woensdag 11 januari 2012

MARCEL DOORDUIN: DE GROTE SCHOONMAAK


Categorie: interview
Onderwerp: Marcel Doorduin over zijn werk
Datum gesprek: 3 januari 2012

Marcel Doorduin werd in 1969 geboren in Den Haag. Hij groeide op in Vlaardingen, een nogal vlakke streek, naar zijn zeggen. Rond zijn vijftiende bezocht hij Arnhem. De heuvels in het noorden van de stad en het contrast tussen de beboste stuwwallen en het rivierenlandschap ten zuiden van de Rijn maakten indruk. De jonge Marcel Doorduin besloot dat hij later in de omgeving van Arnhem zou gaan wonen. Omstreeks diezelfde tijd besloot hij bovendien om later kunstenaar te worden. In 1989 werd hij aangenomen op de afdeling Vrije Kunst van de kunstacademie in Arnhem. Zijn docenten waren Marten Hendriks, Han Janselijn en Jaap Wieseman. Na zijn eindexamen in 1993 studeerde Marcel Doorduin in 1994 en 1995 aan de Rijksacademie in Amsterdam waar hij werd begeleid door Fons Haagmans, Han Schuil en Narcisse Tordoir. Op de Rijksacademie werd Marcel Doorduin door Hannie Loerakker uitgenodigd om te exposeren in haar galerie. Hij bleef aan die galerie verbonden tot Hannie Loerakker haar werkzaamheden als galerist staakte in 2004. Het gesprek vindt plaats in Velp, even buiten Arnhem, waar Marcel Doorduin een atelier aan huis heeft. Buiten waait het hevig.

Waar ben je mee bezig?
Ik heb besloten om geen nieuwe werk te maken vóór ik al mijn oudere werk goed heb bekeken en heb geïnventariseerd. Van ieder werk maak ik een foto, als die er nog niet is, en al die foto's breng ik dan weer onder in een goed gerubriceerd computerbestand.

Wat ga je doen met dat bestand?
Twee dingen. Ik wil een nieuwe en betere website maken. Daar komt bij dat het bekijken en inventariseren van mijn eigen werk een mooie gelegenheid is om me af te vragen wat ik tot nu toe heb gedaan. Wat is daarvan de kern en in welke richting of richtingen zou ik mijn werk verder kunnen ontwikkelen? Het gaat om het inhoudelijk toespitsen van mijn werk en het daaruit distilleren van een programma voor de komende tijd. Dat gaat bij mij nooit geleidelijk, maar met sprongen. Op de Rijksacademie drongen vrijwel alle docenten aan op een praktische en onderzoekende manier van werken. Je moest een bepaald onderwerp nemen. Aan de hand daarvan maakte je een stuk of tien schilderijen. Zo leerde je om je werk op eigen houtje verder te ontwikkelen en schilderde je al onderzoekend tegelijkertijd een kleine tentoonstelling in een galerie bij elkaar. Een hele mooie en praktische manier van werken, maar ik kon er geen kant mee op. Het idee om te moeten schilderen aan de hand van een onderzoeksonderwerp verlamde me.

Hoe werkte jij dan in die tijd?
Voor mij betekende schilderen heel veel en heel veel verschillende dingen produceren. Maar achteraf is in al dat werk, dat me in sommige opzichten eerst versnipperd leek, een rode lijn aan te wijzen. Dat moet je ook leren, in je eigen werk de grote lijnen zien. Terugkijkend is mijn werk grofweg onder te brengen in drie categorieën. De eerste categorie bestaat uit werk waarin architectuur en landschap de hoofdrol spelen. Een tweede categorie bestaat uit portretten van voorwerpen. De derde categorie wordt gevormd door werk waarin bouwsystemen centraal staan. In veel gevallen gaat het om stapelingen van abstracte elementen die tezamen een figuratief beeld opleveren. Achteraf wordt ook duidelijk dat ik in al mijn werk steeds een aantal schilderkunstige kwesties aansnijd. Zulke kwesties zijn het tegenover en naast elkaar stellen van abstracte en figuratieve elementen, het gebruiken van diepte en en ondiepte. Een terugkerend thema in mijn werk is ook maat en schaal, transparantie en het transformeren van een abstract beeld in een figuratief beeld door de toevoeging van een klein, ogenschijnlijk figuratief detail.

Hoe?
Bijvoorbeeld een stel strepen dat ogenschijnlijk een steiger vormt en waardoor je van een paar vlekken plotseling een huis maakt.

Zo te zien heb je wel heel veel werk gemaakt in de zestien jaar nadat je de Rijksacademie verliet. Waren het alleen schilderkunstige kwesties die je ertoe brachten om dat allemaal bij elkaar te schilderen?
Schilderen is voor mij een middel en geen doel.

Wat is het doel?
Er zijn voor mij een aantal archetypische beelden. Ik heb ooit als kind Bruintje Beer gelezen. Het verhaal ging over iemand die in een fabriek een superlicht metaal wist te maken. Maar daarvan maakte hij net iets teveel, waardoor de hele fabriek de lucht in werd getild en weg zweefde. Andere archetypische beelden zijn voor mij de poppenhuizen die ik als kind zag in het Rotterdamse Museum Dubbelde Palmboom. Ook heb ik ooit een huis zien afbranden, tot de grond toe. Dat soort beelden hebben me, toen ik al jong was, ervan overtuigd dat sommige beelden meer zeggen dan anderen. Ze brengen op een of andere manier een spel met talloze beeldende associaties op gang. Voor mij is dat van belang omdat het me motiveert en inspireert. Mensen hebben in mijn ogen niet zomaar toegang tot de werkelijkheid. Het is niet zo dat je 's ochtends je ogen opendoet en dat dan de hele wereld met alle zin en betekenis zomaar aan je voeten ligt. Je moet de werkelijkheid, wat dat ook is, een vorm en een betekenis geven. Zonder ideeën en veronderstellingen over hoe de wereld in elkaar zit zou alles vormeloos en zinloos zijn. Mijn schilderijen zie ik als middelen: uitgangspunten voor onontbeerlijke constructies over de werkelijkheid en wat ons in die werkelijkheid zou kunnen inspireren en motiveren.

Dat laatste wil ik best geloven, maar uiteindelijk zit je, wat je ook wilt, voor een doek of een paneel en moet je daar een schilderij van maken dat de aandacht van de toeschouwer trekt en vasthoudt. Dat doe je met behulp van een reeks schilderkunstige ingrepen. Je wekt bijvoorbeeld de suggestie van diepte en lokt de blik van de toeschouwer de diepte in, maar tegelijkertijd voeg je allerlei elementen in die het perspectief en de illusie van diepte en ruimte teniet doen. In sommige gevallen heeft je werk zelfs iets verstikkends. Je lokt je toeschouwer een ruimte in waar hij of zij gevoelsmatig niet verder kan en vast komt te zitten. Doe je dat opzettelijk?
Het is niet mijn bedoeling om het publiek iets aan te doen. Verstikkend zou ik mijn werk ook niet willen noemen. Dat verstikkende zit misschien in het feit dat ik een lucht of een ruimte nog wel eens schilder alsof het een stroperige of honingachtige vloeistof is. Maar dat is dan meer om de toeschouwer te laten zien dan het uiteindelijk allemaal verf is. De toeschouwer, en trouwens ikzelf ook, is daardoor gedwongen te schakelen: van het bekijken van een figuratief beeld naar het besef dat het uiteindelijk niet helemaal is wat het lijkt. De toeschouwer moet even uit de illusie stappen, maar er dan toch weer door worden verleid. Het bekijken van een schilderij moet een spel zijn waar liefst geen einde aan komt.

Werk je inmiddels ook in thematische series, zoals je docenten je dat zestien jaar geleden adviseerden, toen je op de Rijksacademie zat?
Ik zei al, bij mij gaan dingen met sprongen. Dit is niet de eerste keer dat ik mijn oudere werk bekijk om op grond daarvan een programma voor een reeks nog te maken schilderijen te bedenken. In 2010 heb ik dat ook al eens gedaan. Ik besloot toen om het onderwerp horizon te onderzoeken. Ik had in mijn werk tot dan toe een tamelijk gewone, rechte horizon gebruikt op rechthoekige panelen en doeken. Wat ik me voornam was om een serie schilderijen te maken op ronde panelen van triplex waarin ik de horizon zou verbuigen en fragmenteren. Ik wilde daarbij ook onderzoeken of ik me geheel en al van de horizon zou kunnen ontdoen. Zo'n voornemen om aan de hand van een bepaald onderwerp een serie te maken, had me zestien jaar geleden eerder gefrustreerd dan geholpen. Vorig jaar bleek ik die aanpak opeens wel vruchtbaar te kunnen gebruiken. Er kwam een reeks schilderijen tot stand die thematisch samenhingen en in mijn ogen geldig waren. Een van de resultaten is een schilderij zonder horizon dat je 360 graden kunt draaien, maar telkens een logisch beeld oplevert. Bovendien leverde het in serie onderzoeken van het onderwerp horizon me ideeën op voor mogelijke nieuwe series.

En tot zoiets moet uiteindelijk ook de huidige grote schoonmaak of inventarisatie leiden?
Juist.