donderdag 14 februari 2019

RONALD CORNELISSEN: IK VERKOOP NIKS


Ronald Cornelissen, 1-4 juni, inkt, potlood, ballpoint, waterverf, acryl op papier, 88,5 x 138 cm, 2017
Categorie: interview/Onderwerp: Ronald Cornelissen over zijn tekeningen/Auteur: Peter Nijenhuis/Datum gesprek: 1 februari 2019

Ronald Cornelissen (Beverwijk 1960) studeerde in 1988 af aan AKV/St.Joost in Breda met schilderkunst en monumentale vormgeving als specialisaties. Hij stelde tentoon in Nederland, de VS, Griekenland en Frankrijk. Een solopresentatie van zijn ruimtelijk werk onder de titel The Horseman’s Kitchenette, (When Demons Cook) werd in 2010 getoond in Boymans Van Beuningen. In 2015 had hij met Paul van der Eerden onder de titel Ground/Grond een dubbelpresentatie in Diepenheim. Ronald Cornelissen wordt vertegenwoordigd door Galerie Bernard Jordan in Parijs en Zürich.

Wanneer begon je met tekenen?
Ik heb als kind veel getekend, maar wist niet dat je daar je beroep van kon maken. Dat kwam pas toen ik in 1983 naar de kunstacademie ging. Daar richtte ik me overigens op ruimtelijk werk en schilderen. Mijn docenten hielden van dikke lagen verf. Het moest ook bij voorkeur abstract zijn. Toen ik drie maanden na mijn afstuderen naar Rotterdam verhuisde, begon ik te beseffen dat dat soort schilderkunst me eigenlijk niet lag. Ik ben een verteller. Het gaat me om de iconografie. Mijn belangstelling voor kunst werd tussen mijn zestiende en twintigste niet zozeer gevoed door museumbezoek, maar door muziek, strips en andere dingen uit vooral de Amerikaanse underground. Op de kunstacademie was het verhalende, narratieve, verdacht. Als ze zeiden dat je werk anekdotisch was, dan was dat niet best.

Ronald Cornelissen, 12-13 juni, inkt etc. op papier,140 x 251 cm, 2018
Waaraan moet een tekening voldoen, wil je hem bewaren?
Dat ligt voor de hand: hij moet klaar zijn. Maar hoe sluit je een tekening goed af? Ik bewaar bijna alles wat ik teken, ook de tekeningen die niet goed zijn. Ik stop ze in een ladekast en na verloop van tijd, soms een jaar en soms wel eens langer, kom je ze weer tegen. Ik heb geleerd dat je van een tekening die niet goed is, een goede tekening kunt maken. Dat is zelfs wel leuk. Na een half jaar of een jaar doet het er niet meer zo toe of je zo'n tekening verpest of niet. Als een tekening 'vers' is, is het allemaal veel lastiger. Je bent je bewust van de tijd die je erin hebt gestoken om de tekening te krijgen zoals 'ie is. Ik werk overigens aan veel tekeningen tegelijk, ook omdat het daarmee makkelijker wordt om wat afstand te nemen van het idee dat iets per se moet lukken. Ik maak met opzet geen studies vooraf. Ik heb graag dat alles open ligt als ik begin met werken. In het begin kan daardoor veel, zo niet alles. Tekenen is dan makkelijk, maar gaandeweg wordt de weg smaller en loop ik vast. Je moet naar het punt werken waar je geen kant meer op kunt. Op dat punt heb je nog maar één keus. Je moet een ingreep doen: erop of eronder. Ik wil in zo'n situatie nog wel eens iets maken wat je een studie zou kunnen noemen. Ik probeer dan bepaalde dingen uit, ingrepen die vaak iets balorigs hebben. Je kunt dat zien als puberaal. Voor mij schuilt er juist iets heel vitaals in zo’n ogenschijnlijk stompzinnige ingreep. Het levert een spanning op tussen raffinement en lompheid en daar hou ik van. Het geeft een tekening bovendien iets tragikomisch en ook dat staat me aan.

Takashi Nemoto
Hoe zie je of een tekening een goede tekening is?
In Japan onderscheiden ze vier soorten mangatekenaars: slechte en goede tekenaars zonder karakter en slechte en goede tekenaars mèt karakter. De eerste twee categorieën kun je vergeten. De laatste categorie omvat de ware meesters, dat spreekt voor zich. De derde categorie moet je echter niet onderschatten. Die heeft ook zeker mijn warme belangstelling. Ik hou van de tekenaars die de zogenaamde ‘heta-uma’ stijl hanteren zoals Yusaku Hanakuma en Takashi Nemoto. Ook in de beeldende kunst hou ik van werk waarin het lelijke of banale een betekenisvolle rol speelt. Franz West is iemand die ik om die reden bewonder. Charles Bukowski schreef ooit: When the spirit wanes/ The form appears. Dat sluit aan bij wat ik zei over mangastijlen. Een van de dingen die echt tellen, is karakter, bezieling. Als dat ontbreekt, wordt je werk formaliteit, een kwestie van structureel toegepaste foefjes. Het is zaak om dat te vermijden, ook al is dat lastig als je al zo lang tekent als ik. Hoe meer je tekent, hoe meer je kijk krijgt op wat werkt. Dat is verleidelijk. Geef je daar aan toe, dan ligt voorspelbaarheid op de loer. Om voorspelbaarheid uit de weg te gaan, richt ik mijn werkproces op een bepaalde manier in. Ik teken mezelf als het ware ‘in de hoek’ zodat de noodsprong, de ingreep waar ik het net over had, onvermijdelijk wordt. Want juist die sprong opent de weg naar een uitkomst die ik vooraf niet kan bedenken.