is Die Verwandlung van Kafka. Hoofdpersoon Gregor Samsa ontwaakt op een morgen uit onrustige dromen en ontdekt dat hij is veranderd in een afzichtelijk insect. Niet zo prettig, maar het is de aanzet tot een diepgravend gepieker over zichzelf en zijn relaties met anderen. De verandering leidt tot nadenken over vanzelfsprekendheden, ogenschijnlijk vaststaande zaken, die dat plotseling niet meer zijn. Wat ik onderzoek, is of je spelsituaties kunt scheppen met vergelijkbare mogelijkheden. Als vormende krachten van verandering hecht ik belang aan het lichaam, of beter gezegd de lichamelijkheid tussen mensen, de momenten waarop ze, of ze dat nu willen of niet, hun eigen lichaam en de aanwezigheid van dat van een ander ervaren en daarop reageren door bijvoorbeeld bewust afstand te nemen of juist toenadering zoeken. Ook belangrijk voor mij zijn emoties als afgunst en bewondering. Jaloezie, willen zijn zoals een ander is, en willen hebben wat hij of zij heeft, kan een kracht zijn met een positieve, veranderende werking.

Hoe moet ik de objecten duiden die ik hier voor me zie?
Ik heb aangehaakt bij een passage in de tekst van Martijn in't Veld waarin de verteller de lezer de vraag stelt hoe hem, de verteller te omschrijven. Is dat wel mogelijk? De schrijver suggereert het een en ander. Als je via het open raam een auto hoort passeren en je vraagt je af wat voor kleur deze auto zou kunnen hebben, dan ben ik dat. Of, als er een gekrulde haar op je jas plakt en je je afvraagt of je een onzichtbare kat bezit, dan zou ik dat ook kunnen zijn … en zo verder. De gedachte ik voor een ander vele gedaantes kan hebben en die ander voor mij ook, spreekt me bijzonder aan. Ik heb een soort kleedkamersetting gebouwd. Je zou bij wat je ziet aan een actrice kunnen denken die zich opmaakt om een rol te gaan spelen en zich in gedachten voorbereidt op haar transformatie tot een toneelpersonage. Haar pruik ligt al klaar. Misschien voelt de toeschouwer zich daardoor uitgenodigd om ook zelf iets te gaan ondernemen en een klein beetje te transformeren, bijvoorbeeld door de witte handschoenen die hier liggen aan te trekken en een serie tekening te kijken. Maar er is nog meer. Een stuk chocola dat door zijn geur bijdraagt aan een atmosfeer van zintuiglijkheid. Een stapel stenen die naar de mogelijkheid van de constructie verwijst, een veer voor het kriebelen van de huid en een toevallige afdruk van mijn lichaam in een hoop op de vloer gestort zand.


TYAS LEEUWERINK: HET MOMENT

Waar hou je je op Sint Joost mee bezig?
Ik richt me op het moment waarop een bepaald idee of inzicht opduikt en zich kenbaar maakt. In het verlengde daarvan vraag ik me af, hoe informatie verwerkt wordt en door verandering en combinatie tot nieuwe ideeën leidt. Mijn onderzoek heeft een wetenschappelijke kant, en toch denk ik dat het onderwerp voor de meeste mensen heel herkenbaar is. Iedereen kent wel de momenten waarop je vaak de beste ideeën krijgt, bijvoorbeeld in de ochtend, wanneer je van je bed naar de douche, je ontbijt en je werk gaat. Het is een toestand waarin je fris en ontspannen bent en je geest alert is, maar nog nergens specifiek op gericht, dus tamelijk open. Op zo'n moment  en op vergelijkbare momenten kan een idee opdoemen. Iets wat zich aankondigt, verfrissend nieuw lijkt en een deur opent. Binnen mijn werk experimenteer ik met verschillende middelen om dit vluchtige ontstaansmoment te benaderen en te grijpen. Aanvankelijk werkte ik vooral met sculptuur. Sinds een halfjaar maak ik gebruik van korte video's.

Wat zie ik, als ik je videoprojectie bekijk?
Ik knoop aan bij het einde van de tekst van Martijn in 't Veld waarin de verteller zich de gebeurtenissen van de vorige dag voor de geest probeert te halen. De verteller heeft een kater en juist omdat hij zich de dingen zo nadrukkelijk probeert te herinneren, lukt dat niet. Ondertussen spelen er andere dingen in zijn hoofd waarnaar hij niet op zoek is, maar die misschien juist daarom van belang zijn. De video die je hier ziet heet Loom, afgeleid van het Engelse loom up: opdoemen. De video is een registratie van een moment waarin er ruimte is in je hoofd om te associëren. Tijdens zulke momenten is er minder aandacht voor de wereld buiten. Er wordt slechts gedeeltelijk geregistreerd wat er voor je ogen gebeurt, ondanks dat ze open zijn. Gedurende deze vorm van dagdromen, keer je naar binnen en dwaal je vervolgens door de gedachten in het hoofd. Tijdens dit moment was ik ontspannen en keek ik zonder specifieke reden door een buitengewoon goor raam in de trein naar buiten. Wat ik zag was een statisch scherm met een sterk gedetailleerde, halfdoorzichtige patroontekening van vuil. Daarachter zag ik beweging. Er doemde van alles en nog wat op, zo vaag en tegelijkertijd prikkelend dat het als het ware een open ruimte schiep voor associaties. Om dit soort momenten te kunnen vastleggen heb ik altijd een (video)camera bij de hand.

Denk je dat het nodig is om dit de bezoeker die dit allemaal niet weet, uit te leggen wat je zojuist hebt gezegd?
Nee, ik denk dat de video voldoende uitlokt bij wie daar voor open staat. Mijn werk moet om tot de verbeelding te spreken ook iets ongrijpbaars behouden.


MOHADESEH RAHIMITABAR: WAARNEMING

Wat is het onderwerp waarmee je je bezighoudt?
Ik richt me op natuur en landschappen die door mensen gevormd zijn en zich onderscheiden van de zogenaamde 'vrije' natuur, maar ook van de architectuur die je aantreft in de stad en het dorp. Nederland heeft veel van zulke landschappen. Je moet begrijpen dat dat voor mij bijzonder is omdat ik ben opgegroeid in Teheran. Dat is een stad waar amper natuur of landschap aanwezig is. Het is een metropool van acht miljoen mensen met alle daarbij horende verschijnselen: drukte en spanningen op economische, culturele en politieke gebied. Het Nederlandse cultuurlandschap vormt daarmee sterk een contrast. Om me in mijn onderwerp te verdiepen ben ik onder meer naar het Westland gegaan, een van de oudste Nederlands cultuurlandschappen en vooral bekend vanwege de glastuinbouw. Ik voelde me visueel aangesproken en uitgenodigd door het vlakke landschap en wat ik verder zag, maar hoe moest ik op deze uitnodiging ingaan? Ik heb allereerst gefotografeerd en ben daarna gaan tekenen.

Waaruit bestaat je bijdrage aan de tentoonstelling?
Er wordt in de tekst voortdurend naar de kleur groen verwezen en naar groene objecten zoals de komkommer, het voetbalveld en het groene projectiescherm. Er wordt zoveel over groen gesproken dat het op een geven moment niet meer duidelijk is wat groen is en of groen niet iedere kleur zou kunnen zijn. Waar de tekst van Martijn in 't Veld op wijst, is de omstandigheid dat iedereen op het zelfde ding of scherm iets anders projecteert, waardoor dat ene ding of scherm een heleboel gedaantes aanneemt. Mijn werk is een object dat zich tussen sculptuur en het platte vlak beweegt. De lijn is niet te trekken. Het vlak is bewerkt met een lak die het licht op verschillende manieren weerkaatst. Als je langs het werk loopt, lijkt het of het allerlei kleuren aanneemt. De afbeelding is geïnspireerd door mijn bezoeken aan het Westland. Het is niet moeilijk om er een verwijzing naar het vlakke grasland in te zien en naar de kasconstructie of meer in het algemeen het geconstrueerde. Wat ik wil optimaliseren is de ervaring van een steeds veranderende waarneming en de uitwisseling van dit gegeven tussen het werk en de beschouwer. Naar die uitwisseling verwijst het afgietsel van hoofd naast het werk.

KATREIN BREUKERS: VERPLAATSEN

Waarop richt zich je onderzoek?
Ik maakte tijdens mijn bacheloropleiding werk dat sterk was betrokken op mijzelf en mijn omgeving. Van dat persoonlijke wilde ik tijdens mijn masteropleiding afstand nemen. Wat ik onderzoek is, hoe ik het maakproces, de handeling en de al of niet ambachtelijke daarvan, tot een onderwerp van het werk kan maken en in hoeverre dat maakproces ook een afspiegeling kan zijn van de sociale context of de omgeving waarin het werk tot stand komt. Inspiratiebronnen zijn daarbij onder meer de volkskunst en niet-westerse kunst. Wat me verder interesseert is hoe je een werk kunt laten transformeren al naar gelang de plek en de gelegenheid waar je het naar buiten brengt.

Geef eens een voorbeeld?
Ik heb voor een werkverblijf in Brussel, waar we in de werk- en tentoonstellingruimte moesten overnachten, ooit een tent gemaakt en van die tent, voor een volgend project, een jurk. De jurk droeg ik toen ik stukjes uit de tent knipte en cadeau gaf aan studenten die met mij in de tent hadden geslapen. De monotypes die ik voor deze tentoonstelling heb gemaakt, hangen nu aan de muur, maar mogelijk gebruik ik ze in een volgend project als een deel van de vloer.

Welk fragment in de tekst van Martijn in 't Veld heb je gebruikt als vertrekpunt voor je bijdrage aan de tentoonstelling?
In de tekst komt de verteller op een rommelmarkt in San Francisco. Hij ziet iets wat op een greenscreen lijkt. Volgens de verkoper is het afkomstig van de Universal Studios in Hollywood. Is het inderdaad een greenscreen en heeft het als zodanig ooit een rol gespeeld in Hollywoodfilms, of is het niet meer dan een gewone lap katoen? Met zekerheid laat zich dat niet zeggen. De verteller ziet af van de koop, maar trekt wel een draad los van de lap katoen en steekt die in zijn zak. Wat me in deze passage aanspreekt, is het greenscreen als middel om je denkbeeldig in tijd en ruimte te verplaatsen en de omstandigheid dat het in deze tekst een object is waar gelijk een mogelijk verhaal en een mogelijke rol voor wordt verzonnen. Wat het noemen van Hollywood en de filmindustrie ook in me wakker roept, is de typische mengeling van monumentaliteit en kitsch. Verder associeer ik greenscreens met weermannen, want die maken daar nu eenmaal gebruik van, en via die weermannen met wolkenluchten. Nu begrijp je wellicht die vier monotypes. Je kunt ze aanzien voor wolkenluchten, maar even gemakkelijk voor marmer of geschilderd marmer, zoals je dat als trompe-l'oeil aantreft in oude huizen. De kop erboven is van papier-maché en belegd met koperpapier. Dat geeft een beetje een kitschig handwerkeffect en bovendien richt de kop, zo uitgestald op de richel boven de tentoonstellingswand, de aandacht weer op het hier en nu en wat er is, de architectuur.


MAARTEN SPONS: POSITIES AFTASTEN

Wat is je onderzoeksvraag?
Mijn vraag is, welke vormen van communicatie wel en niet mogelijk zijn door middel van het kunstwerk, waarbij ik de schilderkunst als uitgangspunt neem.

Dat klinkt nogal abstract. Laten we het over het werk hebben dat hier voor ons staat. Het bestaat uit een koperen waterleiding die je vanuit de wc van het kunstcentrum hebt doorgetrokken naar de tentoonstellingsplek en die, via een IKEA-aanrechtblok met een daadwerkelijk functionerende kraan en afvoer, overloopt in een plastic leiding waaruit het water over de vloer naar een in de tentoonstellingsruimte aanwezig afvoerputje stroomt. Het IKEA-kastje is beplakt met stickers en achter het kastje hangt een scherm met de afbeelding van iets wat op een minimalistische tentoonstelling lijkt. Is dit een sculptuur?
Het IKEA-blok zie ik als een brug tussen schilderkunst en beeldhouwkunst. In de afgelopen jaren heb ik vooral geschilderd en onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de fundamentele schilderkunst. Ik geef er wellicht daarom de voorkeur aan om de moderne kunst, de kunst vanaf laten we zeggen Cézanne, te zien als een kwestie die voortkomt uit schilderkunstige vragen. Een belangrijk moment in de ontwikkeling van de schilderkunst is voor mij de door Clement Greenberg in de jaren dertig ontwikkelde gedachte dat de schilderkunst zich bezig dient te houden met het onderzoek van het eigen medium. Onder dat eigen medium verstond Greenberg het platte vlak van het schildersdoek, lijn, kleur etc. Voor Greenberg, en dat is niet onbelangrijk, stond de schilderkunst centraal. Daar gebeurde het. Een van de consequenties van Greenbergs standpunt was een benadering waarbij beeldende kunst als schilderkunst werd gezien en alleen op zijn formele kenmerken werd beoordeeld.
 Een belangrijk volgend moment is in mijn ogen het Conceptualisme van de jaren zestig. Conceptualisten als Joseph Kosuth wezen de opvatting van Greenberg nadrukkelijk af. Ze stelden dat kunstenaars zich met niets anders bezig dienden te houden dan met het stellen van vragen over de aard van de kunst. In welk medium ze dat deden, en ook het onderzoek van het medium, was bijzaak. Dat laatste deed de positie van de schilderkunst als een centrale en baanbrekende artistieke onderneming min of meer teniet. Een belangrijke vraag voor mij is, of daarmee de kous af was en nog steeds is.
 Het schilderen is in de jaren zeventig van de vorige eeuw dood verklaard, in de jaren tachtig weer opgestaan, en daarna herhaaldelijk opnieuw dood verklaard. En toch steekt het telkens opnieuw de kop op. Waarom houden mensen zich er nog steeds mee bezig en is het mogelijk om in de eenentwintigste eeuw te schilderen op een wijze die artistiek relevant is en niet regressief? Ik voel veel voor een 'voorlopige' vorm van schilderkunst of 'provisional painting' zoals die wordt voorgestaan door Raphael Rubenstein. Hij ziet binnen de schilderkunst een hele reeks kunstenaars die al een lange tijd schilderijen maken die je zou kunnen omschrijven als toevallig, snel, voorzichtig; weifelend, onvoltooid en als een vorm van zelf- annulering. Ieder op hun eigen wijze keren deze kunstenaars zich af van een 'krachtige' of 'sterke' schilderkunst. Ze kiezen voor een manier van werken waarbij ze voortdurend het risico lopen van inconsequenties, mislukkingen of ineenstortingen.  Rubenstein noemt in dit verband schilders als Raoul de Keyser, Mary Heilmann en Michael Krebber.  Ik probeer in mijn werk de betekenis van deze en andere posities af te tasten en openingen te vinden. De manier van denken van zowel Greenberg als Kosuth werd bepaald door het geloof in een lineaire historische ontwikkeling. Vragen en problemen werden volgens die opvatting aangesneden en opgelost in een proces van onomkeerbare vooruitgang. Kunst was met andere woorden een reeks van doorbraken met een onbeduidend voortkabbelen ertussen. Voor Greenberg en Kosuth was het kunstwerk bovendien een helder, afgerond en voor zichzelf sprekend gebaar met een onmiskenbaar begin en einde. Dat de standpunten van Greenberg en Kosuth van betekenis waren en vruchtbaar voor de kunst, zal ik niet bestrijden. Maar in hoeverre zijn ze behalve van betekenis, ook beperkend en ontnemen ze het zicht op nieuwe mogelijkheden? Dat probeer ik te onderzoeken. Is schilderkunst alleen een kwestie van grote historische stappen, of kan schilderkunst, zoals Jan Verwoerd ooit stelde, ook zoiets zijn als de afwas thuis, dagelijks en ogenschijnlijk altijd hetzelfde, maar niettemin onvermijdelijk? altijd hetzelfde, maar niettemin onvermijdelijk? Schilderkunst zou iets kunnen zijn dat  juist niet afgesloten is en op zichzelf gericht, maar iets  juist veel buren heeft? Verwoerd verwijst met deze uitspraak naar Helen Frankenthaler en Charles Baudelaire. Schilderkunst bevindt zich altijd naast iets, naast popmuziek, naast de discotheek, naast make-up en mode, naast de snoepwinkel, naast de visuele cultuur, naast poëzie, naast de stad. Schilderkunst als een doorgang naar het lichaam, naast het balletpodium, of misschien de salon naastgelegen, de sociale ruimte.

Hoe knoop je aan bij de tekst van Martijn in 't Veld?
Wat me aanspreekt in de tekst is het dwarrelende. Er is geen rechtlijnige voortgang, De schrijver suggereert geen helder gebaar met een begin en einde. In plaats van een overzichtelijk gestructureerde compositie, is er sprake van verschillende ritmische variaties, aangedreven door associaties en gedachtesprongen. In mijn werk verwijs ik door middel van de waterleidingen en het keukenblok naar het huiselijke. Het huiselijke belichaamt het gewone en dagelijkse. Het wordt bepaald door menselijke samenkomst die zich ritmisch herhaalt en niettemin ongemerkt verandert. Als zodanig staat het tegenover het moderne denken waarin rechtlijnigheid, eenmaligheid, afgeronde eenduidigheid en compositie voorop staan. Naar dat moderne denken verwijst het IKEA-keukenblok. Het mooie van IKEA is dat ze het modernistische denken en vormenrepertoire toegankelijk hebben gemaakt voor de massa en daarmee het terrein van de moderniteit hebben uitgebreid tot onze woonhuizen. Misschien is het keukendesign een van de laatste publieke plaatsen geworden waar de vormen van modernisme en modernistische vormen van minimalisme zo duidelijk gearticuleerd zijn.
Het keukenblok heb ik voorzien van de opbrengsten van mijn zaterdagse atelierbijeenkomsten. Ik heb een tijd lang bevriende kunstenaars, kennissen en ook het buurmeisje op zaterdag uitgenodigd op mijn atelier. Samen werkten wij dan zo ontspannen mogelijk aan vijftig kleine werkjes op glasvezelbehang, een kop koffie en een broodje tussendoor. Dat ontnam voor mij de zwaarte aan het schilderen. Enkele van de werkjes heb ik overgebracht op sticker om er een gebaar van te maken dat lijkt op de wijze waarop mensen hun ijskast versieren met van die magnetische schildjes of foto's van hun kinderen en kleinkinderen. Achter het keukenblok hangt een reclamezeil met een screenshot van de IKEA-applicatie waarmee je virtueel je huis kunt inrichten. Ik heb de applicatie gebruikt om een denkbeeldige tentoonstelling van mijn werk in te richten. Mijn reclamezeil verwijst naar de beschrijving van een groen scherm in de tekst van Martijn in 't Veld waarop iedereen zijn eigen ideeën en verlangens projecteert en naar de gedachte dat reclame-uitingen, die je gewoonlijk op reclamezeil aantreft, een belofte zijn van puur geluk. Maar aan die belofte is wel een 'package deal' gehecht. 'Wil je gelukkig worden? Ga dan bijvoorbeeld trouwen, koop een huis of zorg dat je een sixpack krijgt.' 

Je werk is lekker om naar te kijken. Het heeft, zoals dat heet, formele kwaliteit en is als doe-het-zelf-klus ook nog eens voorbeeldig uitgevoerd en afgewerkt. De aanwezigheid van de leiding, die je van de wc door de kantoorruimte van het kunstcentrum naar de tentoonstellingsruimte hebt doorgetrokken, is even begrijpelijk als prikkelend en ook het water dat over de vloer van de tentoonstellingsruimte stroomt, biedt een aangenaam gezicht? Is dat, het formele, het direct visueel en lichamelijk aanspreken van de beschouwer, niet uiteindelijk waar het om draait?
Dat mijn werk lekker is om naar te kijken, dat het formele kwaliteit heeft, vind ik belangrijk. Het modernisme, waarin het om de formele kwaliteit draaide, is in mijn ogen een hoogtepunt. Het vormt een uitdaging. Je moet het in mijn ogen willen evenaren, maar je moet er ook aan voorbij willen gaan.