maandag 19 januari 2015

THOMAS RENTMEISTER: ZAND IN DE RADEREN STROOIEN

Categorie: interview
Onderwerp: beeldend kunstenaar Thomas Rentmeister over zijn werk
Auteur: Peter Nijenhuis
Datum: 10 januari 2015

Beeldend kunstenaar Thomas Rentmeister (1964, Reken, Noordrijn-Westfalen) studeerde aan de kunstacademie van Düsseldorf onder Günther Uecker en Alfonso Hüppi. Werk van Rentmeister werd tentoongesteld in Duitsland, Frankrijk, Nederland en Australië. Thomas Rentmeister woont en werkt in Berlijn en is als professor verbonden aan de Kunsthochschule für Bildende Künste Braunschweig.

U werkt sinds de jaren negentig onder meer met levensmiddelen en materialen die men kan aanschaffen in een gemiddelde Europese super- of bouwmarkt. In een aantal opzichten lijkt uw werkwijze verwant aan die van de minimalisten uit de jaren zestig van de vorige eeuw. U lijkt met opzet af te zien van het tonen van een eigen handschrift of toets, van tekenen van zelfexpressie en van de traditionele sculpturale compositie. Net als de minimalisten heeft u een voorkeur voor industriële producten en voor de simpele opstelling of stapeling daarvan. In een aantal gevallen is uw aanpak echter ook anders en ogenschijnlijk een bewuste breuk met de uitgangspunten van het Minimalisme. U giet bijvoorbeeld objecten zoals broodjes en meubelkussens af in brons, iets wat in strijd is of lijkt met de minimalistische afkeer van illusie. Alles bij elkaar genomen heeft uw werk echter een onmiskenbaar eigen karakter. Toch lijkt het niet zomaar en onmiddellijk geworden wat het nu is. U studeert kort voor uw dertigste af. Het is dan 1993 en u maakt in de volgende zes jaar voornamelijk een soort polyester blobs. In 1999 treedt u naar buiten met een werk waarin u Nutella chocoladepasta gebruikt. Twee of drie jaar later, ergens in 2001 of in 2002, doet u iets met een verbluffend en betoverend resultaat: u besmeert ijskasten met een laag Penaten babycrème. In 2005 begint u met stapelingen en gestrooide hopen van witte consumptiegoederen zoals suiker, papier, en polystyreenkruimels. Tegenwoordig combineert u ook gaas met chocoladepasta. Was dit een weg die werd bepaald door een vooraf geformuleerde vraag of een min of meer afgebakende belangstelling of kwam u door veel te doen - en veel ter zijde te schuiven - waar u nu bent?
Gedurende de jaren negentig werkte ik vrijwel uitsluitend aan een reeks in hoogglans gepolijste polyestersculpturen, die men ook wel 'blobs' noemt. Een klein, voor de muur bestemd werk hielp me in 1999 om mijn concentratie op slechts één materiaal te doorbreken: een vacuümgevormd kunststof rekje dat ik ergens vond en waarop ik, gebruikmakend van een ontbijtmes, een dekkende laag Nutella aanbracht met de karakteristieke vorm die iedereen kent van het smeren van boterhammen. Dat was - afgezien van enkele vroegere werken die midden jaren tachtig ontstonden, zoals de Koffiekopjesrij - het eerste werk waarvoor ik levensmiddelen gebruikte als beeldhouwersmateriaal. Na tien jaar polyester was het Nutella-rek zoiets als een nieuwe start, omdat het me stimuleerde mijn repertoire uit te breiden met ongebruikelijke materialen zoals Penaten babycrème, suiker en koffiepoeder en omdat deze nieuwe materialen die ik begon te gebruiken een radicalere aanpak eisten. Voor enkele installaties beperkte ik het bewerkingsproces tot het uitschudden, met als resultaat een presentatie van louter grote hoeveelheden materiaal in de vorm van hopen. Sindsdien heb ik mijn werk op een speelse wijze verder ontwikkeld. Ik ben niet analytisch maar altijd intuïtief te werk gegaan en heb van alles en nog wat uitgeprobeerd. Niettemin denk ik dat mijn werk gekenmerkt wordt door een persoonlijk handschrift, door de keuze van materialen en objecten die er een rol in spelen en de wijze hoe ik daarmee omga. Terugkijkend kun je in mijn werk, in weerwil van de grote heterogeniteit, een rode draad onderscheiden, wellicht zelfs meerdere rode draden.

Uw blobs van de jaren negentig hebben een vloeiende, ronde vorm en een glad en glanzend oppervlak. Dat zijn uiterlijkheden die men zou kunnen associëren met de modernistische vormgeving van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Heeft die associatie voor u ooit een rol gespeeld of was het iets anders wat u ertoe dreef om deze blobs te maken?
Oppervlakken vervaardigd met grote technische perfectie zijn vooral bekend uit de designwereld. In de kunst komen ze voor, zoals in het werk van John McCracken, maar minder. In mijn blobs, spelen ze een rol in combinatie met enerzijds een repertoire van biomorfe vormen, en anderzijds, nog pregnanter, een met het kleurenspectrum van uitwerpselen samenvallend palet van bruine tinten. Dat palet strekt zich uit van vanille, een viezig vleesroze en diverse, algemeen als afstotend ervaren varianten van middenbruintonen, tot aan het diepbruin van bittere chocolade. Ik koos zeer bewust voor deze vorm- en kleuroriëntering om de op zich technoïde uitstraling van het glanzende oppervlak met een organische component te verrijken. Door een absurd volmaakte, maar niettemin aan biologische processen herinnerende verschijningsvorm, probeerde ik vervreemdende objecten te scheppen, die zo verstorend werken dat de associatie met meubeldesign op de achtergrond treedt. Het gebruik van schrille kleuren als lila en turquoise was wat mij betreft nooit aan de orde. Een potentiële koper vroeg me ooit of ik de vorm van een bleekbruine sculptuur in donkerblauw zou kunnen reproduceren. Dat heb ik geweigerd, want voor mij – en dat kan een subjectief standpunt zijn – was een vorm altijd verbonden met een specifieke kleur.

U gebruikt chocoladepasta en penatencrème. Wat brengt u ertoe die materialen te gebruiken? Is dat hun betrekkelijke weerspannigheid, het feit dat ze anders dan bijvoorbeeld klei niet echt geschikt zijn om iets een vorm te geven, of gebruikt u deze materialen vooral vanwege hun empatisch potentieel? Met dat laatste bedoel ik dat chocoladepasta en Penatencrème in staat zijn om je zintuiglijk te prikkelen en in de verbeelding allerlei virtuele draaiboeken openen. Alleen al het zien van chocoladepasta roept bijvoorbeeld de zoetigheid en de plakkerigheid ervan zintuiglijk wakker. Je proeft en voelt beide al min of meer, en je bent ook alert om de chocoladepasta niet op je kleren te krijgen. Zoiets roept ook het zien van Penaten babycrème op. Je kunt je voorstellen hoe verkoelend Penatencrème aandoet op branderige babybillen en dat je over die vloeibare en koude Penatencrème sneller uitglijdt dan over de droge en taaiere chocoladepasta.
Alles wat u noemt, speelt mee in de wijze waarop het werk zijn uitwerking heeft, al weet ik niet welk materiaal het grootste gevaar van uitglijden met zich meebrengt. De onhandelbaarheid en, bij levensmiddelen, de vergankelijkheid zijn een belangrijke bron van inspiratie. Dat de vorm steeds aan je controle ontsnapt, waardoor nieuwe vormen en structuren ontstaan, vind ik zeer spannend. Het empatische potentieel waarvan u spreekt, onderscheidt mijn werk van dat van de klassieke minimalisten uit de jaren zestig, juist omdat het 'virtuele draaiboeken' oproept en boven het naar zichzelf verwijzende van de werken uitstijgt; hoe meer hoe opwindender, tot aan de rand van de kitsch.
 Er worden in mijn werk overigens niet allen verhalen verteld, het gaat ook zeer concreet om de reële interactie tussen het kunstwerk en de beschouwer en de kwestie van zijn of haar gedrag. Mijn polyestersculpturen zijn bestemd om naar te kijken, maar hun uiterlijk is verleidelijk, waardoor de beschouwer wel eens tot betaster wordt. In het beste geval resulteert dat in vingerafdrukken op het opperval die de esthetiek verstoren. In ongunstige gevallen leidt het tot beschadiging van het oppervlak, die, afhankelijk van hun grootte en diepte, slechts in beperkte mate te repareren zijn. Bij de Nutella- en Penatenwerken ligt het anders. In het geval van een onopzettelijke aanraking kan het besmeurd raken van een kledingsstuk beschouwd worden als een daad van agressie van het kunstwerk tegenover de beschouwer.

Geldt iets vergelijkbaars voor uw stapelingen of verstrooiingen van suiker, papier, textiel en polystyreen? Het werk roept herinneringen op aan de akelige kruimels die morste, als ik als kind in bed een boterham met suiker at. Is het voor u van belang dat men zich bij het zien van deze stapelingen of verstrooiingen onwillekeurig voorstelt dat suiker, papier en polystyreen samen geen aangename ondergrond vormen om je neer te vlijen, dat het geheel als sculpturale massa moeilijk moet zijn te hanteren en dat het opruimen ervan eindeloos veel tijd, moeite en ergernis zal opleveren?
Kruimels in bed zijn zoiets als zand in de raderen. Ik bespeur meer dan eens de onweerstaanbare neiging zand in de raderen te strooien of iets kapot of smerig te maken. Misschien spelen daarbij overblijfselen van een kinderlijke, moedwillige koppigheid een rol; ik zou het een keer psychologisch moeten laten onderzoeken. Of liever ook niet, want wie weet zouden daarmee ook mijn inspiratiebronnen verdrogen. Het is toch fantastisch dat kunstenaars betaald worden voor het strooien van kruimels en het veroorzaken van chaos. De kruimels en hopen roepen onherroepelijk vragen op als 'waarheen met deze hele troep als de tentoonstelling voorbij is?' Of 'wie maakt de zaak weer schoon?' De gedachte dat het omgaan met de gevolgen van een dergelijke 'kunstvervuiling' deel van het concept is en in het beste geval ook nog eens professioneel is georganiseerd, komt bij veel mensen niet op. De kosten van de afvalverwerking moeten van begin af aan worden meegenomen, zoals in het geval van 'normale' kunstwerken de transportkosten.

U hebt ook het tegendeel gemaakt van de zojuist bedoelde stapelingen of verstrooiingen. Ik bedoel de zeer ordelijke stapelingen van pakjes papieren zakdoeken. Was het uw bedoeling met dit werk een kalmerend gebaar te maken en bij de beschouwer een gevoel op te roepen van bevallige moeiteloosheid, hygiëne en overzichtelijkheid?
Voor mij staat de productie van kunst los van de bedoeling om de werking ervan in een dergelijke richting te kanaliseren. Hoe een kunstwerk 'werkt ', is eenvoudigweg het resultaat van zijn hoedanigheid. Bij de rechthoekige blokken papieren zakdoeken wijst de zichtbare buitenkant op de verborgen structuur in het binnenste. Dat is ook zo bij de gesloten en met Penantencrème geplamuurde koelkastwerken, want zo' n koelkast heeft tenslotte een kunststof interieur dat uitgesproken sculpturale kwaliteiten bezit. Dat interieur zie je niet als de deur gesloten is, maar je denkt het als het ware onbewust 'mee' bij het bekijken van de buitenkant. Ook de door de aromatische Penaten babycrème geïsoleerde interieurgeuren spelen in deze gelaagde waarneming een rol.
 De structuur van een stapeling van papieren zakdoeken is niet minder complex. Alleen al één enkele zakdoek roept door zijn gepatenteerde vouwwijze een bepaalde complexiteit voor de geest. Daarbij komt het bedrukte cellofaanfolie van de enkelverpakking, waarvan er meerdere op hun beurt door een tweede bedrukte cellofaanfolie bijeen worden gehouden in een grootverpakking. Door de stapeling treden meer of minder sterke vervormingen van de afzonderlijke verpakkingen op, al naar gelang de hoogte waarop ze zich in de stapel bevinden, want het gewicht – altijd nog meerdere tonnen papier – drukt de onderste lagen sterker ineen dan de bovenste.
 Misschien is het banaal, maar ik vind het plezierig om over de innerlijke structuur van deze werken na te denken. Wat me fascineert, is dat de ordening door op elkaar lijkende, maar toch iets verschillende vervormingen met minstens zoveel minieme en licht onregelmatige tussenruimtes, wordt ondergraven. Er ontvouwt zich een soort microchaos langs de coördinaten van een systematisch geheel, die zich overigens ook voortzet langs de tijdas, want in iedere zakdoek sluimert de mogelijkheid van een vervorming en vernietiging door het gebruik.

Je zou uw werk in een ondoordachte bui kunnen vergelijken met dat van kunstenaars als Jessica Stockholder, Miles Thurlow, Magali Reus of Georg Herold. Wat uw werk echter onderscheidt, is kleur. U brengt zelf geen kleur of verf aan. De kleur in uw werk is de kleur van de geprefabriceerde objecten en materialen die u gebruikt. Is dat voor u een bewuste keuze voor de beeldhouwkunst, om u te onderscheiden van de schilderkunst?
Het is inderdaad zo dat ik halverwege de jaren tachtig, dus al vrij kort nadat ik mij met kunst ging bezighouden, gestopt ben om kleur op een schilderkunstige wijze aan te brengen op een drager. Misschien was dat toen al een strategische beslissing om een dialoog aan te gaan met de wereld van de dingen. Niettemin is kleur – als een immanente eigenschap van objecten en materialen – tot op heden een verbindend thema in mijn werk. De kleuren van de uit de jaren negentig stammende polyesterwerken die ik net noemde, werden voor het uitharden door de vloeibare polyesterhars geroerd. De installaties van koelkasten en voor een deel als een glazuur opgebrachte Penaten babycrème kunnen, door hun brede spectrum aan wittonen, ook niet los worden gezien van het thema kleur, net als de ruimtelijke enscenering en de gemengde hopen van grote hoeveelheden witachtige materiaal en objecten.

Men zou aan uw werk een nostalgische uitleg kunnen geven. Zowel het Minimalisme als de supermarkt zijn voortbrengselen van wat de Fransen Les Trente Glorieuses noemen, de hoogtijdagen van de moderne samenleving in de eerste dertig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Een ongekende en ononderbroken economische groei wekte in die jaren grote verwachtingen. De moderne techniek zou het mogelijk maken om de mens te verlossen van armoede, onrecht en arbeid. Deze verwachtingen zijn in veel opzichten teleurgesteld. Toch wordt in de beeldende kunst, de literatuur en de muziek tot op de dag van vandaag gerefereerd aan deze verwachtingen en het tijdperk dat ze voortbracht. Een paar jaar geleden beroerde de zanger en schrijver Peter Licht de harten van de Duitsers met Das Lied vom Ende des Kapitalismus. Deze referenties lijken zoiets als het weer voor de geest roepen van een voorbije liefde of een gelukkige tijd in een jeugd die je al heel lang achter je hebt gelaten. Het is verscheurend, maar we kunnen het niet laten en dus moet het wel iets zijn wat bij ons hoort en wat we soms nodig hebben. Zo zou men kunnen denken. Zijn zulke overwegingen en het feit dat het minimalisme en de supermarkt historisch verbonden zijn met de hoopvolle jaren van de moderne samenleving, echter ooit voor u van betekenis geweest?
In de beide laatste van die drie 'glorieuze' decennia groeide ik voor een groot deel op en werd ik gevormd. Het moderne welvaartsdenken heeft ook op mij zijn stempel gedrukt, al moet ik zeggen dat ik daar zeer kritisch tegenover stond en nog steeds sta. De herinnering aan het West-Duitsland van de jaren zestig en zeventig zijn overigens ook tegenwoordig voor mij een bron van artistieke inspiratie: Nutella, Penaten babycrème en Chocoprince beleefden tijden van hoogconjunctuur. De uitgebreide reclamecampagnes uit die jaren staan me nog altijd bij. Ook toen al wekte die geluksbelovende nonsens mijn agressie en waarschijnlijk is dat ook de reden voor mijn ongewone omgang met deze producten.

Een beschouwer zou uw werk ook anders kunnen uitleggen, op een wijze die de nadruk legt op de actualiteit en de toekomst. Je zou immers ook kunnen stellen dat het Minimalisme, dat de nadruk legt op de lichamelijke ervaring van het object en de ruimte, een van de eerste kunststromingen is die reageert op een verandering in het westerse denken. Na eeuwen lang de geest boven het lichaam en de materie te hebben gesteld, draait men in de twintigste eeuw de rollen radicaal om. Nieuwe opvattingen, zoals de embodied mind-theorie, stellen dat taal en denken mogelijk zijn omdat we een lichaam hebben dat door middel van beweging en zintuiglijke ervaringen in wisselwerking is met andere lichamen en objecten. Omdat we een lichaam hebben en ons kunnen voorstellen en kunnen voelen wat kracht, beweging en versnelling is, hebben we die fenomenen uiteindelijk in natuurwetenschappelijke termen kunnen beschrijven. Het lichaam is kortom geen tweederangs aanhangsel meer van onze geest, het lichaam is van alles het begin. De eenentwintigste eeuw zal de eeuw van het lichaam zijn en van het object dat zich eveneens heeft ontworsteld aan een ondergeschikte en betekenisloze positie. In de kunst zou het om die reden van nu af aan niet meer moeten gaan om de vermeende immateriële ideeën die achter een kunstwerk schuilgaan of er door belichaamd worden. Het zou moeten gaan om het kunstwerk als een materieel object dat het vermogen heeft om ons zintuiglijk aan te spreken en daardoor onvermijdelijk ook gedachten en associaties wakker roept. Zo zou men kunnen denken, maar is dit een gedachtegang die voor u van belang is?
Het minimalisme van de jaren zestig is ongetwijfeld een voorbeeld voor mij, omdat mijn enthousiasme voor een zinnelijk georiënteerde kunstopvatting altijd een belangrijke motor van mijn werk was. Ik betwijfel echter of de eenentwintigste eeuw een eeuw van het lichaam zal zijn. Met het oog op de digitale technologie die ondertussen vrijwel ieder terrein van het leven beheerst, vrees ik dat de lichamelijkheid de komende decennia eerder zal verkommeren.