foto
Jochen Schmidt / www.raum-fuer-bilder.de
|
Categorie: interview
Onderwerp:
Valentina Vlasic over de opzet van de tentoonstelling Joseph Beuys: Werklinien die van 1 mei tot
en met 4 september 2016 is te zien in Museum Kurhaus Kleve
Auteur:
Peter Nijenhuis
Datum gesprek: 12 april 2016
Valentina Vlasic studeerde kunstgeschiedenis aan de
universiteit in Graz, Oostenrijk. Ze is sinds 2006 werkzaam voor Museum Kurhaus
Kleve en samen met Harald Kunde curator van de tentoonstelling Joseph Beuys: Werklinien die op 1 mei
2016 in Museum Kurhaus Kleve wordt geopend.
De tentoonstelling
is opgezet en ingericht rond drie werken van Joseph Beuys. Het eerste van die
drie werken is het Büderichse gedenkteken ter nagedachtenis aan de slachtoffers
van beide Wereldoorlogen (zie de afbeeldingen onder de tekst van dit interview).
Dat gedenkteken werd hier in dit museum ooit door Beuys bedacht, toen het
museum nog een vervallen, voormalig kuuroord was waar Beuys in de jaren vijftig
een atelier had ingericht. Het tweede werk is de IJzeren man, een kop van gips en klei die Beuys, als model, en
afgegoten in metaal, gebruikte voor het in 1976 tijdens de Biënnale van Venetië
tentoongestelde werk Straßenbahnhaltestelle en zijn
voor het eerst in 1985 in Napels tentoongestelde werk Palazzo regale. Het derde werk zijn de vier uit de jaren vijftig
van de vorige eeuw daterende schetsboeken waarin Beuys, volgens kenners, al
tekenend zijn omvattende ideeën over mens en wereld ontwikkelde. Deze drie
werken lijken nauw verweven met de geschiedenis van de stad Kleef, waar Beuys
zijn jeugd doorbracht, met de Duitse geschiedenis en met Beuys' persoonlijke
leven. Bij dat alles lijken ze ook nog eens verbonden met het door Beuys steeds
weer opgenomen thema van vernietiging, regeneratie en heling. Is dat laatste
ook de rode draad van deze tentoonstelling?
Dat is ongetwijfeld een van de thema's. Beuys kreeg de
opdracht voor het gedenkteken in 1957. Op dat moment was hij er mentaal slecht
aan toe. Hij was op z'n negentiende in dienst getreden van het leger, als
vliegenier neergestort en gewond geraakt. Na het einde van de oorlog bracht hij
een tijd door als krijgsgevangene. Over de gruweldaden en de ervaringen van Beuys
en andere jongemannen in de oorlog, werd na de oorlog niet gesproken. De
oorlogsgeneratie was 'verstomd' zoals men hier in Duitsland zegt. De
oorlogservaringen moeten Beuys in de jaren vijftig parten hebben gespeeld, maar
er was nog meer wat zijn mentale welzijn ondermijnde. Beuys had na de oorlog
een verloofde die de verkering verbrak en hem haar verlovingsring per post
terugstuurde. Van niet minder belang lijkt zijn positie als beginnend
kunstenaar. Van 1947 tot 1952 zat Beuys op de kunstacademie in Düsseldorf, waar
hij de meesterleerling was van Ewald Mataré. Na de kunstacademie had Beuys een
tijdje een atelier in Düsseldorf, maar wat hij daar maakte, was wat je in het
Duits 'handwerkliche Arbeit' noemt, ambachtelijk werk. Een eigen handschrift
had hij nog niet ontwikkeld. Zijn werk was een afspiegeling van dat van zijn
leermeester Mataré en als beginnend kunstenaar had Beuys geen of nauwelijks
opdrachten. Ik denk dat Beuys besefte dat er iets moest veranderen. Hij moest
als mens en als kunstenaar andere wegen inslaan, iemand anders worden. Dat
leidde vooreerst tot een mentale crisis die zich van 1955 tot 1957 verergerde.
Beuys bracht twee maanden door op de boerderij van de gebroeders Van der
Grinten in Kranenburg. Hij werd daar door zijn vader opgehaald en verbleef
vervolgens een tijd bij zijn ouders. Beuys was niet helemaal bij zijn verstand,
lijkt het. Het schijnt dat hij klaagde over water in z'n knieën. Toen bij zijn
ouders de brief werd bezorgd waarin Beuys officieel de opdracht kreeg voor het Büderichse
gedenkteken, wist niemand waar hij was. Zijn vader en zijn oom, een inspecteur
van politie, moesten hem zoeken. Beuys is deze mentale ineenstorting ook weer
te boven gekomen en de opdracht voor het Büderichse gedenkteken speelde daarbij
een niet onbelangrijke rol. Met het gedenkteken schiep Beuys een symbool van
wederopstanding en heling in algemene betekenis. Die wederopstanding was voor
Beuys een vernieuwing, een transformatie, en niet alleen in geestelijke zin. Als
een chemisch proces reikte dat tot in het stoffelijke. De voor Beuys typerende
voorstelling van vernieuwing en wederopstanding als een omvattend gebeuren dat
tot in het fysieke reikt, staat in mijn ogen niet los van Beuys' eigen crisis. Hij
had, naar eigen zeggen, te lang een lichaam met zich meegesleept. De eerste
stap was een toestand van uitputting die zich evenwel omzette in regeneratie.
De dingen in mij, aldus Beuys, moesten een nieuwe gedaante aannemen, tot in het
lichamelijke moest een transformatie plaatsvinden.
Speelt ondergang
en regeneratie een vergelijkbare rol als het gaat om de IJzeren man?
De geschiedenis van de IJzeren man, der Eiserne mann,
is een beetje ingewikkeld. In de zeventiende eeuw werd hier in Kleef een ontwikkelde
en kunstminnende oranjetelg aangesteld als gouverneur: Johan Maurits van
Nassau-Siegen. Om de vrede en het herstel van de stad en het omringende land te
markeren, liet Johan Maurits het in overvloed aanwezige wapentuig omsmeden tot vredesmonumenten.
Een daarvan staat hier in Kleef nog steeds op de Nassauer Allee. Het bestaat
uit aan elkaar gesmede kanonslopen. In de loop van de tijd is het monument
verplaatst, maar toen Beuys jong was en in Kleef woonde, was bij het monument
een tramhalte. De jonge Beuys wachtte daar op de tram als hij naar zijn oom ging.
Veel later, in de jaren zeventig, keerde Beuys terug naar Kleef en goot het
monument af in gips, en later in brons, en gebruikte het afgietsel voor zijn
installatie Straßenbahnhaltestelle,
die zijn bijdrage was aan de Biënnale van Venetië van 1976. Aan de langste
kanonsloop van de installatie voegde Beuys wel iets toe. Van 1961 tot 1972 was
Beuys docent aan de kunstacademie in Düsseldorf. Een van zijn studenten maakte
daar een kop uit klei die Beuys meenam naar zijn atelier, of, zoals de
studente in kwestie later beweerde, ontvreemdde. De oorspronkelijke kop had een gesloten
mond. Beuys opende die mond, zodat de kop een schreeuw lijkt uit te drukken.
Naar Beuys' eigen zeggen was die schreeuw de schreeuw van Anacharsis Cloots.
Deze Cloots was een edelman. Hij werd in 1755 geboren op het slot Gnadenthal,
hier vlakbij Kleef. Op jonge leeftijd vertrok hij naar Parijs en speelde tijdens
de Franse Revolutie een uiterst radicale rol. Cloots wierp zich op als 'l'orateur
du genre humain', de spreker en voorvechter van de mensheid, en als
persoonlijke vijand van God en Jezus Christus. Hij pleitte voor een universele
strijd tegen godsdiensten en despoten en de verdeling van de wereld in gelijkberechtigde
departementen. Cloots radicale optreden bezorgde hem nogal wat vijanden,
waaronder Robespierre, en in 1794 stierf Anacharsis Cloots uiteindelijk in
Parijs onder de revolutionaire guillotine. Met Cloots voelde Beuys naar eigen
zeggen een sterke verwantschap. Hij gebruikte een afgietsel van het hoofd dat
diens schreeuw tot uitdrukking bracht niet alleen voor de installatie in
Venetië. Een afgietsel van het hoofd is, uitgestald in een vitrine, een
onderdeel van het werk dat je eerder noemde, de Palazzo regale, dat voor het
eerst werd tentoongesteld in Napels en zich nu in de Kunstsammlung
Nordrhein-Westfalen in Düsseldorf bevindt. De kop is door Beuys en anderen
aangeduid als de IJzeren man. Die naam werd ook gebruikt voor het monument bij
de tramhalte en de tramhalte zelf, die door Klevenaren werden aangeduid met 'Am eisernen Mann'. Dat laatste is
onderdeel van een historische spraakverwarring. De IJzeren man was
oorspronkelijk een monument hier pal naast het museum in een park, eveneens in
de zeventiende eeuw aangelegd door Johan Maurits van Nassau-Siegen om vrede en
herstel te markeren. De oorspronkelijke IJzeren man was een mansfiguur op de
loop van een kanon die weer op vijf kanonskogels rustte. De mansfiguur was
samengesteld uit delen van een harnas en droeg een zwaard in de hand. Dat
zwaard hief hij niet op. Hij liet het met de punt naar beneden rusten en dat
had een reden. De IJzeren man, als representant van de oorlogvoerende god Mars,
stond onderaan de helling, recht tegenover een beeld van Pallas Athene, de godin
van wijsheid, kunst en vrede. Het beeld van Pallas Athene staat een stuk hoger
en het verhaal hier in Kleef is, dat zolang Pallas Athene de IJzeren man recht
in de ogen kijkt, hij zijn zwaard niet zal heffen en vrede zal heersen. Dat is
niet altijd het geval geweest. Toen Franse troepen in 1794 Kleef bezetten, werd
het monument vernietigd. Die vernietiging is pas in 2004 ongedaan gemaakt door
de onthulling van een nieuwe IJzeren man. Die nieuwe ijzeren man is een beeld
van Stephan Balkenhol. Het is een eigentijdse man, gekleed in een wit overhemd
en een donkere broek, maar hij heeft nog wel een zwaard in de hand en hij
staat recht tegenover Pallas Athene. Net als de vroegere IJzeren man laat de
man van Balkenhol het zwaard met de punt naar beneden rusten.
Tegen de
kunstenaar Richard Hamilton verklaarde Beuys dat zijn tentoonstellingen geen
illustraties van zijn ideeën waren, maar tentoonstellingen van gereedschappen.
Dat bracht Hamilton ertoe om Beuys' tentoonstellingen te betitelen als
mythologische werkplaatsen. Wat brengt U ertoe om zo'n werkplaats weer min of
meer te openen? De wereld van nu lijkt door digitalisering en globalisering nogal
te verschillen van die van Beuys. Kunnen we met zijn gereedschappen wel weer
aan de slag?
Je kunt Beuys' ideeën niet negeren of afdoen als bijzaak.
Bij sommige daarvan kun je vraagtekens plaatsen. Haalde Beuys, zoals de
kunsthistoricus Benjamin Buchloh stelde, nationaalsocialisme en mythen door
elkaar? Gerhard Richter, de schilder, zei in een interview naar aanleiding van
Buchlohs kritiek, dat die kritiek hem beviel. Richter verklaarde dat hij Beuys 'zo
gevaarlijk' had gevonden. Dat had Richter, naar eigen zeggen, van dichtbij
kunnen meemaken. Beuys, aldus Richter, had een ongelooflijk talent om mensen 'te
betoveren'. Richter voegde daar aan toe dat Beuys hoe dan ook wonderbaarlijke
werken had gemaakt. Mij, als samensteller van deze tentoonstelling, gaat het
niet alleen om wat Beuys verkondigde, zijn boodschap. Het gaat mij ook om
de rol die Beuys als boodschapper wist aan te nemen en hoe hij de rol van
kunstenaar op een onevenaarbare wijze vorm wist te geven. Beuys was een
tovenaar, een rattenvanger. Hij lokte zijn publiek mee. Begin jaren vijftig
begon Beuys werken te maken met ongebruikelijke materialen en van een
ongebruikelijke aard. Een voorbeeld daarvan zijn de werken met de titel
Bienenkönigin uit 1952. Het gaat om een ondergrond van hout met daarop een vorm
in bijenwas. Dat stond volkomen haaks op wat toen gold als kunst of als
esthetisch. En toch wist Beuys het publiek de ogen te openen voor de kwaliteit
van bijenwas als materiaal dat reageert op warmte, en op de schoonheid van de
karige houten ondergrond. Vóór Beuys was er, om het nu wat ongenuanceerd uit te
drukken, vijfhonderd jaar 'Tafelmalerei', schilderkunst vanaf de schildersezel.
Na Beuys was de wereld voor eens en altijd veranderd. In 1979 verscheen een
nummer van het invloedrijke Duitse tijdschrift Der Spiegel. Op de omslag stond de tekst: Künstler Beuys, der größte Weltruhm für einen Scharlatan? De
meningen waren verdeeld en Beuys was omstreden, maar hoe je het ook wendt of
keert, Beuys had de intelligentie om zijn kunst en zijn ideeën tot een publieke
kwestie te maken. Tegenwoordig zou je dat een opmerkelijk staaltje marketing
noemen. Beuys werd echter niet gedreven door marketing. Wat hem dreef waren
zijn ideeën en overtuigingen. Je moet bedenken dat het Joseph Beuys niet
uitsluitend om het formele of esthetische ging, hoewel hij daar een groot
gevoel voor had. Beuys zag zijn sculpturen als aggregaten van krachten die
inhoudelijk complexer waren dan de simpele som van logische uitspraken en
rationele functies. Die opvatting was een wezenlijk deel van zijn 'erweiterter
Kunstbegriff'. Hij hield het publiek voor dat het anders moesten kijken en
anders moesten denken en handelen. Van dat vermogen om kunst een nieuwe vorm en
inhoud te geven en het als zodanig onder de aandacht van het publiek te brengen,
kunnen we tegenwoordig nog steeds iets leren, denk ik. En dat kunnen we ook van
Beuys' fenomenale talent om de rol van de kunstenaar uit te buiten en nieuwe
dimensies te geven.
Er zijn na Beuys' dood
in 1986 verschillende grote Beuystentoonstellingen geweest. In 1991 in de
Kunsthalle in Düsseldorf, in 2005 in het Tate Modern, in 2008 in de Hamburger
Bahnhof in Berlijn en in 2010 in de Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen in
Düsseldorf. Bij deze tentoonstellingen laaide keer op keer discussie op. Naar
aanleiding van de laatste tentoonstelling in Düsseldorf schreef Swantje Karich,
kunstcriticus van de Frankfurter Algemeine Zeitung, dat Beuys' werk werd
onderworpen aan de formele criteria van kunsthistorici en daarmee werd beroofd
van zijn ziel. Beuys' werk, aldus Karich, had dichtheid, chaos en vrijheid nodig
en niet orde en precisie. Heeft u deze valkuil bij het opzetten van de
tentoonstelling hier in Kleef weten te vermijden?
Een tentoonstelling maken met werk van Joseph Beuys vraag
fijngevoeligheid. Ruimtes met hoogglans zijn niet passend. In een gesprek met
Marion Ackermann, een van de twee curatoren van de Beuystentoonstelling in de
Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen in 2010, zei Marina Abramović dat je een
Beuystentoonstelling zou moeten beginnen met een ruimte ingericht met enkele
van Beuys' installaties en ook niet meer dan dat. Een volgende ruimte zou je
moeten reserveren voor documentatie. Beuys' werk en optreden ging gepaard met een
overvloed aan brieven, boeken, brochures, affiches, foto's en video's. De
documentatieruimte zou je met die overweldigende overvloed van boven naar
beneden moeten stofferen. Je zou er tafels en stoelen moeten neerzetten om
mensen de gelegenheid te bieden het te bestuderen. Een volgende ruimte zou dan
weer volkomen leeg moeten zijn. In die lege ruimte zouden kunstenaars de
mogelijkheid moeten hebben om Beuys' performances opnieuw uit te voeren. Die voor Marina Ambramović ideale opzet kunnen we
hier niet volgen. We willen Beuys' werk wel zoveel mogelijk gescheiden houden
van de documentatie rond zijn werk, maar we moeten de bezoeker ook een leidraad
geven. Wat we willen overbrengen is de betekenis van Beuys' symboliek en zijn
materialen en, zeker niet in de laatste plaats, zijn fenomenale talent om te
ensceneren. Het Büderichse gedenkteken vormt een belangrijk onderdeel van de
tentoonstelling. We kunnen het hier tentoonstellen omdat het in de afgelopen
tijd is gerestaureerd. Na de tentoonstelling zal het teruggaan naar de overgebleven
toren van een in de negentiende eeuw afgebrande romaanse kerk in Büderich, een stadsdeel
van Meerbusch bij Düsseldorf. Het gedenkteken is een teken van wederopstanding,
maar door zijn vorm verwant aan het kruis. Voor Beuys was het kruis een
belangrijk en zeker niet uitsluitend christelijk symbool. Het speelde een rol
in zijn persoonlijke leven. Het kruisteken op de borst van een verpleegster die
zich over hem heen boog, was wat hem bijbleef nadat hij in de oorlog gewond was
geraakt en liggend op een brancard wachtte op vervoer naar een hospitaal. Het
kruis stond voor Joseph Beuys, zo zie ik het althans, voor de menselijke hulp
in grenssituaties en het sociale tout court. In de tentoonstelling tonen we
onder andere Beuys' omgang en verwerking van dit teken in een aantal studies uit
zijn beginjaren als kunstenaar. Het Büderichse gedenkteken, zoals het in 1959
op aanwijzingen van Joseph Beuys werd geïnstalleerd, is ook om andere redenen van
betekenis. Beuys bedacht voor de oude romaanse toren twee zware, archaïsch
aandoende deuren van eikenhout voorzien van een krijgszuchtig, metalen beslag.
In de deuren staan de namen van de oorlogsslachtoffers, ongelijkmatig en met de
hand ingekerfd in een door Beuys aangewezen lettertype. Om bij het gedenkteken
te komen moest je door die eiken deuren en na deze tentoonstelling zal dat weer
mogelijk zijn. De binnenruimte van de toren is tamelijk hoog en op aandringen
van Beuys bracht men in 1959 ook geen tussenvloer aan, zodat je vanaf de grond
naar het binnenste van de spits keek. Het grondvlak van de toren is
betrekkelijk klein, wat de ervaring van de hoogte van de binnenruimte
versterkt. In deze ruimte hing aan een lange metalen ketting het gedenkteken.
Alles bij elkaar - de entree door de zware, archaïsche deuren om in de
eigenaardige, stille ruimte van de toren te komen, de opstelling van het beeld
aan de ketting en de op aanwijzingen van Beuys aangestreken binnenmuren –
spreken voor Beuys' talent om te ensceneren. Dat wonderbaarlijke talent spreekt
ook uit de inrichting van de vitrines van Palazzo Regale, waar we het net over
hadden. En het spreekt niet minder uit de wijze waarop Beuys foto's liet maken
en zichzelf als kunstenaar ensceneerde. Dit museum heeft de foto gekocht die de
fotograaf Fritz Getlinger in 1959 maakte van Beuys in zijn atelier, dat toen
hier in het voormalige kuuroord gevestigd was. Beuys staat over het schuin
opgestelde houten beeld gebogen. Hij houdt een meetlat vast en kijkt in de
camera. Tegen het beeld staat een bijl en er omheen zijn wat blokken hout
opgesteld. De hele opstelling suggereert dat Beuys aan het werk is en dat hij, zodra
de fotograaf is vertrokken, weer eens flink met die bijl tekeer zal gaan; 'losgehen'
zoals dat heet op z'n Duits. Toch is er in de foto van alles wat niet klopt met
die suggestie. Beuys draagt een overhemd met das en een nette trui en broek.
Dat is niet bepaald de kleding van een beeldhouwer aan het werk. Op de grond
ligt bovendien geen spaander hout. Beuys werkte helemaal niet aan dat houten
beeld. Dat weten we omdat de documenten aantonen dat het beeld werd vervaardigd
in timmerwerkplaats Althoff in Krefeld en kant-en-klaar werd afgeleverd in het
atelier van Beuys. Beuys ensceneerde de foto, zoals hij alles in volledige
ernst ensceneerde. Hij was zeker niet de eerste kunstenaar die dat deed. In
1839 schilderde Carl Spitzweg Der arme
Poet. Op dat schilderij zie je een dichter op een lekkend zolderkamertje in
bed liggen. Om hem heen zijn boeken en andere zaken uitgestald die de hoge
idealen van de poëzie verzinnebeelden, in sterk contrast met de symbolen van
gebrek, zoals de paraplu boven het bed en de dichter die tussen zijn vingers
een luis lijkt dood te knijpen. Wat mij in dit schilderij fascineert is het
spel met de verheven idealen van de kunst, de werkelijkheid en de clichés van
het kunstenaarschap. Ook Alberto Giacometti was daar blijkens zijn
atelierportretten een meester in en Joseph Beuys niet minder. Je kunt zeggen
dat de foto van Fritz Getlinger door Beuys geënsceneerd was en hem om die reden
terzijde schuiven. Ik doe dat niet. Door te ensceneren bracht Beuys niet de
realiteit van een moment over, maar de realiteit van de kunst en de kunstenaar.
Als we in deze tentoonstelling naast het thema van ondergang en regeneratie,
dat van de enscenering kunnen overbrengen, zijn we een heel eind gekomen.
Website Museum Kurhaus Kleve: http://www.museumkurhaus.de/nl/index.html
het Büderichse
gedenkteken
|
Straßenbahnhaltestelle, opstelling in het
Duitse paviljoen tijdens de Biënnale van Venetië, 1976
|
Straßenbahnhaltestelle, opstelling Museum
Kröller-Müller, Otterlo
|
Palazzo
Regale, opstelling Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen, Düsseldorf
|
De IJzeren
man van Stephan Balkenhol tegenover het beeld van Pallas Athene in het
Amphitheater aan de Tiergartenstraße in Kleef
|
Carl
Spitzweg, Der arme Poet, 1839
|
Joseph Beuys,
Kruis, 1952
|
Alberto,
Giacometti, 1951
|
Josseph
Beuys in zijn atelier, 1959, foto Fritz Getlinger
|
Het
atelier van Joseph Beuys, 1959, foto Fritz Getlinger
|