Categorie: beschouwing/Onderwerp: het werk van beeldend kunstenaar Hans Walraven/Auteur: Peter Nijenhuis
In de carrière van beeldend kunstenaar Hans Walraven (Wamel 1962) zat tot nog toe weinig vaart. In Arnhem, waar hij de kunstacademie bezocht en vervolgens bleef wonen, is zijn werk in kleine kring bekend en gewaardeerd, daarbuiten niet of amper. Hoe is dat te verklaren? Er zijn redenen aan te voeren. Om te beginnen woont en werkt Hans Walraven in Arnhem. In de Nederlandse verhoudingen is dat een buitenpost en carrières beginnen gewoonlijk niet vanuit buitenposten. De kunstenaar is, hoewel innemend van verschijning en vriendelijk in de omgang, bepaald geen prater en al helemaal geen netwerker. Een interview dat ik hem ooit afnam voor een plaatselijk initiatief, verliep, hoewel zeker niet uit onwil van de geïnterviewde, uiterst stroef. Een niet onbelangrijke reden lijkt me Walraves oeuvre. Het bevat een paar flauwtes, zijn video's en de installatie PIM bijvoorbeeld. Wat je wel geslaagd zou kunnen noemen, zijn schilderijen, is moeilijk te fotograferen. In het digitale tijdperk is dat een handicap. Door hun collageachtige aard en de vele lagen kunsthars, acryl en andere kunststoffen zijn ze tamelijk ruimtelijk van aard. Op de foto komt dat niet tot zijn recht. Je moet er met eigen ogen voor staan om de lagen, de opwellingen in het oppervlak en hun uitwisseling met de ruimte eromheen daadwerkelijk te kunnen genieten. Walravens website, met frontaal genomen, knullige foto's, zal weinig mensen begeesteren.[1] Ik sluit bovendien niet uit dat menigeen, na het bekijken van Walravens website, zich zal afvragen of het hier niet gaat om een kunstenaar waarvan er tegenwoordig dertien in een dozijn passen. Abstract ogend werk bestaande uit rommel en klodders, om het nu maar even lomp te formuleren, kom je tegenwoordig overal tegen.
Gebaar
Tegen het werk van Hans Walraven is het een
en ander in te brengen. Hoe zou je het kunnen verkopen aan iemand die het niet
uit eigen aanschouwing kent en met Arnhem niets op heeft? Is er wel een verhaal
bij te verzinnen dat de relevantie ervan aannemelijk maakt?
Dat
verhaal zou om te beginnen een antwoord moeten vinden op het lastige probleem
van de originaliteit. Originaliteit als idee achtervolgt de kunst al eeuwen en
werd in Romantiek nog eens op een voetstuk geplaatst waar het nooit meer vanaf
kwam. Dat wil niet zeggen dat er tegen originaliteit als idee niets is in te
brengen. Er bestaan in de kunst ongetwijfeld talenten die wat betreft
vaardigheden en vindingrijkheid boven anderen uitsteken. Maar zelfs voor die
talenten geldt dat ze de kunst niet hebben uitgevonden. Beeldend kunstenaars zijn
de gevangenen van hun tijd. Ze bewegen mee. Ze zijn, zoals Willem de Kooning al
eens aanvoerde in 1949, deel van een beweging omdat ze niet anders kunnen.[2] Om
de reden dat beeldende kunst nooit een schepping is uit het niets, lijkt het
beter om haar ontwikkeling, in plaats van als een opeenstapeling van geniale en
originele scheppingen, te zien als een reeks gebaren. Het lijkt misschien
vreemd om kunst te zien als een gebaar, maar in de architectuurtheorie is een
dergelijke benadering van het eigen medium al lang niet meer ongebruikelijk.[3]
Een
gebaar heeft doorgaans een min of meer gestandaardiseerde vorm. Het is voor een
deel een reactie op de omstandigheden buiten degene die het gebaar maakt.
Degene die gebaart, wordt bewogen. Wat hem of haar beweegt komt voor een deel
van buiten. Men reageert met het gebaar op de omstandigheden of een verandering
daarvan, of op het gedrag, de woorden of een gebaar van anderen. Het gebaar is
bedoeld voor een ander. Het moet begrijpelijk zijn en daardoor alleen al is het
aan een al bestaande en bekende vorm gebonden. Een gebaar appelleert aan zowel
verstand als lichaam. Een dreigend gebaar doet ons verstijven nog voor we daar
over nadenken. Het gebaar duidt iets aan dat blijkbaar met woorden niet, of
niet zo snel of niet zomaar, is uit te leggen. Het gebaar zegt iets, maar wàt
het zegt, is niet volledig te duiden en voor meerdere uitleg vatbaar. Dat is
zowel het voor- als nadeel van het gebaar. Het is binnen bepaalde grenzen een
open kwestie. Juist daardoor kan het iets oproepen: een lichamelijke of
emotionele reactie die je nooit zó hebt gevoeld of een idee waaraan je nooit
eerder dacht. Hoewel gestandaardiseerd van vorm, en dus algemeen en niet aan
één persoon gebonden, is het gebaar niet minder individueel. Wie een gebaar
maakt wordt behalve door de omstandigheden, ook bewogen door zijn eigen
roerselen, ook al is niet altijd te zeggen wat zich roert. Iedereen gebaart
bovendien met zijn eigen lichaam, op zijn eigen manier en dus is het gebaar per
definitie eigenaardig.
Aan het laatste, het eigenaardige en in dit
geval het eigenaardige van Walravens werk, kom ik dadelijk toe. De vraag die
zich als eerste aandient, is de vraag wat er aan de hedendaagse beeldende kunst
als gebaar algemeen is. Wat dreef het in de afgelopen honderd jaar voort en in
wat voor vorm deed het zich in het algemeen voor?
Spraakmakende beeldende kunst, kunst die de
aandacht trok, werd in de afgelopen honderd jaar gedreven door de wil om het
eigentijdse uit te drukken. Het vatten van het eigentijdse was een opdracht die
de kunst zichzelf in de negentiende en twintigste eeuw oplegde of maar al te
graag aanvaardde.[4] De
wortels daarvan liggen ongetwijfeld in de moderne samenleving. De onderstroom
van die samenleving is het besef dat door de technologische ontwikkeling niets
hetzelfde blijft, van het meeste individuele, het lichaam en de verzorging en
kleding ervan, tot de onderlinge relaties en de politieke en economische
verhoudingen. Alles is in ontwikkeling, een term die niet toevallig in de
negentiende eeuw werd uitgevonden en tot een van de kernbegrippen van het
moderne denken werd.[5]
Omdat alles in ontwikkeling is, is het eigentijdse daarom ook geen statische
toestand. In het idee van het eigentijdse ligt het idee besloten van de
toekomst die zich in het eigentijdse reeds aankondigt. Wie niet vooruitloopt op
de toekomst is in feite niet eigentijds.
De
wijze waarop de wil om het eigentijdse uit te drukken in de beeldende kunst een
vorm kreeg was, zoals al zo vaak is betoogd, de breuk: de breuk met het oude om
het nieuwe te vinden. Was de geschiedenis van de breuk in de beeldende kunst
echter meer dan een afpelprocedure: het overboord zetten van tot dan toe voor
kunstwerken kenmerkende zaken als figuratie, de lijst en de sokkel en artistiek
vakmanschap, totdat uiteindelijke alles kunst kon zijn wat als zodanig werd
tentoongesteld? Zoiets is door sommige kunsttheoretici wel naar voren gebracht.
Beeldende kunst zou een door de verzamelwoede van musea aangewakkerd spel zijn
waarbij kunstenaars 'nieuwe' kunst maakten door niet-kunst als kunst tentoon te
stellen. Die zogenaamde nieuwe beeldende kunst zei of onthulde echter weinig
over het eigentijdse. Het was hoogstens een uitbreiding van de verzameling dingen
die je als kunst zou kunnen betitelen.[6]
Doet
dat recht aan de zaak? Laat ik het erop houden dat in de twintigste eeuw een
aantal gebaren van eigentijdsheid werden ontwikkeld waarop men tot op heden
voortborduurt. Een van die gebaren is het abstracte schilderij, dat door zijn
non-figuratieve blanco een nieuw en onbevooroordeeld begin suggereert, en, door
zijn tegenstrijdige kwaliteiten van breuk, desintegratie en harmonie, gevoel en
intuïtie uitnodigt om deze suggestie in te vullen. Een gebaar in het verlengde
daarvan, met name uitgewerkt in het Minimalisme, is het ruimtelijke object en
de ruimtelijke installatie. Van groot belang voor de huidige kunst zijn de
gebaren die de vrucht zijn van het Conceptualisme. Het Conceptualisme richtte,
zoals bekend, de aandacht op de kunstenaar als sociale figuur en op het
kunstwerk en de ideologische en economische omgeving waarin het een rol
speelde. Op grond van politieke motieven zetten conceptualisten zich af tegen
de productie en het gebruik van het kunstwerk als handelswaar en tegen het idee
dat de beeldende kunst uitsluitend gericht zou zijn op het voortbrengen van
visuele objecten die alleen op hun formele eigenschappen beoordeeld zouden
kunnen worden. Het idee of protocol dat aan de wording van het object ten grondslag lag, was niet minder belangrijk dan het object zelf. Het idee kon in allerlei vormen en ook met andere dan de traditionele
beeldende middelen een gestalte krijgen. Men kon zich evengoed bedienen van de
taal als het lichaam of van een advertentie in een krant. Deze opstelling
betekende in de praktijk een aanzienlijke uitbreiding van het middelenrepertoire
waarvan men zich in de beeldende kunst vanaf de jaren zestig ging bedienen.
Gebaren die uit het Conceptualisme voortvloeiden zijn het kunstwerk als
onderzoek of onderzoeksverslag, de performance, de wandeling, werken waarin
tekst de hoofdrol speelt en het gebruik van vormen ontleend aan kunstvreemde
genres als de amateurfotografie en de massamedia.[7]
Van
de hier genoemde gebaren is de huidige kunst een amalgaam. Beeldend kunstenaars
ontlenen tegenwoordig vormen en ideeën aan allerlei vakgebieden en praktijken,
niet alleen aan eerdere kunststromingen zoals het Minimalisme en het
Conceptualisme, maar ook aan architectuur, design en nieuwe media. Met
dergelijke vormen en ideeën wordt geëxperimenteerd. Men vervormt ze, rekt ze op
en zoekt de grenzen op van hun bruikbaarheid en zeggingskracht.[8] In
sommige gevallen is het werk dat daaruit voortvloeit een doel op zich. In
andere gevallen is het werk een middel en worden ideeën en vormen gebruikt om
persoonlijke, maatschappelijke en politieke thema's aan de orde te stellen.
Zulke thema's zijn met name de gevolgen van de technologische ontwikkelingen op
het gebied van communicatie, menselijke relaties en dataregistratie en het
vloeibare proces van internationalisering en globalisering dat er mee
samenhangt. De rol van de beeldend kunstenaar is niet langer die van een
schepper in de traditionele zin: iemand die iets voortbrengt vanuit zijn
innerlijk, met een eigen, daarvoor tekenend, individueel handschrift.[9]
Van het laatste is in de hedendaagse kunst weliswaar ontegenzeggelijk sprake,
maar vrijwel niemand zal het nog in verband brengen met individualiteit en
expressie. Handschrift is, naar mijn mening, in de hedendaagse kunst een wat
verwaarloosd onderwerp. In zoverre het nog onder de aandacht wordt gebracht, is
het een zaak die wordt gezien als een uitvloeisel van rationele of conceptuele
overwegingen en een op die gronden gebaseerde aanpak. De beeldend kunstenaar
aan het begin van de eenentwintigste eeuw is een vinder en gebruiker, iemand
die in zijn werk, of op de plek waar hij of zij het tentoonstelt, krachten en
atmosferen van buiten oproept om hun turbulentie uit te lichten en te
onderzoeken.
Volgens sommigen is in de hedendaagse
beeldende kunst sprake van een nieuw soort ambachtelijkheid.[10]
Men bedient zich niet alleen van conventionele artistieke technieken en
materialen, maar evengoed van nieuwe technologieën van beeld- en
informatieproductie en van hedendaagse materialen en gereedschappen die men
onder andere aantreft in hedendaagse doe-het-zelfwinkels. De doe-het-zelver
lijkt ook het uiterlijke voorbeeld aan te reiken. Hedendaagse kunstwerken
roepen niet zelden associaties op met de dynamiek van de dilettant: het
onafgewerkte en provisorisch in elkaar gezette van de thuisklusser en de
knutselaar, hun misgrepen en het spoor van vegen, gestolde resten kunststof en
bouwafval dat ze achterlaten. Een belangrijk aspect van deze nieuwe
ambachtelijkheid en, meer in het algemeen, de combinatie van hedendaagse
technologieën, objecten en materialen, is de nadruk die op de materialiteit van
het kunstwerk komt te liggen. Beeldend kunstenaars gebruiken technieken en
materialen die buiten de kunst verbonden zijn met praktijken van productie,
sturing, prikkeling en verleiding. Huid en massa van hedendaagse kunstwerken hebben
in veel gevallen niet het neutrale van de Minimalistische werken uit de vorige
eeuw. In de hedendaagse kunst zijn ze niet zelden bepaald, verdacht, aangetast,
beladen of anderszins sprekend.
Behalve door Minimalisme en Conceptualisme
lijkt de hedendaagse kunst beïnvloed door wat ik voor het gemak maar zal
aanduiden als het speculatieve denken. Over de vraag waar daarvan de oorsprong
ligt en wie er wel, niet of half toe behoort, valt te twisten. Zijn het de
Grieken, of moet je beginnen bij Spinoza en Leibniz of, nog later, bij
Nietzsche, Bergson en Heidegger? De lijn is in ieder geval door te trekken naar
Franse structuralisten als Foucault en naar denkers als Deleuze en, van meer
recente datum, denkers die behoren tot stromingen als het nieuwe materialisme
en de object-oriented ontology. Wat
deze denkers delen is een fundamenteel wantrouwen tegen de mogelijkheden om de
werkelijkheid te kennen en door middel van de taal te vatten. Wat ons wordt
voorgeschoteld als de werkelijkheid of de feiten zijn ideologisch gemotiveerde
en door het technologische denken gestuurde constructies. Hoe kijken we ooit
over de rand van die constructies heen? Zoiets lijkt onmogelijk, maar door
bestaande ideeën en beelden binnenste buiten te keren, te vervormen en op te
rekken, is het wel mogelijk om daarin verscholen mogelijkheden te ontdekken.[11]
Of de
hedendaagse kunstenaar van het speculatieve denken een diepgaande notie heeft
of meegaat met wat in de lucht hangt, laat ik in het midden. Kunstbeschouwingen
zijn er niet zelden van doordrenkt en de kunstpraktijk lijkt er op z'n minst
bij aan te sluiten. Wat bij de kunstpraktijk eveneens aansluit, is de
voorstelling van de wereld als een spel van krachten in met name het werk van
Gilles Deleuze en daaraan verwante denkers. De wereld is bij Deleuze een
'chaosmos', iets wat het midden houdt tussen chaos en kosmos. De denkende en
handelende mens staat daarin niet centraal en op zich. Hij neemt niet de aparte
plaats in die de klassieke filosofie hem toebedeelde. Denken en handelen van de
mens zijn een onderdeel van een universeel plooien van krachten dat evengoed
tot uitdrukking in de groei van planten of een door de wind bewogen hoop zand.
Mensen en dingen kan men om die reden geen vaststaande essentie toeschrijven.
Wat ze zijn wordt bepaald door de krachten die hen onophoudelijk vormen. De
vraag is hoe je die krachten en hun nog onontdekte potentialiteiten aan het
licht kunt brengen, niet alleen om ze verhelderen, maar ook om ze op een humane
wijze te benutten.[12]
Is
dat laatste, het speculatief blootleggen en benutten van krachten en onontdekte
potentialiteiten in het bestaande, de hedendaagse vorm van de sinds de
negentiende eeuw gestelde opdracht om het eigentijdse te vatten en tot
uitdrukking te brengen? Dat is misschien iets te hoogdravend. Het lijkt me
eenvoudiger om uit te gaan van de gedachte dat het eigentijdse een kwestie is
waarnaar gevraagd wordt. Men is ervan overtuigd dat van zoiets sprake is en
tegelijkertijd is het een open kwestie. Niemand kan zeggen wat het is. Waar ook
naar gevraagd wordt, is welke kunst daar dan bij past. Hoe zou die eigentijdse
kunst eruit moeten zien? Ook dat is een open kwestie. Wat het eigentijdse en
eigentijdse kunst daadwerkelijk zijn, en of beide niet meer zijn dan
uiteindelijk onhoudbare constructies, gaat het verstand, naar ik vermoed, te
boven. Speculeren over aspecten van het eigentijdse en eigentijdse kunst is
echter wel mogelijk. De toetssteen lijk me daarom de vraag of kunst iets
aandraagt of suggereert waardoor het bij de eigen tijd lijkt te passen. In het
geval het werk van Hans Walraven, om terug te keren bij het eigenlijke
onderwerp van dit betoog, is dat volgens mij niet anders dan in andere
gevallen.
Het eigenaardige
Kijk je naar
Walravens werk dan lijkt zijn vertrekpunt op het eerste gezicht het moderne,
abstracte schilderij. Dat schilderij wordt door de kunstenaar 'na-gebaard' met
restmaterialen en door de schilder zelf geproduceerd 'afval' van acrylverf. De
kunstenaar smeert lagen en streken acrylverf op een glasplaat om ze, na
droging, weer los te peuteren en over te brengen op zijn doeken. Deze
vervorming van het schildersmateriaal tot een verbruikt product sluit in mijn
ogen aan bij een andere door de kunstenaar ontwikkelde vorm van nieuwe
ambachtelijkheid. Om verbindingen van kunststof en kleurstof tot een
schuimachtige vorm te brengen, gebruikt Hans Walraven een luchtpomp. Net als de
van glas op doek overgebrachte acryllagen vergroot deze techniek de
indirectheid, de afstand tussen de hand en de persoon van de maker en zijn
werk. Hoewel zorgvuldig geënsceneerd en dus schijn, lijkt het alsof de
kunstenaar zijn werk heeft geopend voor de scheppende kracht van de techniek en
de esthetische potenties en kwaliteiten van het afval en de industriële
machinerie die het afval voortbrengt.
Is dat
eigentijds? In ieder geval komt het werk van Hans Walraven overeen met wat ik
hierboven aanduidde als de trekken van de hedendaagse kunst, zoals het
niet-expressieve handschrift en het gebruiken en oprekken van bestaande vormen.
Het laatste, het oprekken en vervormen, heeft in het geval van Hans Walraven overigens
iets typisch. Je kunt, zoals hierboven, stellen dat Hans Walraven het modern-abstracte
schilderij vervormt, maar misschien doe je zijn werk meer recht als je stelt
dat het de moderne abstractie in een reeds vervormde staat als vertrekpunt
heeft. Walravens werkt lijkt immers niet alleen, of niet zomaar te refereren aan
de moderne abstractie in zijn oorspronkelijke en inmiddels museale vorm. Het
werk lijkt niet minder een weerspiegeling van wat je verwerkte moderniteit kunt
noemen. Daarmee bedoel ik de alomtegenwoordige doorwerking van Bauhaus, de
moderne abstractie en IKEA in de verschijning van twintigste- en
eenentwintigste-eeuwse gebruiksvoorwerpen, interieurs, straatmeubilair en architectuur
en wat daarvan overblijft zodra het is verbruikt en afgeleefd.
Aan afglans en afgewerkte moderniteit
refereert in mijn ogen met name het in 2007 gemaakte werk dat de titel Terieur draagt.(afb. 1, alle afbeeldingen onderaan dit artikel) Terieur roept associaties op met wat je
tegenkomt in een straat waar een van de panden tussen de aaneengesloten huizen
is gesloopt. Wat rest zijn gespaarde wanden, getekend door de sporen van ooit
aanwezige vloeren, flarden behang, schrootjes en wat overbleef van betegelde
badkamermuren en weggebroken trappen. Terieur
oogt als een uitsnede uit een dergelijke afdruk van verwijderde, industriële
bouw- en interieurmaterialen. De kunstenaar voegde er alleen nog wat plakkaten
verfafval aan toe. De vlakke, modernistische uitstraling van Terieur wordt in de rechterbovenhoek
verstoord door de naar rechtsboven oplopende schuine groeven die een
figuratieve ruimte suggereren. Die illusionistische, figuratieve aanzet in de
rechterbovenhoek wordt echter weer tegengewerkt door de op het midden van het
werk aangebrachte lat. Je zou Terieur
zonder de lat kunnen aanzien voor een figuratief bas-reliëf, maar richt je je
aandacht op de lat, dan is dit werk zoiets als een non-figuratieve collage.
Terieur
doet wat mij betreft niet alleen denken aan abstract modernisme, IKEA of
verwerkte moderniteit. Met een beetje goede wil laten lat en plooien zich
eveneens associëren met andere vormen van schilderkunst zoals het in 1648
geschilderde Ontbijt met krab van
Willem Claesz Heda dat zich tegenwoordig in de collectie van de Hermitage in
Sint-Petersburg bevindt.(afb. 2) De horizontale lijn over de
breedte van het werk, die in het werk van Walraven wordt gevormd door de lat,
wordt in het doek van Heda gevormd door de tafelrand die afsteekt tegen de
horizontale verschijning van de glazen en de kannen. Die welbepaalde
horizontale en verticale lijnen vormen een contrast met de verstrooide
lichtreflecties op de metalen kannen, op en in het glas en de wijn in de
roemer, het witte laken, de olijven rechts en de aangesneden citroen links.
Tegen al die reflecties en transparanties steekt op zijn beurt dan weer het
matte, bruingele fluwelen onderdoek op de tafel af. Een dergelijke parade van
horizontale, verticale en diagonale lijnen en verstrooide verschijningen van
transparanties, reflecties en matheid tref je eveneens aan in Terieur en daaraan verwante werken,
zoals een werk zonder titel uit 2003 van 120 bij 140 cm (afb. 3), het werk met
de titel Ode aan het gewone volk uit
2006 (afb. 4), God uit 2007 (afb. 5)
en Kernwasser (afb. 6) uit hetzelfde
jaar. Het verschil is dat de rollen van de door zeventiende-eeuwse superrijken
gekoesterde kostbaarheden en delicatessen in het schilderij van Heda, in het
werk van Walraven zijn overgenomen door industriële restmaterialen. Dat
materiaal, grotendeels zonder toevoegingen door de kunstenaar aangebracht,
heeft zijn eigen glans, transparantie en matheid. Het bezit, hoe pover ook,
schilderkunstige kwaliteiten die in de schilderkunst tot nu toe niet zo,
ogenschijnlijk zonder de esthetische bemiddeling van de kunstenaar, aan bod
kwamen. Je zou kunnen spreken van een doorbraak naar beneden of een verheffing
van het onderste. Heda's wereldse schijn heeft een bijbels-populistische
transformatie ondergaan.[13] Tempera en olieverf, die eeuwenlang in de
schilderkunst de toon aangaven, zijn onttroond. De weg is vrijgemaakt voor het
materiaal, materie die is gevormd en daardoor een eigen karakter en weerstand
bezit. Anders dan verf in het klassieke schilderij beeldt het materiaal niet
iets anders uit. Het staat ook niet in de eerste plaats in dienst van kleur en
vorm, zoals in het moderne schilderij, maar is veel meer aanwezig omwille van
zichzelf. Het materiaal vertegenwoordigt een wereld op zich en appelleert, als
iets lichamelijks van een andere aard, aan de lichamelijkheid van de
toeschouwer.[14] Zo bezien zou je het werk van Hans Walraven
kunnen vergelijken met het werk van Thomas Rentmeister, een Duitse beeldend
kunstenaar die de traditionele middelen van de beeldhouwkunst inruilde voor
weliswaar door de kunstenaar gearrangeerde, maar zonder verdere omhaal direct
toegepaste materialen als Nutella-pasta, suiker, babycrème, wattenstaafjes en
rollen koekjes.[15]
Met het bovenstaande wil ik niet beweren dat
achter ieder werk van Hans Walraven een ander werk is aan te wijzen. Ik slaag
daar althans niet in als het gaat om bijvoorbeeld de drie werken waarin het
acanthusmotief een rol speelt. Op het eerste doek, met de titel Barok uit 2002, spilt een pasteus, naar
de klassieke traditie gestileerd acanthusblad een witte klodder in de mond van
wat een uitvergrote en overgeschilderde print van een vrouwenfiguur uit een
pornografisch tijdschrift moet zijn.(afb. 7) In het tweede werk, getiteld Petit Baroque (afb. 8), eveneens uit
2002, bewegen pasteuze acanthusmotieven in een staat van euforische
zelfontbinding tegen de klok in van rechtsboven naar linksonder. In het derde
werk zonder titel uit 2004 is uit de beweeglijke ontbinding van bruin
verkleurde acanthusmotieven, een nieuwe, geelbruisende materie ontstaan.(afb.
9) Welk hoofdstuk uit de geschiedenis van de schilderkunst je naast deze werken
zou kunnen leggen, weet ik niet. Maar het is onmiskenbaar schilderkunst: het
schikken van het dode, door de kunstenaar zelfgeproduceerde verfafval tot een schijn
van leven, beweging en virulentie. Zoiets lijkt me te gelden voor een werk als Hieronymus uit 2012, waarop schimmelige
vlakken door en tegen elkaar wringen, en Cartoon
abstract uit 2016 waarop geleiachtige massa's zich juist van elkaar hebben
afgescheiden.(afb. 10 en 11) Het geldt voor Verfstreek
(afb. 12) en niet minder voor de werken waarop schuimformaties een rol spelen,
zoals het werk met de titel Ulrike
uit 1999 (afb. 13) en het eveneens uit dat jaar stammende werk met vijf witte,
horizontale schuimregels, ieder in een verschillende staat van opbloei en
verval.(afb. 14) Een suggestie van beweging en een zich plooiende, vitale
materie gaat ook uit van Hoerenzooi
uit 2009 (afb. 15) en een werk zonder titel uit 1998 met als hoofdmotief een
buikige acht. (afb. 16)
Een zonder moeite te raden referentie aan de kunstgeschiedenis lijken me daarentegen twee werken met getransponeerde streken van verfafval uit 2009, het ene gevat in een ouderwets verguld en geornamenteerd lijstje.(afb. 17 en 18) In beide, voor het korzelige oeuvre van Walraven uitzonderlijk zwierig en zorgeloos aandoende werken, kun je volgens mij moeilijk iets anders zien dan een echo van het impressionisme of een wanordelijke variant daarvan. De kunstgeschiedenis komt naar mijn gevoel ook bovendrijven in de grotendeels witte, melkachtige werken uit 2015 en 2016.(afb. 19 en 20) Uit de witte ondergrond, waarvan je niet kunt zeggen of hij dichtbij dan wel peilloos veraf is, weken zich door de vele lagen epoxy kleine en grotere, helder gekleurde massa's verf los. In formele zin hebben deze werken hoogstens in de verte een gelijkenis met de door Claude Monet rond 1900 geschilderde voorstellingen van waterlelies.(afb. 21) Qua atmosfeer komen ze er echter dicht bij in de buurt. Ze zwemen op een vergelijkbare wijze naar een barende, vloeibare diepte, romantische vergetelheid en negentiende-eeuwse verhandelingen over dieptepsychologie, zij het dat van Monets natuurmystiek in Walravens synthetische werken geen enkele sprake is. In sommige gevallen, zoals het werk met de titel Pipo, hebben ze bovendien een storende, banale ondertoon.(afb. 22)
Een zonder moeite te raden referentie aan de kunstgeschiedenis lijken me daarentegen twee werken met getransponeerde streken van verfafval uit 2009, het ene gevat in een ouderwets verguld en geornamenteerd lijstje.(afb. 17 en 18) In beide, voor het korzelige oeuvre van Walraven uitzonderlijk zwierig en zorgeloos aandoende werken, kun je volgens mij moeilijk iets anders zien dan een echo van het impressionisme of een wanordelijke variant daarvan. De kunstgeschiedenis komt naar mijn gevoel ook bovendrijven in de grotendeels witte, melkachtige werken uit 2015 en 2016.(afb. 19 en 20) Uit de witte ondergrond, waarvan je niet kunt zeggen of hij dichtbij dan wel peilloos veraf is, weken zich door de vele lagen epoxy kleine en grotere, helder gekleurde massa's verf los. In formele zin hebben deze werken hoogstens in de verte een gelijkenis met de door Claude Monet rond 1900 geschilderde voorstellingen van waterlelies.(afb. 21) Qua atmosfeer komen ze er echter dicht bij in de buurt. Ze zwemen op een vergelijkbare wijze naar een barende, vloeibare diepte, romantische vergetelheid en negentiende-eeuwse verhandelingen over dieptepsychologie, zij het dat van Monets natuurmystiek in Walravens synthetische werken geen enkele sprake is. In sommige gevallen, zoals het werk met de titel Pipo, hebben ze bovendien een storende, banale ondertoon.(afb. 22)
Waar kijken we naar? Die vraag geldt niet
alleen de melkachtige werken, maar alle hierboven genoemde werken. Alles
bevindt zich ergen tussenin, dat wil zeggen tussen de bestaande categorieën en
de woorden en begrippen die hen bepalen. Is er in Walravens werk bovendien wel
een rode draad aan te wijzen? Loopt de kunstenaar zichzelf niet telkens op weer
een andere, grillige en misschien wel opzettelijke wijze voor de voeten om
aldus steeds verder in een schilderkunstig niemandsland te geraken waarop geen
woord of begrip nog vat heeft? Iets dergelijks is niet per definitie een
diskwalificatie. Aanknopend bij het idee van Walravens oeuvre als een
niemandsland, zouden adepten van het werk van Theodoor Adorno kunnen wijzen op
de zogenaamde niet-identiteit. Die
niet-identiteit is alles wat ontsnapt aan de begrippen en de kaders van de op
beheersing door verklaring gerichte technologische rationaliteit. Wat niet is
te verklaren, en daardoor niet te beheersen, maakt niettemin deel uit van de
beleefde werkelijkheid.[16] Komen we via Walravens niemandsland dichter
bij dit niet-identieke, of het besef ervan? Wie dergelijke vragen stelt dreigt
van huis te raken in weer een ander niemandsland. Laat ik het erop houden dat
het werk van Hans Walraven het een en ander loswoelt. Maar is wat het loswoelt,
om terug te komen op de eerdere vraag, eigentijds?
Een project van vervorming
Volgens sommige
theoretici is de wens om een eigentijds schilderij te maken in tegenspraak met
zichzelf. Beoefening, onderzoek en ontwikkeling van het medium schilderkunst
als doel op zich was in de eerste helft van de twintigste eeuw ongetwijfeld een
gerechtvaardigde zaak die meeging met zijn tijd, maar inmiddels zijn we een
stap verder. We zijn aangeland in het tijdperk van het Postconceptualisme
waarin de erfenis van het Conceptualisme van de jaren zestig en zeventig door
kunstenaars verder wordt ontwikkeld. Waar het om draait is niet langer de
ontwikkeling van een medium als de schilderkunst of de sculptuur, maar het idee
of het concept. Het idee kan in iedere vorm of medium gerealiseerd worden,
zoals ik hierboven al aanstipte. Sterker nog, de gedachte dat een idee of
concept in een definitieve vorm zou kunnen worden gegoten, moet als absurd van
de hand worden gewezen. Het idee of concept is een project in ontwikkeling. De
uitwerkingen van het concept, in wat voor vorm of medium dan ook, zijn
momentopnames. Ze laten zien hoe het project evolueert. De eigentijdse kunstenaar
is in de beschouwingen van dit soort theoretici bij voorkeur een globetrotter
die zich intercontinentaal van de ene kunstmanifestatie naar de andere beweegt
om in een op de plaatselijke situatie toegesneden vorm gestalte te geven aan
zijn conceptuele projecten.[17]
Plaatst dat de Arnhemse thuiszitter Hans
Walraven bij voorbaat buitenspel? Er is een mouw aan te passen door te stellen
dat Walravens oeuvre de uitwerking is van een overkoepelend project van
vervorming en de inruil van de traditionele schildersmaterialen. Daardoor sluit
het aan bij wat in de hedendaagse kunst gangbaar is. Het betitelen van
Walravens werk als een overkoepelend project van vervorming en inruil zou een
goed uitgangspunt kunnen zijn voor het verhaal over de relevantie ervan, waar
het hier uiteindelijk om te doen is. Daar staat tegenover dat afval en
restmaterialen in het werk van Walraven een prominente plaats innemen. Wie over
afval en restmaterialen spreekt, spreekt al snel over ontbinding, verval en
vernietiging. Is dat eigentijds? Wijst het naar het nu en de toekomst of naar
wat geweest is?
Hoe je het ook bekijkt, afval, verval,
vernietiging en vertering maken deel uit van de categorie van de transformatie
en transformatie lijkt me bij uitstek een eigentijds onderwerp. Technologische
omwentelingen zetten al meer dan honderd jaar alles op zijn kop. Het bestaande
is in een voortdurende staat van ontbinding en de begrippen die op het
bestaande ooit van toepassing leken eveneens. Niet alleen de beeldende kunst,
ook de politiek en de economie hebben de trekken van een niemandsland dat
begripsmatig veroverd moet worden. Het niemandsland ligt in het geval van Hans
Walraven zelfs letterlijk voor zijn deur en zijn werk heb ik daar nooit los van
kunnen zien. De kunstenaar woont al jaren aan de rand van een industrieterrein.
Net als elders in Europa moet hier ergens in de jaren zeventig van de vorige
eeuw het verval zijn ingetreden. Het schiep in de jaren tachtig en negentig een
voor Europa typisch postindustrieel wasteland
van leegstaande bedrijfspanden, verwaaide hopen puin en braakliggende
terreinen.(afb. 23)
De andere kant van deze en andere
transformaties is schepping. De westerse, door technologie voortgedreven
samenlevingen worden bepaald door een schöpferische
Zerstörung, zoals de socioloog Werner Sombart het honderd jaar geleden
betitelde, een begrip dat door het werk van de econoom Joseph Schumpeter bekend
werd als creative destruction.[18] Om de weg vrij te maken voor het nieuwe en
de toekomst moet het bestaande worden vernietigd en verteerd. Op het
industrieterrein voor de deur van de kunstenaar maakt het wasteland inmiddels plaats voor starterswoningen en bedrijfsruimtes
voor zogenaamde creatieve en innovatieve ondernemers.
Maar ook in een andere zin wijst afval naar de
toekomst. Afval nam in het werk van filosofen en cultuurbeschouwers tot nog toe
geen of een geringe plaats in. Dat is veranderd en niet alleen door de
ecologische urgentie van het afvalprobleem. Er is een hele reeks theoretici die
meent dat de tot nog toe antropocentrische en hiërarchische kijk op de
verhoudingen tussen mensen, objecten en materie toe is aan een revisie. In
plaats van de mens een centrale en alles bepalende rol toe te kennen, spreken
de hierboven al genoemde nieuwe materialisten en anderen liever over
assemblages waarin mensen, objecten en materie optreden als van elkaar
afhankelijke en in beginsel niet ongelijkwaardige actanten. De theoretici schermen met begrippen als 'thing-power' en
hebben het over 'vibrant matter'. Wat tot nu toe werd beschouwd als dode
materie bezit in hun ogen scheppende eigenschappen en afval doet in hun ogen
wat dat betreft voor niets onder.[19] Je kunt je afvragen of deze manier van
denken ooit om zich heen zal grijpen. Maar wie weet staan we aan de vooravond
van een omslag in de mentale atmosfeer en kondigt die zich in het werk van
iemand als Hans Walraven reeds aan.
Alles bij elkaar genomen denk ik te kunnen
stellen dat het werk van Hans Walraven in aanmerking komt om beschouwd te
worden als iets wat eigentijdse kunst zou kunnen zijn. De kunstenaar bedient
zich van de vervorming, een in de architectuur en de beeldende kunst inmiddels
gangbare werkwijze.[20] Als gebaar is zijn werk algemeen en
suggestief. Het is de uitkomst van een speculatie over wat het eigentijdse en
de eigentijdse kunst zouden kunnen zijn. De uitkomst daarvan is niettemin
onmiskenbaar eigenaardig. Dus ja, een verhaal bij het werk van Hans Walraven is
volgens mij wel te verzinnen.
Werk van Hans Walraven is van 7 tot en met 29 oktober 2017 te zien bij Studio Omstand in Arnhem.
Een gedrukte en door Jan Pol ontworpen versie van de bovenstaande tekst, met op het omslag een uniek werk van Hans Walraven, wordt op zaterdag 7 oktober 2017 gepresenteerd en voor € 10, - te koop aangeboden tijdens de opening van de tentoonstelling PULSE 20 in Studio Omstand (aanvang 16:00 uur).
Noten
[1] Website Hans Walraven (voor het laatst bekeken 30 juni 2017).
Werk van Hans Walraven is van 7 tot en met 29 oktober 2017 te zien bij Studio Omstand in Arnhem.
Een gedrukte en door Jan Pol ontworpen versie van de bovenstaande tekst, met op het omslag een uniek werk van Hans Walraven, wordt op zaterdag 7 oktober 2017 gepresenteerd en voor € 10, - te koop aangeboden tijdens de opening van de tentoonstelling PULSE 20 in Studio Omstand (aanvang 16:00 uur).
Noten
[1] Website Hans Walraven (voor het laatst bekeken 30 juni 2017).
[2]
Willem de Kooning, 'A desperate view' (1949), in: George Scrivani (red.), The collected writings of Willem de Kooning,
Madras en New York 1988, blz. 9-14.
[3]
Ton Verstegen, Gebaren: atmosferische
waarneming en architectuur, Arnhem 2009, blz. 9.; Frans Sturkenboom, Gestiek van de architectuur: een leerboek
hedendaags maniërisme, Arnhem 2017, blz. 16 en blz. 153-172.
[4]
Tekenend lijken me de woorden van Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk
Museum Amsterdam, in een reeks radio-interviews, begin jaren zeventig gemaakt
door Paul Aletrino: 'Het zijn de kunstenaars die in de toekomst kijken. Die
hebben langere antennes dan wij, waarmee ze eigenlijk veel eerder de trillingen
opvangen, die er van datgene uitgaan, wat staat te gebeuren. Dat voorvoelen ze
en daaraan proberen ze vorm te geven. Dat is tenslotte het wezen van de kunst:
telkens vorm te geven aan het meest actuele.' Na te lezen in: Ank Leeuw Marcar,
(red), Willem Sandberg, Portret van een
kunstenaar, Amsterdam 2004, blz. 98; Voor de negentiende eeuw zie: George Boas,
'Il faut être de son temps', The journal
of aesthetics and art criticism, deel 1, nr. 1 (voorjaar 1941) blz. 52-65;
voor de eenentwintigste eeuw zie: Peter Osborne, Anywhere or not at all: philosophy of contemporary art, Londen en
New York 2013, blz. 15-35.
[5]
Reinhart Koselleck, Vergangene
Zukunft: zur Semantik geschichtlicher Zeiten, Frankfurt am Main 1979.
[6]
Arthur Danto, Beyond the Brillo box: the
visual arts in post-historical perspective, Berkeley, Los Angeles en Londen
1992; Boris Groys, Logik der Sammlung: am
Ende des Musealen Zeitalters, München 1997; Thierry de Duve, Kant after Duchamp, Massachusetts 1999.
[7]
Ann Goldstein en Anne Rorimer, 'Introduction', in: Ann Goldstein en Anne
Rorimer (red.) Reconsidering the object
of art: 1965-1975, Cambridge (Mass) en Londen 1995, blz. 13-15; Camiel van
Winkel, During the exhibition the gallery
will be closed: contemporary art and the paradoxes of conceptualism,
Amsterdam 2012; Peter Osborne, 'Survey', in: Peter Osborne (red.), Conceptual art, Londen en New York 2002,
blz. 13-51.
[8]
Nicolas Bourriaud, Postproduction. Culture as screenplay: how art reprograms
the world, New York 2005(tweede herziene druk).
[9]
Fredric Jameson, Postmodernism,
or, the cultural logic of late capitalism. Londen 1991, blz. 15-17.
[10]
Cornel Bierens, De handgezaagde ziel,
Amsterdam 2013.
[11]
Ger Groot, Vier
ongemakkelijke filosofen: Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida, Amsterdam
2003, blz. 26-38; Egide Berns, Samuel IJsseling en Paul Moyaert, Denken
in Parijs: taal en Lacan, Foucault, Althusser, Derrida, Alphen aan den Rijn
en Brussel 1979; François Cusset, French
Theory: Foucault, Derrida, Deleuze & cie et les mutations de la vie
intellectuelle aux États-Unis, Parijs, 2003, blz. 245-261; Levi Bryant,
Nick Srnicek en Graham Harman (red.), The
speculative turn: continental materialism and realism, Melbourne 2011.
[12]
Bart Vandenabeele, 'Schilderkunst',
in: Ed Romein, Marc Schuilenburg en Sjoerd van Tuinen (red.), Deleuze
compendium, Amsterdam 2009, blz. 288-298.
[13]
Jesaja 57:15: Want alzóó zegt de Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid
woont, en wiens naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij
dien die eens verbrijzelden en nederigen geestes is, opdat Ik levend make den
geest der nederigen en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden.
[14]
Vergelijk de benadering in de hedendaagse architectuur: Frans Sturkenboom, Gestiek van de architectuur: een leerboek
hedendaags maniërisme, Arnhem 2017, blz. 229.
[15]
Website van de kunstenaar Thomas Rentmeister (voor het laatst bekeken 30 juni
2017)
[16]
Theodor W. Adorno, Negative Dialektik:
Jargon der Eigentlichkeit, Berlijn 2003.
[17]
Peter Osborne, Anywhere or not at all:
philosophy of contemporary art, Londen en New York 2013, blz. 77-83 en
162-168.
[18]
Hugo Reinert en Erik S. Reinert, 'Creative destruction in Economics: Nietzsche,
Sombart Schumpeter' in: Jürgen Backhaus en George Drechsler (red.), Friedrich Nietzsche (1844-1900): Economy and
Society, New York 2006, blz. 55-85.
[19]
Jane Bennett, Vibrant matter: a political
ecology of things, Durham en Londen 2010.
[20]
Frans Sturkenboom, Gestiek van de
architectuur: een leerboek hedendaags maniërisme, Arnhem 2017, blz. 239:
'Bijna alle beweging in de contemporaine architectuur is vervorming, is
metamorfe verschijning. Ze leeft als parasiet op de moderne beweging die het
corpus bleek van een nieuwe klassieke en classicistische architectuur.'
Afbeeldingen
Afb. 1 Hans
Walraven, Terieur, 2007. Gemengde
media, 122 x 170 cm
Afb. 2 Willem
Claesz Heda, Ontbijt met krab, 1648.
Olieverf op doek, 118 x 118 cm. Hermitage Sint-Petersburg, inventarisnr. ГЭ-5606.
Afb. 3 Hans
Walraven, Z.t., 2003. Gemengde media,
120 x 140 cm.
Afb. 4 Hans
Walraven, Ode aan het gewone volk (mijn
meest ontroerende schilderij tot nu toe), 2006. Gemengde media, 136 x 145
cm.
Afb. 5 Hans
Walraven, God, 2007. Gemengde media,
127 x 160 cm.
Afb. 6 Hans
Walraven, Kernwasser, 2007. Gemengde
media, 160 x 230 cm.
Afb. 7 Hans
Walraven, Barok, 2002. Gemengde
media, 105 x 110 cm.
Afb. 8 Hans
Walraven, Petit Baroque, 2002.
Gemengde media, 74 x 110 cm.
Afb. 9 Hans
Walraven, Z.t., 2004. Gemengde media,
85 x 75 cm.
Afb.10 Hans Walraven,
Hieronymus, 2012. Gemengde media, 40
x 50 cm. Collectie de Groen Arnhem.
Afb.11 Hans
Walraven, Carton abstract, 2016.
Gemengde media, maten onbekend.
Afb.12 Hans
Walraven, Verfstreek, 2002. Gemengde
media, 40 x 60 cm.
Afb.13 Hans
Walraven, Ulrike, 1999. Gemengde
media, 85 x 75 cm.
Afb.14 Hans
Walraven, Z.t., 1999. Gemengde media,
45 x 45 cm.
Afb.15 Hans
Walraven, Hoerenzooi, 2009. Gemengde
media, 187 x 75 cm.
Afb.16 Hans,
Walraven, Z.t., 1998. Gemengde media,
85 x 75 cm.
Afb. 17 Hans,
Walraven, Z.t., 2009. Gemengde media,
59 x 49 cm.
Afb. 18 Hans,
Walraven, Z.t., 2009. Gemengde media,
80 x 60 cm.
Afb. 19 Hans, Walraven, Z.t. 2016. Gemengde media, maten onbekend.
Afb. 20 Hans,
Walraven, Kodak, 2016. Gemengde
media, 120 x 150 cm. Collectie de Groen.
Afb. 21 Claude
Monet, Nymphéas, 1907. Olieverf op doek, 92,1 x 81,2 cm. The Museum of Fine
Arts Houston, inventarisnr. 68.31.
Afb. 22 Hans,
Walraven, Pipo, 2015. Gemengde media,
maten onbekend.
Afb. 23 Arnhem
Van Oldenbarneveldtstraat Arnhem 2017, foto P. Nijenhuis.